Er wordt in Vlaanderen meer theater gespeeld dan ooit. Maar wie kent zijn klassiekers nog? Een zomer lang zet Knack de belangrijkste tien Vlaamse producties van na 1950 in de kijker. Deze week: Hugo Claus’ Blindeman door het NTG (1985).
‘Het is niet zozeer liefde wat me hier houdt. ’t Is meer een gebrek aan liefde voor andere steden.’ Het zijn de woorden waarmee Hugo Claus ooit zijn relatie met het charmante, maar soms kleinburgerlijke Gent typeerde. Ook met het Gentse stadstheater onderhield de auteur een haat-liefdeverhouding. De allesbehalve honkvaste Claus woonde van 1955 tot 1964 met toenmalige echtgenote Elly Overzier in de Arteveldestad. Het pas opgerichte NTG zocht een directeur, maar de kandidatuur van een jonge vrijbuiter als Claus was geen optie voor de raad van bestuur. Een verbolgen Claus verkaste naar Nukerke, in de Vlaamse Ardennen, en liet Gent achter met een embargo op zijn stukken: ‘Dat is kinderachtig, en het amuseert me’, klonk het zelfbewust in 1967. Pas in 1972 mocht de latere NTG-directeur Jean-Pierre De Decker met Interieur (naar Omtrent Deedee) bij datzelfde huis zijn regiedebuut maken. Het begin van Claus’ stevige band met het NTG, die vooral in de jaren ’80 bestendigd werd. Tussen 1980 en 1985 stond er elk seizoen een stuk, vertaling of bewerking van zijn hand op het programma.
Onder dit goede gesternte zag ook Blindeman het licht (1985). Het stuk, door Claus zelf geregisseerd, speelde zich af aan de Watersportbaan en was door talloze verwijzingen (o.a. naar KAA Gent) expliciet ingebed in de Gentse context. Deze vintage Claus werd geschreven voor een NTG dat zijn 20e verjaardag vierde, maar de toon was allerminst feestelijk. Claus, op het toppunt van zijn populariteit na het verschijnen van Het verdriet van België (1983), bewerkte zijn eigen versie uit 1971 van Seneca’s Oedipusverhaal. Tien uitgeteerde overlevenden van een kernoorlog troepen samen om hun laatste dagen uit te zitten. Ze zoeken een ‘bezighoudinge’ om de tijd te doden en grijpen terug naar een oerimpuls: theater spelen. Samen voeren ze het stuk op ‘van diene Griekse koning die mee zijn moeder getrouwd was’, waarbij de grens tussen spel en realiteit langzaam maar zeker vervloeit. Of hoe de Thebaanse pest zijn typische jaren tachtig-equivalent vindt in een ‘vuile bom’ die de bevolking even snel wegvaagt. De Colombiaan Santiago Del Corral ontwierp een postapocalyptisch decor dat nog het meest op een mijnterril leek. Niet toevallig sierde een foto van Rodins Hellepoorten het programmaboekje. Om de acteurs het kruipen en wroeten over de zwartgeblakerde scène eigen te maken, engageerde Claus zelfs een bewegingsadviseur. De hoogtevrees van hoofdrolspeler Hugo Van Den Berghe speelde al eens op.
KROLSE KATTE
In Claus’ versie uit 1971 kreeg het Oedipusmotief naar ’s meesters gewoonte een eigenzinnige interpretatie: Oedipus wordt er door het koor aangewezen als onschuldig zoenoffer voor hun eigen misdadige neigingen, waardoor elke vorm van catharsis ontbreekt. Blindeman drijft die redenering op de spits door Oedipus’ daad van zelfopoffering bijna te ridiculiseren. ‘Het wordt de eerste Oedipus op deze planeet waarmee je kan lachen’, was het enige wat Claus vooraf wou lossen. De ironische toets begint al bij de taal: die is Gents of Oost-Vlaams en het Oedipusverhaal wordt, als stuk-in-het-stuk, op rijm gespeeld. Ook Blindeman was doordesemd van het Clausiaanse, compacte Vlaams. De oneliner ‘Princes, ’t is van de stress’ werd een klassieker in de wandelgangen van het NTG. ‘Ik hoor nog heel wat van die replieken in mijn hoofd’, mijmert Chris Thys, die de rol van de krolse Katte vertolkte. ‘Ook Hugo’s regieaanwijzingen waren charmant. Ergens staat dat ik moest klinken als een ontregeld muziekdoosje.’ Best lief, maar toch countert Blindeman elke poging tot verheven retoriek met soms banale humor. Vol- gens hoogleraar klassieke talen Freddy Decreus drijft het stuk nu net op die wisselwerking tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur. De humor mikt op de onderbuik, maar het verhaal wordt er net zo goed een stuk wranger door. In Claus’ versie heeft Oedipus, in het stuk binnen het stuk vertolkt door Omer, niet zijn vader maar een knecht gedood. Maar het koor vertikt het om hem dat te zeggen: ‘We mogen toch ne keer lachen zeker.’ Wanneer Omer zo opgaat in het spel dat hij zijn eigen ogen uitsteekt, is die daad van opoffering dus compleet nutteloos. Hij is onschuldig en bovendien is de nucleaire ondergang onafwendbaar. Daarmee zet Claus in één beweging zowel het antieke als het christelijke wereldbeeld op losse schroeven. Beide geloven dat het brengen van een offer (hetzij het slachten van een dier, hetzij de dood van Jezus) voldoende is voor verlossing. Is het toeval dat Claus de kernramp laat plaatsvinden op Pasen?
Blindeman werd enthousiast onthaald. Maar een Claus die zijn eigen werk ondergraaft, kan lang niet overal op bijval rekenen. De mengeling van het verheven verhaal en de volkse humor werd soms als goedkoop getypeerd. Sommige recensenten hoorden louter karamellenverzen en zagen een auteur die in herhaling verviel. Volgens voormalig Knack-recensent Roger Arteel was Blindeman dan ook maakwerk en parodieerde Claus vooral zichzelf. Of hoe het tussen Gent en Claus altijd bij een haat-liefdeverhouding zou blijven. Als Hugo Van Den Berghe, ondertussen NTG-directeur, in 1993 een bijzonder stuk bestelt voor de opening van de gerestaureerde schouwburg, levert Claus het ontgoochelende gelegenheidsstuk Onder de Torens op . Claus zelf houdt het veeleer op een barslechte regie en veegt regisseur Sam Bo-gaerts publiekelijk de mantel uit. Princes, ’t is van de stress.
DOOR THIJS DE SMET