Campings zijn voor toeristen, wonen mag er niet meer van de regering. Terwijl de ministers ruziën over wie nu eigenlijk voor de hele zaak verantwoordelijk is, dreigt een grote groep bewoners straks gewoon op straat te staan of in de illegaliteit te belanden.
‘Weggaan? Ik denk er nog niet aan’, zegt Bernard Desimpel. ‘Als er echt niet meer op campings gewoond mag worden, zoek ik wel een plek waar ik mijn domicilie kan zetten. Maar ik blijf!’
Desimpel woont al zes jaar met zijn vrouw Noëlla in een chalet op recreatiedomein Klein Strand in Jabbeke. Het geïmproviseerde mini- suburbia is hun thuis, net als voor de 82 andere bewoners. Keurig gemaaide madurodamgazonnen, bonte bloemenperkjes en gipsafgietsels van Griekse beelden in de voortuinen. De buurvrouw wiedt vol overgave het onkruid, een jonge man wast zijn al glimmende Subaru en kinderen fietsen uitgelaten door de lanen. Het is paasvakantie. Af en toe rijdt een volgestouwde auto voorbij: een gezin op weg naar zijn vakantieplek. ‘Vroeger hadden wij hier ook een caravan waar we naartoe kwamen als ons restaurant gesloten was’, vertelt Desimpel. ‘Toen mijn vrouw ernstig ziek werd, hebben we de zaak opgedoekt, ons huisje en de caravan verkocht en hier een chalet gekocht. Nu blijven we tot we sterven.’
De Vlaamse regering heeft iets anders voor ogen: alle bewoners moeten tegen 2005 van de Vlaamse campings verdwenen zijn. Volgens het campingdecreet van 1993 moest elke uitbater immers uiterlijk op 31 december 1999 een geldige exploitatievergunning hebben. Kwestie van het toeristische aanbod op niveau te houden.
Om zo’n vergunning te krijgen, moeten ze aan een hele reeks voorwaarden op het vlak van hygiëne, veiligheid en milieunormen voldoen. Een tweede en veel complexer punt is de zonering van de terreinen. In de lappendeken die Vlaanderen vormt, is dat geen sinecure. Maar na onderzoek – en dankzij de opvallend milde houding van de overheid – bleken sommige probleemterreinen uiteindelijk toch in de goede zone te liggen.
Tot maart vorig jaar konden de provinciebesturen ook voorstellen indienen om verkeerd gezoneerde campings tot recreatiezones om te vormen. Campings die ontegensprekelijk op een foute plek liggen, krijgen geen vergunning. Kortom: iedereen weet zo langzamerhand waar hij aan toe is.
Iedereen, behalve de vaste campingbewoners. Het decreet schrijft voor dat niemand op een kampeerterrein mag wonen. Logisch, want campings hebben een louter recreatieve functie en mogen geen verkapte (sociale) woonvorm zijn. Uit sociale overwegingen – en vooral omdat geen enkele minister zin had om een paar duizend mensen op straat te zetten – werd in 1999 een uitdoofscenario uitgedokterd: tegen 2005 moeten alle vaste bewoners van de campings verdwenen zijn. Daartoe konden gemeenten een begeleidingsplan voor herhuisvesting indienen. ‘Dat hebben wij ook gedaan voor de bewoners van het Klein Strand’, zegt burgemeester Roland Verleye (CD&V) van Jabbeke. ‘En ons plan is goedgekeurd. We willen op een vrij terrein van de camping sociale woningen optrekken. Zo kunnen de mensen vlakbij blijven wonen.’
MINISTER VAN VERWARRING
Voor de 1331 bewoners van campings in gemeenten met een goedgekeurd plan wordt naar een nieuwe stek uitgekeken. Tergend traag weliswaar. In dit tempo wordt de deadline van 2005 op veel plaatsen niet gehaald. Voor de overige campingbewoners wordt niet eens een oplossing gezocht omdat ze gemakshalve uit de statistieken zijn gelaten: mensen die hun domicilie elders laten staan of die op terreinen wonen in gemeenten zonder goedgekeurd begeleidingsplan.
In totaal verblijven naar schatting meer dan vierduizend mensen het hele jaar door op een camping. Daarnaast is er nog een handvol Vlamingen die in zogenaamde ‘weekendverblijfparken’ wonen. ‘De medewerkers van Toerisme Vlaanderen hebben in sommige weekendverblijfparken met toeristische uitbating vastgesteld dat er alléén vaste bewoners leven en geen toeristen komen. Resultaat: die terreinen vallen niet onder het campingdecreet en dus hoeft er voor de bewoners niets te worden ondernomen’, zegt Ine Waelbers van het Vlaams Instituut voor Samenlevingsopbouw (VIBOSO). Rechtszekerheid heeft geen enkele campingbewoner. Maar wie niet tot de 1331 ‘gelukkigen’ behoort, is helemaal vogelvrij.
Ondertussen schuiven de bevoegde Vlaamse ministers de zwartepiet uit de vorige regeerperiode naar elkaar door. Ja, ze willen die mensen helpen. Maar ze zijn ook met handen en voeten gebonden aan een decreet dat vooral van toeristische overwegingen uitgaat. Onlangs vroeg Vlaams parlementslid Jan Roegiers (Spirit) aan minister van Welzijn Mieke Vogels (Agalev), minister van Huisvesting Jaak Gabriëls (VLD) en minister van Ruimtelijke Ordening Dirk Van Mechelen (VLD) wie het dossier nu eigenlijk coördineerde. Het antwoord was unaniem: Vlaams minister van Toerisme Renaat Landuyt (SP.A). Die heeft echter ook geen zin in de hele zaak. ‘In afwachting van 2005 behoort de problematiek van het wonen niet eens tot mijn bevoegdheid, maar tot die van de minister van Huisvesting’, beweert hij. Daar zit iets in. Zijn instelling Toerisme Vlaanderen mag dan wel vergunningen afleveren en niet-vergunde terreinen op de bon gooien, maar de permanente bewoning heeft onmiskenbaar een huisvestings- en welzijnskantje. ‘Er hangt een vreemd sfeertje rond deze zaak. Het gaat om een lastig probleem dat de gemeenten moeten oplossen’, aldus Landuyt.
Dus sijpelen alle besognes naar beneden: op de kop van de gemeentebesturen, die daar ook niet op zitten te wachten. ‘Wij hebben dit probleem niet gecreëerd, maar nu mogen we het wel oplossen’, zucht burgemeester Verleye. ‘Het is de overheid die ons verplicht om iedereen die waar dan ook in de gemeente woont in te schrijven. In 1992 hadden we al plannen om geen nieuwe permanente bewoning meer toe te laten. Maar de mensen die er wonen, mochten van ons wel blijven. Ze hadden ons beter laten doen.’
‘De gemeentes zitten er inderdaad mee, en ondertussen biedt de overheid geen duidelijkheid. Dit dossier moeten alle bevoegde ministers gestructureerd aanpakken’, vindt Jan Roegiers. ‘Daarom wil ik Vlaams minister-president Patrick Dewael (VLD) binnenkort interpelleren. Hij moet maar een coördinerend minister aanduiden. Ik vind het ontzettend cynisch dat de regering zich amper het lot aantrekt van mensen die aan het staartje van onze maatschappij bengelen. Ze zijn dan ook overgeleverd aan de willekeur van sommige uitbaters. Daarom zijn er regels nodig om misbruiken aan banden te leggen.’
De meeste campingbewoners zijn inderdaad niet rijk en hebben vaak ook niet vrijwillig van een caravan hun thuis gemaakt. Ze zien gewoon geen andere uitweg omdat ze tot over hun oren in de schulden zitten, een te laag pensioen krijgen of er om een andere reden niet in slagen de eindjes aan elkaar te knopen. De meesten leven van een vervangingsinkomen. Veertig procent is bestaansonzeker, veertien procent ronduit arm.
Anderen hebben wel bewust voor het campingleven gekozen. Zoals Dorothé De Bruyne en haar man, die al twaalf jaar in een caravan in een rustig hoekje van het Klein Strand wonen. ‘Wij zijn geen sociale gevallen’, zegt ze. ‘We werken allebei en hebben het goed. Hier zijn we vrij, één met de natuur. Dit is ons paradijsje en dat willen ze ons nu afpakken.’
NIET TE VERPLANTEN
Het mag dan ook niet verbazen dat het gros van de bewoners het liefst in zijn stulpje – hoe nederig ook – wil blijven en dat eenderde zelfs boudweg weigert te verhuizen. Zij willen geen uitdoof- maar een uitsterfscenario. ‘Laat die mensen hier toch wonen tot ze doodgaan’, zegt Monique Lambrecht, uitbaatster van het Klein Strand. ‘Velen wonen hier al van lang voor er van een campingdecreet sprake was. Het zijn vaak oudere mensen. Wie heeft er nu last van als die hier nog een paar jaar blijven?’
De meesten willen gewoon niet weg, zelfs niet naar een andere caravan. Jan Roegiers’ voorstel om in elke provincie één of twee terreinen voor permanente bewoning voor te behouden – voorstel dat de Vlaamse regering niet eens heeft laten onderzoeken – kan dan ook maar een gedeeltelijke oplossing bieden.
‘We moeten het probleem creatief aanpakken’, aldus Waelbers. ‘In Zemst is er bijvoorbeeld een terrein met sociale woningen voor voormalige campingbewoners, helemaal in de sfeer van een camping. Een mooi initiatief, maar ook die aanpak is niet zaligmakend. Velen zien het gewoon niet zitten om naar een ander terrein te trekken. Vast staat in ieder geval dat het onhaalbaar is om duizenden mensen in een paar jaar tijd een nieuwe stek te geven. Er zijn niet genoeg sociale woningen, en bovendien staan er nog andere groepen in de rij. Al hebben de campingbewoners door een initiatief van toenmalig minister van Huisvesting Bert Anciaux (Spirit) wel voorrang gekregen. Veel bewoners willen ook niet terug naar de sociale blokken in de steden die ze net zijn ontvlucht.’
Daarbij komt nog dat de meesten al hun spaarcenten in een caravan hebben gestopt en geen zin hebben om die nu voor een prikje te verkopen. ‘Ik ben wel bereid om de chalets en caravans terug te kopen voor de prijs die de mensen er vroeger voor hebben betaald’, verzekert Monique Lambrecht. ‘Maar iemand die jaren geleden een chalet voor 20.000 euro heeft gekocht en hoort dat zijn buurman daar onlangs 45.000 euro voor heeft neergeteld, wil natuurlijk ook meer.’
Ondertussen worden veel uitbaters zenuwachtig. Over drie jaar moeten al hun bewoners weg zijn, of hun tijdelijke vergunning wordt niet voor een permanente ingeruild. Waelbers: ‘Sommige uitbaters verliezen hun broodwinning als die groep vertrekt, omdat die het gros van hun omzet uitmaakt. Anderen zien hen echter liever gaan dan komen omdat ze een vergunning in de weg staan.’
Monique Lambrecht ergert zich aan het verwijt dat uitbaters alleen oog hebben voor die vergunning. ‘Als wij die niet krijgen, moeten we sluiten en staan onze bewoners ook op straat. We kunnen niet winnen.’
Het gevaar bestaat dan ook dat exploitanten hun vaste klanten de komende jaren gewoon op straat zullen zetten. ‘En waar moeten ze dan heen?’ vraagt Roegiers zich af. ‘Veel keuze hebben de meesten niet. Moeten ze in de klauwen van huisjesmelkers of matrassenverhuurders terechtkomen?’
Dus zullen sommigen het zekere voor het onzekere nemen en stilletjes op een ander terrein gaan wonen. Of ze kiezen hun domicilie bij een familielid maar blijven wel gewoon op de camping zitten. ‘Dat is onze enige mogelijkheid’, zegt Bernard Desimpel. ‘Mijn vrouw heeft een klein pensioentje en ik zit aan de ziekenkas. Waar moeten wij naartoe?’
Het lijkt er dus op dat er over een paar jaar een nog onoverzichtelijker plaatje zal ontstaan met duizenden clandestiene campingbewoners. Anderen zullen gewoon weigeren te verhuizen. Zoals ‘Gerardje’, de nestor van het Klein Strand. Zijn vrouw is een paar jaar geleden gestorven, zijn hele leven ligt op de camping. ‘Een oude boom mag je niet verplanten’, stelt hij ferm. ‘Ik kom hier al dertig jaar en sinds een jaar of vijftien woon ik op de camping. Ik ga niet weg.’ Dat klinkt uit zijn mond niet eens hanig, veeleer vanzelfsprekend.
Maar in 2005 moet de laatste campingbewoner netjes in een sociale of andere woning zitten. Met of tegen zijn zin. Zoals het nu opschiet, ziet het er niet naar uit dat iedereen dan al een nieuw adres zal hebben. En dus zal uiteindelijk iemand de boeman moeten spelen: de minister die de opdracht geeft om de resterende terreinen met permanente bewoners te sluiten en die mensen op straat te zetten. Dat is niet bijzonder mediageniek, dus ziet geen enkele excellentie dat zitten. Het lijkt dan ook geen toeval dat het uitdoofscenario pas in de volgende Vlaamse regeerperiode afloopt. Zorgen voor morgen. Vooral voor de campingbewoners.
Ann Peuteman
Foto’s: Wim Van Cappellen/Reporters
Het ziet er niet naar uit dat alle campingbewoners tegen 2005 een nieuw adres zullen hebben.
‘Moeten deze mensen in de klauwen van huisjesmelkers of matrassenverhuurders terechtkomen?’