Roland Garros is vanaf volgende maandag de tweede grote afspraak van het tennisseizoen. Ivo Van Aken zal niet meer naar Parijs trekken als technisch directeur van de Vlaamse Tennisvereniging, maar als topsportmanager.

Voor de Belgische tennisfans is het nog een paar dagen bang afwachten. Haalt Kim Clijsters Roland Garros? Een knieblessure in Berlijn maakte een abrupt einde aan de sterke comeback van Clijsters (winst in Indian Welles en Key Biscayne) na een seizoen vol blessureleed. De andere Belgische topper Justine Henin-Hardenne heeft, na een 2004 met al evenveel kommer en kwel, de drie weken graveltennis wel zonder kleerscheuren overleefd. Ze profileerde zich met drie toernooi-overwinningen op rij (Charleston, Warschau en Berlijn) tot topfavoriet voor de Parijse veertiendaagse.

Topsportmanager Ivo Van Aken is niet verbaasd dat het duo Clijsters-Henin snel de weg naar de top weer heeft gevonden: ‘Ik heb altijd voorspeld dat Kim en Justine, eenmaal blessurevrij en gezond, snel weer zouden doorstoten naar de top. Je hebt uiteindelijk maar een erg smalle top met de zussen Venus en Serena Williams, Maria Sharapova en Kim en Justine. Zelfs een Lindsay Davenport moet al erg goed spelen om tot die top-vijf te behoren. Amélie Mauresmo, Anastasia Myskina en anderen hebben toch wat minder te bieden. En Kim en Justine hebben nog marge, in hun shotkeuze en shotkwaliteit. Je ziet ook dat Kim en Justine als betere tennissters uit het moeilijke jaar 2004 gekomen zijn. Ze hebben dingen kunnen doen waar ze tijdens een normaal, druk competitiejaar niet toe komen. Dat kunnen kleine technische aanpassingen zijn of uithoudingstraining. Mentaal kan dat belangrijk zijn. Een mindere opslag kun je optimaliseren bijvoorbeeld. Van zodra je de competitie hervat en het verhoogde rendement vaststelt, krijg je extra zelfvertrouwen.’

Tijdens de afwezigheid van Kim Clijsters en Justine Henin hebben de Russinnen de macht gegrepen, nu hebben ze het heel wat moeilijker. Zijn ze over het paard getild?

IVO VAN AKEN: Ik vind van wel. Je merkt dat Sharapova wat meer heeft dan de anderen. Zij kan de tegenstander, zoals alle vrouwen uit de top-vijf, pijn doen. Met alle respect voor Elena Dementieva of Anastasia Myskina, maar zij kunnen dat niet. Alleen al de opslag stelt niet veel voor. Als je dan tegen een absolute topper met een goede terugslag op de baan staat, dan schiet je tekort. Ik denk echt dat je die Russische dominantie van vorig jaar in haar juiste context moet bekijken: de zussen-Williams en Kim en Justine waren er niet.

De tekorten van de Russinnen zijn grotendeels te wijten aan hun opleiding. Op het vlak van fysiologie staan ze ver: kracht, uithouding en snelheid hebben ze allemaal in hoge mate. Ze proberen dat een beetje geheim te houden. Technisch, biomechanisch hebben ze niet zoveel te bieden, anders zouden er wel enkele Russische meisjes zijn met een goede opslag. Ik heb op congressen ook nooit een uiteenzetting gehoord over technische aspecten. Dat ze in de breedte zo goed scoren heeft ook te maken met mentaliteit. Een voorbeeld: Evgenia Linetskaya, zestigste of zeventigste op de ranking, heeft een tijd bij ons getraind. Ze wou blijven, maar dat kon niet vanwege de nationaliteit. Ze kwam altijd vragen om meer en meer te trainen. Hun principe is ’the more, the better’. Wij bekijken dat anders. Met hun doorzettingsvermogen en hun kracht geraken ze wel ontzettend ver. Maar verfijnde techniek, laat staan rijke tactiek is hen vreemd.

Kim en Justine weekten met hun prestaties heel wat los, tijdens hun inactiviteit viel de belangstelling voor de sport fel terug. Dat belooft niet veel goeds voor later. Het besef van de luxe die het tweetal ons biedt, is groot.

VAN AKEN: Zonder twijfel, het tweetal heeft een enorme impact. Maar ik wil toch ook Xavier Malisse en Olivier Rochus vermelden. Xavier heeft ook een zeker charisma. De opeenvolging van zijn goede matchen is iets te laag om er optimaal gebruik van te kunnen maken. Hij zou heel veel kunnen losmaken door zijn manier van spelen, waarmee hij op grand slams eigenlijk kwartfinales moet halen. Ook Olivier heeft iets, alleen jammer dat zijn manier van spelen zo slopend is voor hemzelf. Maar ik vind dat zij eveneens hun steentje bijdragen tot de populariteit van de sport. Dat de belangstelling zakt wanneer de toppers door omstandigheden afhaken, is normaal. Maar dat geldt niet alleen voor tennis. In mijn nieuwe functie hoor ik elke dag dat er veel geld gaat naar de topsport. Vooral bij de ‘sport voor allen’ vinden ze het schandalig dat er te veel geld gaat naar te weinig mensen. Een studie toont aan dat het turnen veel leden gewonnen heeft dankzij de prestaties van Aagje Vanwalleghem. Je kunt haar een beetje vergelijken met Sabine Appelmans, die ook veel losgemaakt heeft door haar prestaties in het verleden. Nog een stap voorwaarts zetten na Kim en Justine zal niet makkelijk zijn. Het is duidelijk dat de top een enorme invloed heeft op de sport in de breedte. Dus is het onze opdracht om zoveel mogelijk toppers te maken.

In Key Biscayne werd Xavier Malisse uitgesloten wegens wangedrag. Boete en schorsing volgden. Kun je begrip opbrengen voor hem of heeft hij het bij jou voorgoed verkorven?

VAN AKEN: Neen. Ik heb hem ondertussen gezien. Hij is uiteraard niet blij met wat er gebeurd is. Hij zou zijn gedrag altijd onder controle willen houden, maar soms lukt dat gewoon niet. Het is een kwestie van verschil in hoe mensen omgaan met emoties. Ik wil het gedrag van Xavier niet goedpraten, maar ik wil het mechanisme wel proberen te begrijpen. Ik heb met die woede-uitbarstingen niet zo’n probleem. Ik heb het lastiger met zijn motivatie en intensiteit. Als hij elke dag met grote gedrevenheid zou trainen, dan hadden we een speler van wereldformaat. Nu is hij een goede speler waar nog meer in zit. Het heeft ook met talent te maken. Motivatie en discipline zijn talenten die vaak miskend worden. Overigens, die kwaliteiten zie je vaker bij meisjes dan bij jongens. Ik heb bijvoorbeeld Els Callens, Sabine Appelmans of Dominique Monami niet één training weten afwerken met een gebrek aan discipline of motivatie. Zij persten alles uit de citroen. Bij de mannen ligt dat toch wat anders en gevoeliger.

Ondertussen dringt het besef meer en meer door: na deze generatie die internationaal goed tot zeer goed scoort, volgt de vrije val. Opvolgers staan niet klaar.

VAN AKEN: Eén en twee gaan we niet meer hebben, daarvoor moet je ongelooflijk veel geluk hebben. Maar ik heb vroeger meegeschreven aan het beleidsplan 2004-2008 en ik durf zeggen dat onze piramide af is. Als er voldoende geïnvesteerd wordt in de topsport, dan ben je in staat om een aantal prima spelers af te leveren. Een Kirsten Flipkens heeft het talent om tussen twintig en dertig op de ranglijst te geraken. Het moet mogelijk zijn om nog een aantal spelers tussen vijftig en zestig te krijgen. Dat is in feite niet zo moeilijk. Op die manier heb je een Fed Cup-ploeg die systematisch in de wereldgroep kan spelen. We hebben ook coaches die in staat zijn om het verschil te maken. Bij de mannen moet het kunnen, al maak je daar minder snel een nummer twintig dan bij de vrouwen.

Ik pleit tegelijkertijd voor wat extra denkwerk bij onze mannen. Ik vraag me nu af waarom Kristof Vliegen de laatste stap naar de doorbraak niet kan zetten. De meeste spelers hebben een privé- coach en dat is goed. Zeker voor toppers. Maar de subtop heeft misschien niet het geld om de toptrainer te betalen die de nodige tijd en energie in de speler wil steken. Daar zou samenwerking tussen federatie en privé nuttig zijn. De federatie heeft vaak de ervaring en expertise die de privé-coach niet heeft. Als je ziet hoe we nu bij de federatie gedetailleerde wedstrijdanalyses maken, dat is erg knap, hightech, daaruit kan een privé-trainer een meerwaarde halen. Nog zoiets: hartslagmeters. Ik begrijp niet dat vele spelers daar niet van willen weten. Je hoeft niet altijd die band om te hebben, een paar elektroden kunnen volstaan. Tennis is niet in eerste instantie een uithoudingssport, maar het is wel nuttig om te weten waar je je bevindt. Ook in een match is het goed om te zien hoe intensief je speelt tegen bijvoorbeeld Williams. Dat gegeven kun je gebruiken bij de training. De marge voor vooruitgang is nog groot.

Ik heb de indruk dat de schrik van toppers en hun privé-begeleiders ongegrond is. Ze moeten hun tactische strategie niet verklappen, maar samenwerking met federaties die investeren in onderzoek naar blessurepreventie en conditieopbouw moet mogelijk zijn. Sportspecifieke begeleiding is tegenwoordig echt doorslaggevend als je succes wilt behalen.

Nog even internationaal. Bij de mannen is straks Rafael Nadal, met winst in vijf graveltoernooien op rij, nog meer dan Roger Federer de favoriet voor Roland Garros.

VAN AKEN: Ik ken Nadal niet persoonlijk. Ik hoor wel al jaren mijn Spaanse collega’s zijn lof zingen. De Spaanse tennissers zijn fel geëvolueerd de voorbije jaren. Hun stereotiepe graveltennis van op de achterlijn met veel spin is verleden tijd. Dat is de verdienste van het Spaanse tennisbeleid. De basisprincipes zijn er nog, maar iedereen ontwikkelde een eigen stijl. Sommigen rukken meer op naar het net, spelen vanuit de baan, spin is niet langer zaligmakend.

En dan Federer. Ik denk zeker dat hij Roland Garros kan winnen. Als ik over hem spreek, moet ik ook over Pete Sampras praten. Die heeft nooit in Parijs gewonnen, allicht omdat hij nooit echt goed voorbereid was. Als ik hem in Parijs bezig zag, kon ik niet geloven dat je op gravel zo dom kunt spelen. Hij tenniste zoals op hardcourt. Ik kan niet geloven dat het onmogelijk was om hem te sturen, zodat hij wel een rijke graveltennisser zou worden. Federer heeft zeker zijn verleden mee. Als jongere tenniste hij vaak op die ondergrond en kreeg zo de goede timing mee. Veel zal afhangen van zijn mentaliteit. Wil hij echt winnen in Parijs? Wil hij zijn training gericht aanpassen of vindt hij dat te veel moeite omdat hij toch voluit voor Wimbledon kiest? Vergeet niet dat de voorbereiding op Wimbledon maar erg kort is, twee weken. Daardoor moet je eigenlijk kiezen. Maar de Zwitser is erg vaardig, speelt gevarieerd, zodat hij op termijn in Parijs moet kunnen winnen.

Je bent ondertussen twee maanden topsportmanager. Je maakte indruk met een goed uitgewerkt plan. Hoe hard is de confrontatie met de realiteit?

VAN AKEN: De realiteit is: hoe kunnen we ons plan realiseren? Wat heb ik de voorbije maanden gedaan? Ik heb het Bloso en het BOIC bezocht, de Vlaamse Sportfederatie, de afgevaardigde van de universiteiten en een heleboel federaties. Nu al is duidelijk dat er erg weinig federaties zijn die het piramidemodel dat ik voor ogen heb volledig kunnen invullen. Het grootste pijnpunt is dat weinig federaties de structuren hebben om optimaal naar talent te vissen. In het tennis hadden we met onze minitennistoernooien de ideale vijver gemaakt. De federaties moeten niet alleen over kennis beschikken, ze moeten ook de structuren hebben om te scouten, om de kinderen te vinden En als ze kinderen samenbrengen, moeten ze die kans ook maximaal benutten. De atletiekfederatie bracht onlangs 6500 kinderen samen in Gent. Schitterend. Maar ik vrees dat er te weinig uit de scouting gehaald wordt. Misschien was het aantal kinderen te groot. Met 2500 zou men beter kunnen werken. De knowhow is aanwezig, met trainers zoals Rudy Diels en Christophe Delecluse. Ik denk dat er nu een stap overgeslagen was. Laat eerst de gewesten hun werk, de preselectie, doen, en breng dan de besten naar Gent voor accuratere tests. Het gaat tenslotte over topsport. Werk daarna met een opvolgsysteem, zodat je later, met het oog op de topsportschool kunt terugblikken. Welke testresultaten heeft die atleet ons al gegeven? We moeten echt eerst werk maken van een topsportopvolgsysteem, zoals dat uitgeschreven is in ons topsportplan. Dat vergt veel werk omdat we erg sportspecifiek moeten werken.

Ik heb ook al gemerkt dat de provinciale of gewestelijke trainingen, de stap tussen scouting en topsportschool, nog niet optimaal zijn. Het is te vaak bezigheidstherapie. Iedere provincie wil een eigen stempel drukken. Dat zorgt zogezegd voor uitstraling, maar in feite is het de topsportcoördinator die zijn visie moet opleggen. Ik merk ook dat de provinciale trainingen worden doorgetrokken tot op achttien jaar. Dat mag niet onder de topsportpiramide vallen. Topsport op achttien jaar is een materie voor de liga.

Ik heb ondertussen al veel topsportscholen bezocht. Er wordt goed gewerkt, met goede trainers. Ik denk bijvoorbeeld aan de inhaalbeweging die nu gebeurt bij zwemmen en judo. Het probleem is dat in vele gevallen die school buiten onze piramide valt, dat ook mensen die niet met topsport begaan zijn, training geven. Niet dat het geen goede trainers zouden zijn, maar ze zijn niet betrokken bij het beleid van de federatie en zien zo het grotere plaatje niet. En zo kom ik bij een ander probleem. Je mag wel blij zijn met je Belgische kampioen, maar als die zich niet kan kwalificeren voor een EK, dan heb je geen topsporter. Je moet met topsport het juiste einddoel voor ogen hebben. Daar situeert zich een volgende fase. Als je uit de topsportschool komt, ben je normaal achttien jaar, maar dan ben je, een uitzondering in tennis of turnen niet te na gesproken, nog niet klaar voor de topsport. We moeten ons afvragen welke resultaten deze atleten moeten kunnen neerzetten, welke vorderingen ze moeten maken. Niet alle sporten hebben meetbare criteria. Een volleyballer van achttien zal niet aan de bak komen bij een topploeg, tenzij om op de bank te zitten, maar daar ontplooit hij zijn talent niet. Het is cruciaal om de transitperiode goed in te schatten, voor de atleet zelf, voor het beleid, voor het budget. Ik zou ten slotte graag zien dat de federaties hun toptrainers meer betrekken bij het samenstellen van de cursussen voor trainers A en B.

Jullie gingen, waar nodig, buitenlandse toptrainers aantrekken. Hoe ver staan jullie?

VAN AKEN: We zijn nu klaar om de eerste tien aan te trekken. Het beleid heeft het geld voor hun lonen opzijgezet. Als we de juiste personen vinden, kunnen we hen aanwerven. We moeten ze aanstellen waar het opportuun is. Een federatie die aan de basis nog grote problemen heeft, moet niet als eerste uitpakken met een toptrainer. De zwemfederatie heeft niet stilgezeten en is zelf op zoek gegaan naar een buitenlandse ‘medaillemaker’. Normaal heeft de zwemliga er tegen september een toptrainer erbij. We moeten trouwens niet in het buitenland gaan zoeken als we de geschikte persoon bij ons kunnen vinden. Voor het tafeltennis lijkt het me logisch dat je naar China gaat.

Hoe zijn de contacten met het Bloso en het BOIC? Het BOIC presenteerde onlangs trouwens een plan dat een doorslagje was van wat jij eerder had voorgesteld.

VAN AKEN: Hun beleidsplan moet hetzelfde zijn als mijn plan. Dat onze plannen op elkaar lijken, is logisch. De eerste beginselen zijn door Paul De Knop van de VUB, Eddy Desmedt van het BOIC en mezelf op papier gezet. Paul De Knop, de man die de meeste studies maakte over topsportplannen in binnen- en buitenland, vond dat we onze ideeën moesten bundelen. We hebben er andere mensen bij betrokken. We moeten een ploeg vormen. Dat heeft ook tot het succes van de Vlaamse Tennisvereniging geleid. We hebben nu voor het eerst vergaderd met een stuurgroep met vertegenwoordigers van het BOIC, het Bloso, de Vlaamse sportfederatie, Jeugd en sport en ikzelf. Wij moeten de opdrachten voor de federaties uitwerken, hun pijnpunten aanduiden, afspreken wie wat gaat doen. We moeten in eerste instantie goed leren samenwerken. Eddy Desmedt van het BOIC is een vriend. Bij het Bloso is er bereidheid en wederzijds respect. We zullen samen slagen of falen. Als het vroeger goed zou zijn geweest, dan hadden we wel resultaten geboekt.

Hoe verloopt het contact met de federaties?

VAN AKEN: Hun deur staat open. Maar als we over scouting praten, dan valt er vaker een stilte. Ze schrikken wel als er moet worden bijgestuurd zonder dat ik telkens langskom met een karretje vol geld. De federaties steken zich nogal snel weg achter hun gebrek aan middelen. Niet alles moet geld kosten. Wordt het geld wel altijd juist besteed? Hoeveel procent van het budget gaat naar topsport? Je kunt niet investeren in topsport als je al erg veel middelen gebruikt om de federatie zelf te runnen. Een federatie moet beseffen dat de topsport een grote invloed heeft op het aantal leden en de toekomst van de federatie. Ze moeten inspanningen leveren voor meer leden en middelen. Er zijn federaties die, buiten de subsidies die ze krijgen, zelf nog weinig bijpassen of niet op zoek gaan naar extra middelen en sponsors. Er staat ook nergens geschreven dat een topsportcoördinator niet zelf mag rondrijden om dingen te veranderen.

Je hebt ook al gepraat met de Voetbalbond, nog altijd een unitaire bond. Hoe ging dat?

VAN AKEN: Ik heb al twee contacten gehad. Ik heb de topsportschool in Leuven bezocht en was onder de indruk van de trainingen die daar gegeven werden, met onder anderen Ann Noë. Ik heb vergaderd met de verantwoordelijken, met technisch directeur Michel Sablon en voorzitter Jan Peeters. Ik heb niet het idee dat er weerstand is. De bond zal wel met de clubs moeten praten. Als we iets naar voren schuiven, horen we vaak: ‘Zullen de clubs dat wel graag hebben?’ Marc Degryse hoor ik nochtans zeggen dat stevig ingegrepen moet worden, want dat het anders niet zal lukken om weer iets te betekenen op internationaal vlak. Mijn voorstel is om samen te komen met de mensen die ideeën hebben over opleiding en jeugdwerking. We zijn het er toch over eens dat het niveau aan onze top niet goed is. Is het water dan te diep voor clubs om het eigenbelang opzij te schuiven en de jeugd de nodige aandacht te geven? Frank Vercauteren, Georges Leekens en Marc Degryse hebben al interessante zaken verteld. Onze jeugdelftallen tot negentien jaar doen het internationaal goed. Bijna alle spelers komen uit de topsportschool. Daar moeten we verder op kunnen bouwen. We moeten erop toezien dat elk kind krijgt wat het nodig heeft. Er moeten gezamenlijke doelstellingen zijn, overleg en samenwerking over de clubgrenzen heen.

Je hebt bij je aanstelling gezegd dat resultaten pas over enkele jaren mogen worden verwacht. Je sprak zelfs van 2016. Schuif je de deadline niet erg ver voor je uit?

VAN AKEN: Neen, als ik in 2008 voel dat er niets beweegt, dan zal ik mijn conclusies trekken. Ik weet dat mijn beleid geen directe invloed zal hebben op de prestaties in 2008. In 2012 mogen we iets verwachten van de federaties die nu goed aan het werken zijn. Ik hoop wel, en ben ervan overtuigd, dat ik de boel in beweging krijg. Maar we zullen tijd nodig hebben. We weten ook dat het maken van een topsporter tien jaar duurt. Kim Clijsters en Justine Henin zijn zeldzame vogels. We moeten de federaties die goed werken fel uitbreiden om meer kansen op medailles te hebben. Spijtig genoeg is het plannen op lange termijn noodzakelijk. Daarom vind ik het moedig van minister Bert Anciaux (Spirit) om resoluut voor de moeilijkste en langste weg te kiezen en niet alleen de weinige toppers die we hebben in de watten te leggen.

Door Dirk Gerlo

‘Ik denk echt dat je die Russische dominantie van vorig jaar in haar juiste context moet bekijken: de zussen-Williams en Kim en Justine waren er niet.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content