Hij is amper tien jaar literair bezig, maar nu al is de 39-jarige David Van Reybrouck de vaandeldrager van de Vlaamse literaire non-fictie. Toch was er ook kritiek, omdat hij in Congo – Een geschiedenis sommige Congolezen te veel op hun woord had geloofd en Leopold II te mild zou hebben voorgesteld. Een gesprek.

Twee weken geleden stond de teller op 150.000. Congo. Een geschiedenis, hét Nederlandstalige literaire boek van 2010, verkoopt als zoete broodjes, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Van de Verenigde Staten tot Duitsland en Scandinavië zijn de vertaalrechten ondertussen verkocht. Je zou denken dat auteur David Van Reybrouck nu definitief voor literaire non-fictie zou kiezen. Niets daarvan: de West-Vlaming loopt zich liever warm voor een nieuw theaterstuk dat de festivalitis bij jongeren onder de loep neemt: ‘Er is geen land dat zoveel festivals heeft als wij. Naar buiten toe straalt alles blijheid en vrijheid uit, maar ik zie daar ook de achterkant van. De verveling en de eenzaamheid, zoals bij Anton Tsjechov, waar landerige jongeren zich terugtrekken op het platteland om er te feesten maar ondertussen ten prooi vallen aan leegte.’

Hij heeft naar eigen zeggen projecten voor wel 30 boeken, maar hij vertikt het om zich te profileren in wat voor de hand ligt: documentaire literatuur, zoals in De plaag, en nu in Congo. Maar was hij niet van plan om binnenkort iets soortgelijks te doen met de Eerste Wereldoorlog?

David Van Reybrouck: Ik ben ermee bezig. Maar het is merkwaardig hoe de herdenking van de Eerste Wereldoorlog, die pas voor 2014 is, nu al volop loopt. De herdenkingsindustrie is vandaag overal. We voelen blijkbaar aan dat er iets voorbij is. Er hangt een mijmerende nostalgie in de lucht: Expo 58 werd herdacht, in Belga Sport en Belpop worden sporthelden en muziekiconen in herinnering gebracht. Dit jaar had je Congo en België met hun jubilea. Er is duidelijk een verlangen naar nieuwe mythes. Ik ben erdoor gefascineerd, en ik zou er graag iets over doen want er moeten nog veel verhalen te vertellen zijn buiten het handjevol getuigenissen van de frontsoldaten in de loopgraven. We zien wel wat het wordt. Het is te vroeg om er nu iets over los te laten.

U debuteerde met De plaag, dat ook een mythe tot onderwerp had: het vermeende plagiaat dat Maurice Maeterlinck, de enige Belgische Nobelprijswinnaar voor de Literatuur, met zijn insectenboek had gepleegd. Uw debuut verscheen vlak na de aanslagen van 11 september, nota bene uw verjaardag.

Van Reybrouck:(lacht) En die van Bert Anciaux, Eddy Van Vliet en Filip De Winter. En ook Sophie De Schaepdrijver, die zo’n prachtig boek maakte over de Groote Oorlog. De plaag heb ik afgewerkt één maand voor nine eleven en is een maand daarna verschenen. Toen ik die bewuste dag met vrienden tv aan het kijken was, besefte ik dat De plaag uit een andere wereld stamde. Er zat een besef in van de globalisering en een relativering van het eurocentrisme, maar er sprak nog een ongeproblematiseerd multiculturalisme uit. Het had zijn wortels in een denken uit de jaren negentig. De tijd van het cultuurrelativisme was na nine eleven definitief voorbij.

U studeerde toen in Cambridge en in Leiden?

Van Reybrouck: Ik behaalde een master in Cambridge en een doctoraat in Leiden. Het is daar de gewoonte om een tiental stellingen te poneren. Ik zal de laatste nooit vergeten (declameert): ‘In het licht van onze eindigheid is wetenschap beoefenen zoiets als pootje baden bij een overstroming, journalistiek is zandzakjes aandragen en poëzie zwemmen.’ Het poëtische en literaire schrijven is voor mij het hoogste, het journalistieke vertrekt vanuit een zekere urgentie, terwijl het academische schrijven vaak naar vrijblijvendheid neigt. Daarom ook heb ik de universiteit vaarwel gezegd.

Als geschoold historicus en archeoloog bent u vertrouwd met bronnenonderzoek. Ook met mondelinge bronnen, die in uw werk – van theater tot non-fictie – een prominente rol spelen.

Van Reybrouck: Al in De plaag heb ik het belang van orale bronnen ontdekt. Ik ging met jonge Zuid-Afrikaanse racisten praten, voorbij de vooroordelen, en zo konden ook zij aan het woord komen. Geschiedschrijvers concentreren zich traditioneel op geschreven bronnen, maar daarnaast heb je ook gesproken en materiële bronnen. Als archeoloog was ik vooral thuis in die laatste. Wie de late middeleeuwen wil begrijpen, moet niet alleen de hoofse literatuur bestuderen, maar moet ook kijken naar grafkelders, beerputten en vuilnishopen.

Wie met mondelinge bronnen werkt, zoals u doet in Congo, moet voorzichtig zijn, hebt u mogen ondervinden.

Van Reybrouck: Je hebt beperkingen. Je moet niemand vragen of de zon tijdens zijn plechtige communie scheen, want bijna iedereen herinnert zich stralend weer, ook al regende het die dag pijpenstelen. Ik zal geen vragen stellen naar evenementen of eenmalige gebeurtenissen, maar wel peilen naar wat iemand toen at. Met die sabeldiefstal heb ik dat niet gedaan en ik zat er dus naast (Van Reybrouck schreef dat Longin Ngwadi in juni 1960 de sabel van koning Boudewijn stal bij diens bezoek aan Congo, terwijl uit recent onderzoek bleek dat iemand anders de sabeldief was, nvdr. ). Dat is balen, en daar zie je dan ook de grenzen van mijn manier van oral history.

U geloofde ook de 128-jarige Etienne Nkasi, wiens indrukwekkende hoofd op de cover van uw boek staat, op zijn woord dat hij nog de assistent van Henry Morton Stanley heeft ontmoet, eind negentiende eeuw?

Van Reybrouck: Dat was zeker waar, alleen moet je dan achterhalen wannéér hij die heeft gekend. Ik heb lang getwijfeld aan zijn leeftijd, maar uiteindelijk had ik geen enkel argument om het niet te brengen. Zijn herinneringen aan de eerste missionarissen en de spoorwegaanleg in de jaren 1890 waren zeer precies. Ik besef dat het ongeloofwaardig klinkt, maar ondertussen is er op Sumatra een vrouw opgedoken die aantoonbaar 157 jaar oud is. De oudste mensen boven de 100 die we de laatste eeuw via de media leerden kennen, waren westerlingen. Ik denk dat we binnen tien of twintig jaar veel oudere mensen zullen ontdekken uit ex-kolonies die nu pas de christelijke tijdrekening gaan hanteren.

De bottomline blijft: de waarheid heeft haar rechten, anders dreigt de grens tussen fictie en non-fictie erg dun te worden.

Van Reybrouck: Ik wil alles dubbelchecken, en toen bleek er toch een informant niet te kloppen. Dat was, zoals gezegd, balen. Zeker als je zeven jaar aan een boek hebt gewerkt. Er zijn nog mensen die mij op kleine fouten hebben gewezen. Als Dirk Draulans in Knack schrijft dat ik een ondersoort van de gorilla verkeerd heb benoemd, dan pas ik dat natuurlijk aan in de nieuwe vertalingen die op stapel staan. In de Nederlandstalige herdrukken lukt dat voorlopig niet, want dan verschuiven alle getallen achteraan in het indexapparaat. Maar wees gerust: ik spaar alle kritische commentaren met veel interesse op om ze bij een nieuwe versie te kunnen verwerken indien nodig. Ik leer nog altijd bij. Ik heb nooit beweerd de definitieve geschiedenis van Congo te hebben gemaakt. Anderen maken dat ervan.

Congolezen en Afrikanen zijn mythomanen, wordt weleens gezegd, en dus kan een beetje literaire mythomanie geen kwaad?

Van Reybrouck: Hoe racistisch kun je zijn! Afrikanen zijn niet meer of minder mythomaan dan Europeanen. Denk maar aan de netwerktheorieën die opgeld maakten na de zaak-Dutroux. Antropologen vertellen al 100 jaar dat mythes een vorm van waarheid zijn, en wij zouden die verhalen dan van tafel vegen als mythomane verzinsels? Nee toch!

Kortom, u had de kritiek op uw boek zien aankomen?

Van Reybrouck: Maar natuurlijk, dat wist ik op voorhand. In Vlaanderen is het beeld van Congo de afgelopen tien jaar bepaald door twee boeken: één over de jaren van Leopold II, en één over de moord op Patrice Lumumba. Daar is niets mis mee. Ik ben óók schatplichtig aan het grondwerk van Adam Hochschild en Ludo De Witte: zij hebben de geesten wakker geschud. Maar ik wist dat wanneer je nuances aanbrengt in een dominant beeld, je kritiek krijgt. Ik wilde met mijn boek niet klakkeloos de bekende interpretaties bevestigen, ik wou hun conclusies van meer dan tien jaar geleden confronteren met nieuw onderzoek. Ik vind het oordeel van vakhistorici veel belangrijker dan dat van een bepaalde publieke opinie in Vlaanderen die iedereen die niet schreeuwt dat Leopold II een génocidaire was tot negationist bombardeert.

U vindt Hochschilds aanpak niet correct?

Van Reybrouck: Ik ben het voor 85 procent met hem eens: de wantoestanden waren zéér erg, maar ik plaats kanttekeningen bij zijn zwart-witdenken. Dat zorgde bij het brede publiek voor de mythe dat Leopold II bewust een genocide organiseerde om zichzelf te verrijken. Die visie gaat helemaal voorbij aan Leopolds nationale motieven. Historicus Vincent Viaene heeft een baanbrekende analyse gemaakt die intussen wordt beschouwd als een paradigmawisseling in het Congo-onderzoek. Het zou toch zonde zijn om die recente inzichten van academisch onderzoek niet te gebruiken?

Sommigen beweren dat u een revisionist bent die de geschiedenis herschrijft.

Van Reybrouck: Revisionist betekent letterlijk dat je de geschiedenis wilt herbekijken. Ja, dat wil ik wel. Maar dan niet om de scherpe kantjes ervan af te halen, maar om de complexiteit ervan te begrijpen. Voor sommige mensen lijkt het dat ik mild ben voor Leopold II en hard voor Lumumba. Maar ik doe twee keer hetzelfde: ik hercontextualiseer beide historische figuren. Ik wil de geschiedenis begrijpen zoals die zich aan de mensen voltrokken heeft. Daarbij moet je vooral oog hebben voor wat er op dat moment op het spel stond. Je probeert de diverse belangen in kaart te brengen. Ik veeg de wreedheden van Leopold II niet onder de mat. Ik dis in mijn boek de gruwelijke verhalen van mensen met afgehakte handen op, maar je zult het mij geen genocide horen noemen omdat het dat gewoon niet wás. Leopold II had de handen nodig om rubber te gaan oogsten. Het laatste wat hij zou doen, was een genocide organiseren.

Hij was geen Julius Caesar?

Van Reybrouck: Hij was in elk geval geen Adolf Hitler. Hij was een aartskapitalist die desnoods over lijken ging. Zijn systeem was even rücksichtslos als dat van de bankiers vandaag: er stond toen ook een bonus op misbruik.

Hochschild spreekt van 10 miljoen doden.

Van Reybrouck: Dat kun je niet inschatten. Zelfs in verband met de oorlog die nu in Congo aan de gang is, circuleren er dodenaantallen tussen de 3 en de 6 miljoen. Een foutenmarge dus van 100 procent, en dat in een tijd van satellietbeelden. Wat zou de foutenmarge dan wel zijn bij berichten over dodenaantallen van bijna een eeuw geleden? Ik heb geen enkele overtuigende demografische berekening gezien. Er is trouwens tot vandaag weinig onderzoek gedaan naar het aantal mensen dat als gevolg van de niets en niemand ontziende rubberpolitiek aan ziektes is bezweken, en naar de grote aantallen Congolezen die simpelweg landinwaarts zijn weggetrokken om er zich te verstoppen. De gissingen van Hochschild zijn gebaseerd op lege dorpen, maar wie zegt dat al die dorpelingen ook effectief zijn omgekomen door de wreedheden van rubberbaronnen?

Centraal-Afrika is nooit permanent gesedentariseerd. Mensen verhuisden veel. Er is in Congo tot vandaag een geschiedenis van dorpelingen die wegtrekken en elders beginnen. Ik probeer vanuit historisch-antropologisch standpunt een analyse te maken die steek houdt. Niet meer, maar ook niet minder. Degelijk in het onderzoek en sereen in de schrijfstijl. Ik spiegel me daarbij aan Luc Huyse.

Huyse maakte naam en faam met zijn onderzoek naar collaboratie. Sommigen zeggen dat het huidige populisme, waar u een pamflet over schreef, de Vlaamse politiek naar de jaren 1930 katapulteert.

Van Reybrouck: Het populisme van vandaag moet je niet alleen vergelijken met het fascisme van de jaren 1930 maar ook met het socialisme van de jaren 1890. Ook toen was men bang, omdat het socialisme de burgerlijke samenleving kapot zou maken. In het Westen heeft dat socialisme zich ontwikkeld tot een volwassen sociaaldemocratie, in het Oosten tot een dictatuur van het proletariaat. In West-Europa zijn er namelijk ook buiten het socialistische kamp mensen opgestaan die vonden dat de grieven van de arbeiders legitiem waren zonder daarom te hoeven vervallen in communistische excessen, zoals de afschaffing van het privébezit. Denk in dat verband maar aan de sociale politiek van de katholieke kerk, zoals die verkondigd werd in Rerum novarum.

Ook met het populisme kan het die twee kanten uitgaan. En ook nu zouden er stemmen moeten opgaan die zeggen dat de noden van laaggeschoolde mensen te belangrijk zijn om ze over te laten aan populisten met simplistische recepten.

Is Bart De Wever zo’n populist?

Van Reybrouck: Hij is een populist met een andere stijl en van een totaal andere strekking. Hij is uitgesproken niet-xenofoob. Hij predikt een ouderwets Vlaams-nationalisme, ontdaan van zijn emotionele connotaties én zeer zakelijk ingevuld. Dat maakt hem interessant, omdat hij de basisrecepten van de andere populisten in het buitenland – scepsis tegenover Europa en islamofobie – niet hanteert. Maar het is een mythe om te geloven dat in een onafhankelijk Vlaanderen de problemen opgelost zullen zijn. Ik ben drie jaar een collega van Bart De Wever geweest aan de universiteit, en ik ken hem dus vrij goed. Hij is erin geslaagd om op een moment dat de islamofobie in Europa en Noord-Amerika alomtegenwoordig is, ze in Vlaanderen terug te dringen. De neergang van het Vlaams Belang is daarvan een sprekend bewijs. Maar zodra de ster van De Wever gaat tanen, zou die islamofobie wel eens kunnen opveren.

U bent erg geëngageerd. Doet u aan politiek?

Van Reybrouck: Net zoals de laaggeschoolden te belangrijk zijn om ze aan populisten over te laten, is de politiek te belangrijk om ze enkel voor politici te reserveren. Ik doe op een andere manier aan politiek. Mijn boek over Congo wordt via de Engelse vertaling binnenkort gelezen door VN-specialisten uit Centraal-Afrika. De nieuwe Nederlandse ambassadeur in Congo vertelde me dat hij mijn boek aan het lezen was bij wijze van voorbereiding op zijn post. Ook heel wat mensen uit de sector van de ontwikkelingshulp nemen het ter hand. Op die manier sijpelt mijn boodschap ook door. Pas op: ik ben geen Dario Fo, ik ben geen pamflettist. Mijn engagement zit in het tonen van contexten en complexiteit, in het inzichtelijk maken van menselijke drijfveren op bepaalde momenten. Het moet mogelijk zijn om op een zeer leesbare manier complexe verhalen te blijven vertellen. In die zin ben ik een morele kunstenaar.

DAVID VAN REYBROUCK, CONGO. EEN GESCHIEDENIS, DE BEZIGE BIJ, 680 BLZ., 24,90 EURO (PAPERBACK), ISBN 9789023458661.

DOOR FRANK HELLEMANS / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Een revisionist is letterlijk iemand die de geschiedenis wil herbekijken. Ja, dat wil ik wel – maar dan om de complexiteit ervan te begrijpen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content