Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Twee middelgrote privé-verzamelingen dialogeren in “Corpus Delicti”.

TIJDENS de zomer stelt het Museum van Hedendaagse Kunst in Gent gewoonlijk een keuze uit zijn kollektie voor. Het eigen stampubliek is in het buitenland op zoek naar kunst, de buitenlandse gasten krijgen een representatief beeld van wat er in het Gentse museum gebeurt. Op het eerste gezicht vormt de tentoonstelling “Corpus Delicti”, gewijd aan de privé-kollekties van de Vlaamse arts Lieven Declerck en de Italiaanse bankier Tommaso Setari, daar een uitzondering op. Bij nader toezien zouden de beide privé-verzamelingen een begin van een schaduwmuseum kunnen vormen, vanwege verscheidene gelijkenissen met wat konservator Jan Hoet en zijn staf in de afgelopen twintig jaar met hun magere aankoopbudget bijeengesprokkeld hebben.

Deze overeenstemmming van opvattingen heeft een breder draagvlak dan uit “Corpus Delicti” blijkt. Alleen al in Vlaanderen en Italië zijn er honderden, grotere of kleinere, private kollektioneurs die met gewetensvolle ernst en in alle verscheidenheid toch tot zoiets als een communis opinio gekomen zijn over wat belangrijk is in de internationale kunst na 1945. De museale basis ware, met uitzondering van Gent, vrij smal, zo er in Nederland niet dat enorme aanbod van musea en stichtingen voor hedendaagse kunst ontstaan zou zijn. Daaruit komt dan weer naar voren dat de “communis opinio” een weliswaar reële maar toch ook vrij poreuze grondslag heeft. Een gemeenschappelijke noemer tussen de excentrieke keuzes van Frans Haks in Groningen en het rigoureuze aankoopbeleid van Jan Debbaut in Eindhoven, is moeilijk aan te wijzen.

Als men deze beide even als extremen beschouwt, dan blijven er de musea van Amsterdam, Rotterdam, Otterlo, Maastricht en Den Haag over, die in hun geheel goed het panoroma van de internationale kunst na 1945 te zien geven vanuit westers perspektief. Het gevaar dat deze museale kollekties elkaar al te zeer zouden overlappen is min of meer bezworen door de onderlinge afspraak om eigen aksenten te leggen. Vooral Rudi Fuchs, direkteur van het Stedelijk Museum Amsterdam, verdedigt daarbij de optie om bepaalde werken tussen instellingen te ruilen. De bedoeling is niet dat iedereen dan zo’n beetje van alles zou hebben, maar dat elkeen zijn eigen sterke punten nog beter zou kunnen profileren.

REDENTORE.

Het museum van Gent is het enige in dit land waarvan de kollektie met “Nederlandse” maatstaven kan gemeten worden : het is meer dan voldoende verankerd in de belangrijkste stromingen van de naoorlogse kunst èn het heeft onmiskenbaar enkele persoonlijke aksenten. Eén ervan is de Italiaanse Arte Povera, in de jaren zestig geboren uit de humus van de metafysische kunst van De Chirico, de nieuwe ruimtelijkheid van Fontana, en uit een kritische reflektie over klassieke kultuur, natuur en moderniteit. Luciano Fabro, Giulio Paolini, Mario Merz, Jannis Kounellis en anderen overschreden de grenzen van de traditionele genres en wendden naast artistiek aanvaarde materialen als marmer en brons ook toentertijd minder evidente stoffen aan : stro, ijzer, steenkool, wol, linnen.

De Setari’s blijken over een behoorlijk aantal werken van de Arte Povera te beschikken. Vreemd genoeg verraadt hun selektie Arte Povera weinig passie, zonder dat ze banaal of onbeduidend zou zijn. De meest boeiende werken uit die richting hebben altijd een sterk ruimtelijke werking, en precies daar blijkt het Italiaanse koppel weinig gevoel voor te hebben gehad. Hun enige voltreffer in die richting, Fabro’s “Italia dell’emigrante”(1981) uit grillig getrokken bandijzeren linten die een skulpturaal Italië-corpus vormen, gaat dan nog verloren door slechte ophangingsvoorwaarden, veel te hoog aan een zwaar bevuild glasplafond.

Ook de tentoonstellingsmaker creëerde nog een boeiend ambiente, dat in een woonhuis de ontruiming van een volledige kamer zou vragen : hij kombineerde vier Chinese inkttekeningen van Fabro vier interpretaties van de SS Redentore-kerk van Palladio met drie antieke koppen uit gips, fluwelen draperingen en witte sokkels van Paolini (“Casa di Lucrezio”). Zo ontstaat, aan de hand van fragmenten van de klassieke kultuur, een ruimte van reflektie over een staat van ideale schoonheid die alleen nog in de herinnering integraal kan zijn.

LAVA.

Misschien was het echtpaar Setari, met het oog op plaatsing van de werken in hun eigen interieur, beducht voor spatiaal al te ingrijpende werken. Maar uit hun voorliefde voor de meesterlijke, monochrome schilderij-objekten van Ettore Spalletti, de dekoratieve, lichtjes dekadente bespiegelingen van Michelangelo Pistoletto, en de deftig elegante pikturale patronen van Carla Accardi en Felice Levini, rijst het vermoeden van iets geheel anders. Zouden de Setari’s niet in de eerste plaats houden van salonfähige kunst van Italiaanse origine, met een air van modieus hedendaags ?

Het vermoeden wordt gemilderd in een kleine zaal, waar een fantastisch landschaps-foto-schilderij in groene boventonen van Gerhard Richter, een psychotische skulptuur-lichaam-video van Franz West en een vervaarlijk scherp oprijzend skulptuurobjekt uit vulkanisch lava en brons van Bizhan Bassiri, een zwaar geladen stilte afdwingen. In deze ruimte wordt kunst een virtueel fysieke en een intense mentale ervaring. Het merkwaardige is dat het de enige plek is waar, op een kleine geschilderde Merz-spiraal na, uitsluitend de niet-Italiaanse kant van de Setari-verzameling aan bod komt. Alsof het echtpaar, door dik en dun maats met de kunstenaars van wie ze het werk aankopen, zeer luchtige criteria hanteren waar het hun Italiaanse vrienden betreft, en pas de strengste kwaliteitsnormen aanleggen als het om outsiders gaat.

Er zijn andere voorbeelden om die veronderstelling te staven : veel middelmaat van Vettor Pisani en Marco Bagnoli, alleen het allerbeste van Günther Förg : een schitterend bronsreliëf en een monumentale zwart-wit foto van een trappenhuis in spiraal.

Waar komt het chauvinisme vandaan ? Waarom gooien de Italianen in de Biënnale van Venetië keer voor keer hun eigen ruiten in door zoveel mogelijk kitsch in hun reusachtige nationale paviljoen te stouwen, waardoor ook het betere werk de dieperik in gaat ? Tentoonstellingsmaker Jan Hoet zal voor “Corpus Delicti” inmiddels niet van enig Vlaams of Belgisch chauvinisme beschuldigd worden. Hij selekteerde weliswaar Jan Vercuysse de enige Belg uit de Setari-kollektie voor de tentoonstelling, maar liet diens “Portret van de kunstenaar” en ook zijn “Tombeaux” in de kelders liggen.

DE LIJN.

Verzamelaar Lieven Declerck heeft evenmin een speciaal boontje voor de produktie van “eigen bodem”. Alleen Belgische kunstenaars met een soliede internationale reputatie vonden genade : Marcel Broodthaers, Panamarenko (van wie hij een zeldzaam mooie “Aeromodeller” in PVC en hout op de kop tikte) en Didier Vermeiren.

Meer nog, hij wenst de kunstenaars van wie hij werk koopt, zelfs niet persoonlijk te leren kennen. “Ik meen dat ik zelfs het beste van de mens in huis heb. Indien ik teveel met de kunstenaar zou praten, zou hij me misschien teleurstellen”, zei hij in een gesprek met Steven Jacobs.

Zoals de lange openingszaal in de rechtervleugel met zijn zinderende atmosfeer van hemelsblauw, zalm, goud en zachte welvingen de toon zet voor de Setari’s, zo is links een evenwaardig ensemble opgesteld. Het trekt een magistrale lijn in de verzameling Declerck : strak, grijs, zwart en rood. Ook dàt is een aspekt dat de verzameling van het museum spiegelt : de aandacht voor de sobere en gereduceerde vormentaal, de klare idee, de complexe beweging tussen autonome kunst én de link naar het leven. Dat is het gemengde erfgoed van minimal, conceptual en land art.

Hij is er letterlijk, de lijn. Hij vertrekt van de adembenemend mooie, eindeloos lange vertikale lijnen in gedempte tonen op het schilderij “Via White”(1968) van Kenneth Noland, wordt opgepikt door het in weer en wind gepatineerde leistenen pad van Richard Long, en vloeit aan de tegenoverliggende wand uit in een gebalde formatie verweerde houtbalken van Bernd Lohaus. Hier, als een antwoord op Lohaus’ inskriptie “Aus der Blume… das Holz”, vlamt plots na de matte kleuren van de lijn, en de taktiele monochromen van Gerhard Richter (grijs) en Richard Serra (zwart) de kleur rood op, in de likkende vuurtongen op de fotokompositie “Bloody Life” van Gilbert & George. Het rood vindt een echo in het sobere wandwerk in katoen en hout van Franz Erhard Walther. Het is ook in deze zaal dat de repetitieve zwart-wit foto’s van hoogovens door het echtpaar Bernd en Hilla Becher eindelijk weer eens tot hun recht komen.

Een zaaltje vol tachistische, lyrische en abstrakte schilderijen van een sublieme Jean Fautrier tot een hele grote Tapiès knoopt opnieuw een band met de origines van de verzameling van het museum van Gent.

Vanaf die zaal kon ook Jan Hoet er geen rechter kant meer aan krijgen. Net zoals de Setari’s hebben de Declercks duidelijk geen al te grote kijk op Arte Povera ontwikkeld. (Of zijn dat dan toch zo verschrikkelijk dure vogels ?) Een mindere Calzolari en een mindere Kounellis, een grappige Merz, naast een knappe Anselmo, en dat is dat. De toevoeging van een tweelingskulptuur van Juan Munoz in deze kontekst slaat nergens op, noch inhoudelijk, noch plastisch.

De rest is van alles wat. Van Art & Language tot Jeff Koons, zowaar. Zoals, jawel, ook de Gentse museumverzameling voor een goed deel samengesteld is. Lieven Declerck waarschuwt er trouwens zelf voor : “Ik noem dit alles geen kollektie, ik kollektioneer niet, ik omring me met zaken waarvan ik houd. “

Meer nog dan met elkaar, dialogeren de verzamelingen Setari en Declerck dus met de kollektie van het Museum van Hedendaagse Kunst. Het is een beetje een ongelijke dialoog, vooral vanwege de grotere allure van de museumkollektie. Dat betekent in de eerste plaats : omgaan met ruimte. Het is moeilijk te geloven dat het werk van Daniel Buren, “In and Out of the Frame”, waarbij niet minder of niet meer dan een fantastische uitbreiding van ons blikveld gerealizeerd wordt, ooit beter tot zijn recht kan komen in de salons van de familie Declerck dan hier, midden in het forum van “Corpus Delicti”.

Jan Braet

Tot 3.9.95, elke dag open van 9 u30 tot 17 u. Citadellaan, Gent. Gesloten op maandag.

Zaaloverzicht met werken van Long, Walther, Lohaus en Becher (kollektie Declerck) : hij is er letterlijk, de lijn.

Zaaloverzicht met werken van Spalletti, Salvadori en Pistoletto (kollektie Setari) : blauw, zalm, goud en zachte welvingen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content