Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Kunstenaars spreken over hun passie voor aviatiek. Op ‘Wings of Art’ in het Akense Ludwig Forum stellen ze hun op de luchtvaart geïnspireerde werken tentoon.

‘Wings of Art’, tot 29.2 in het Ludwig Forum, Jülicher Str.97, Aachen. Open di-zo van 12 tot 18 uur.

De regenschermfabriek in klare Bauhaus-stijl is lang geleden op de fles gegaan. Als moederhuis van veertien musea, opgericht door de mece-nassen Peter (+) en Irene Ludwig, leidt ze een tweede leven. Het Ludwig Forum für Internationale Kunst Aachen koopt met de zegen van mevrouw Ludwig naoorlogse en actuele kunst aan, en maakt tentoonstellingen voor een publiek dat groter is dan de kring van ingewijden. Het gebouw heeft een lichte zaagdakconstructie, wat de sfeer van een fabriekshal oproept, niet van een overstelpend museale tempel. Op een grijze winterdag verzamelen curator Annette Lagler en een handvol kunstenaars-aviateurs zich in het forum. Het doorschemeren van de hemel langs het zaag- of (shed)dak toniseert het kijken naar Wings of Art, de tentoonstelling over vliegen en gevlogen worden. Een onderwerp dat aanslaat in een stad waar Duitse luchtvaartgeschiedenis geschreven is. De eendekker van professor Hans Reissner van het Aerodynamisches Institut maakte er in 1909 een ‘sprong’ van honderd meter. Drie jaar later bouwde hij het eerste ijzeren vliegtuig ter wereld, waarvoor zijn vriend Hugo Junkers de draagvlakken had gemaakt: de Reiss-ner-eend uit gegolfd plaatijzer maakte op 8 oktober 1912 een succesvolle testvlucht in het Akense ‘Windkanaal’.

Maar we leven in tijden waarin alles wat rondvliegt minder als een avontuur dan als een potentiële bedreiging overkomt. ‘Iedereen dacht dat het over 11 september zou gaan’, zegt Lagler, die haar best doet om de grote spanwijdte van ‘Wings of Art’ aan te kaarten. Van catastrofe (toch niet te ontwijken!), metamorfose (vlinders, vliegende pannenkoeken, een boomhut uit de romp van een Cessna), luxe en vrije-tijdsbesteding, micro en macro (joekels van jets, opstijgend en landend in het appartement van Hiraki Sawa) tot antropologische grensverkenning (de Belg Johan Grimonprez bij de bosjesmannen: ‘Waar kwam het allemaal vandaan?’ ‘Uit de hemel’).

Zo’n breed spectrum inspireert tot creatieve spin-off. In de jeugdateliers van het Ludwig Forum zijn de papieren vliegtuigjes vast niet van de lucht. Vera Sous, de enige Akense kunstenares op de tentoonstelling, geeft een cursus, voorzeker gebaseerd op haar eigen enigmatische omgang met het thema. Op platen van glas en metaal brengt ze in fotoprint een waterwereld van woekerende celstructuren aan, van menselijke silhouetten en overal doorheen schietende escadrilles van zwarte helikopters, vervaarlijk uitziend als een soort van vliegende walvissen. ‘Ik ontwijk de zwaartekracht en gooi de tekentjes tegen de wand’, zegt ze. In museumrestaurant Parapluie vindt (op 31.1) de literair-muzikaal-culinaire soirée Über den Wolken plaats. Het bezingen van vliegsensaties is van alle tijden, hier onder meer de versies van Erica Jong ( Fear of Flying), Cyrano de Bergerac en Daniele del Giudice… W.H. Auden vergeten? Hij dichtte, geïnspireerd door Pieter Bruegels Val van Icarus, over het ‘ranke schip dat iets verbazends moet hebben gezien – een jongen die uit de hemel viel’. Maar het schip moest ergens heen en voer kalm verder.

Het is niet Robert Adrian X zelf, maar zijn vrouw die ons de keukengeheimen achter de tot een grote Vicious Circle geformeerde, rijstpapieren vliegtuigjes aan de wand verklapt. Het begon allemaal toen haar man, ‘die zeer vaak op onze zoon moest passen’, in hobbyzaken belandde waar modelvliegtuigjes om zelf ineen te knutselen te koop worden aangeboden. ‘Zoals zovele mannen en kinderen op de wereld raakten ze gefascineerd door modelbouw, en togen maandenlang aan de slag.’ De onschuld van een bezigheid uit het alledaagse leven blijkt maar een laagje, zo dun als het grijze acrylvernis waarmee Adrian X de trouwe kopieën van gevechtsvliegtuigen instreek. ‘Nu ontbreekt alleen nog de juiste belichting’, merkt Annette Lagler op. Over de ‘vicieuze cirkel’ moeten schaduwen vallen die diepte en dreiging aan de hemel geven.

BUTTERFLY

De kleine, wat kalende Londenaar Richard Wilson heeft een verrassend diepe stem. Zonder één hapering introduceert hij de net afgewerkte film over het project dat hij Butterfly genoemd heeft: ‘Ik wilde iets heel simpels doen. Teruggaan naar de scheppende daad van herstel: iets vermorzelen en het dan creatief opknappen; een beschadigd, gebroken, verpletterd object opnieuw zijn vorm geven. Ik kocht een vliegtuig, zette het in een loods en liet het samenpersen tot een klomp. Daarop trokken we vijf weken lang met stalen kabels en een hydraulische uitrusting aan het geplette karkas tot het geleidelijk opnieuw de vorm van een vliegtuig kreeg, zoals een vlinder zich loswikkelt uit zijn pop.’

‘Al die tijd lieten we een computer spreken met twee aan de zoldering bevestigde camera’s die om de 5 minuten een foto maakten, 24 uur per dag. Uiteindelijk had ik zowat 6000 beelden van het hele proces. Dan besloot ik om het voltooide vliegtuig uit de loods te rollen. We sneden alle steunsels door, het plofte op de grond als een lege huls. We monteerden de stilstaande beelden tot een film, en zo was Butterfly geboren: de metamorfose van een proces tot een product van licht op een scherm. Hoewel alles in het werk was gesteld om de ontwikkeling van pop tot rijpe vorm te vergemakkelijken, komt het vliegtuig – boven de vloer opgehangen aan spankabels – te voorschijn als een verschrompelde huls van een dode vlinder, gevangen in de dodelijke architectuur van het spinnenweb. Hersteld, herboren zelfs, is het vliegtuig evenwel een vorm zonder functie of leven, zorgvuldig bewaard in de dood als een specimen van een vlinderverzamelaar.’

Philipp Lachenmann, een kunstenaar uit Keulen, onderwerpt het vliegtuig niet aan een zo drastische metamorfose als Wilson. Veeleer vervreemdt hij het in die mate van zijn gangbare functie dat het zich in de blik van de kijker leent tot onverwachte associaties, met een bedreigende, soms hallucinante ondertoon. Omdat Lachenmann vanuit een documentaire optiek werkt, is het de werkelijkheid zelf en geen vorm van fictie die ons verontrust. In 2001 maakte hij een videofilm op het vliegtuigkerkhof van het Amerikaanse leger in de woestijn van Arizona. Daaruit isoleerde hij vier zinderend gekleurde film-stills van opgebaarde vliegtuigonderdelen, met ‘en vedette’ stukken uit de neus van Air Force One, de presidentiële Boeing. Stukgehakt en geprangd tussen zware metalen steunsels, verandert het symbool van opperste macht in zijn tegendeel, als kon het de voorafspiegeling zijn van een ondenkbaar geachte nederlaag in de strijd tegen de As van het Kwaad. Op de achtergrond lijken de in dichte rijen in het zand opgestelde, witte onderdelen op een bedoeïenenstad, een zuiderse begraafplaats vol marmer of een antieke ruïne.

Lachenmann was veertien jaar in 1977 toen hij op de televisie zag hoe terroristen het Lufthansa-toestel Landshut kaapten en de vrijlating eisten van leden van de Rote Armee Frak-tion uit de Stammheim-gevangenis. Met 86 passagiers aan boord vloog de Landshut de ene Midden-Oosterse bestemming na de andere aan, tot hij in Mogadishu door speciale interventietroepen (GSG 9) werd bestormd. Wat het in de ogen van een puber opwindende scenario van een actiethriller had kunnen zijn, was juist bloedige rea-liteit, een schakeltje in een breder patroon dat zich blijvend zou installeren in de wereld waarin jonge mensen als hij hun weg moesten vinden. In 2000 toog Lachenmann aan het werk om de traumatiserende beelden uit zijn jeugd opnieuw in de wereld te brengen, ditmaal als een legitiem kunstwerk. In zijn research naar het beschikbare materiaal trof hem in het bijzonder de amper gedocumenteerde halte van de Landshut aan de rand van de landingsbaan op de luchthaven van Dubai.

‘Ik vond slechts enkele nabijopnamen van het toestel, zoals het daar 48 uur lang in de brandende hitte aan de grond stond’, vertelt Lachenmann. ‘Uit een zoom heb ik een enkel frame gehaald, van de machine die in de woes-tijn staat. Samen met een computervakman hebben we op een partikelgenerator de delen van het beeld verveelvoudigd samengesteld.’ Zo ontstaat in de perceptie als het ware een enkel, geanimeerd videobeeld van het gestrande toestel. Uitgesmeerd over een half uur krijgt men ‘het gevoel dat het om een fata morgana gaat’. Dat komt omdat men in feite nooit hetzelfde beeld te zien krijgt, wel eenzelfde frame. ‘Het kwam eropaan het snijpunt te vinden tussen bewegend beeld en standbeeld’, zegt hij. ‘Zo krijg je een soort foto van de verlopende tijd, waarin de lucht aan het vlotten gaat. Anderdeels heb ik uit het collectief geheugen geput, uit een periode die mij verschrikkelijk gemarkeerd heeft, een soort soft horror die ik op één punt wou samenbrengen.’

CONCORDE

Het contrast met de luchtvaartwereld van luxe, lifestyle en gepersonaliseeerd comfort die de geboren Zwitser Res Ingold (49) al twintig jaar oplaat als een bonte ballon, kan niet groter zijn. Althans voor wie aan boord gaat zonder het sombere voorgevoel van een fatale panne, een noodlanding of een vorm van aviatisch terrorisme. En het is waar, Res Ingold doet er alles aan om de potentiële klanten van Ingold Airlines op hun gemak te stellen. Doodgemoedereerd Zwitsers staat hij op een ladder lichtreclameboxen met erotiserende slogans en beelden aan te brengen. I-Airlines staat voor ‘attraction & affection’, ‘sense & sensation’, ‘desire & seduction’, lezen we. In de nabijheid, in een omgebouwde cockpit, kan één uit vier docufilmpjes worden aangeklikt. De geschiedenis speelt zich af in de bergen, waar oom Ingold in de jaren vijftig op eigen kracht zijn levensdroom vervulde door een gezellig vliegtuigmaatschappijtje op te richten. De familie zette de zaak verder, breidde haar uit tot een luchtvaartlijn op de maat van elkeen: de klant kiest via www.ingoldairlines.com of hij in een comfortabele tweedekker voor een weekend boven de Alpen toert of met een gezelschap van honderd man heen en terug naar Los Angeles vliegt.

‘Res Ingold is de charlatan van dienst.’ Curator Annette Lagler windt er geen doekjes om. ‘Hij speelt het sprookje van het wensezeltje. Het schenkt je alles wat je maar wenst. Je eigen fantasie bepaalt de grenzen. Pas op, hij gaat helemaal op in de zaak. Hij houdt lezingen voor investeerders, en laat iedereen geloven dat het om een echte luchtvaartlijn gaat.’ Of zij er niet voor terugschrok om een charlatan – hij mag dan professor aan de kunsthogeschool van München zijn – op Wings of Art uit te nodigen?

Nein, überhaupt nicht. Overigens, Aachen moet het eindstation van In-gold Airlines zijn, heeft hij gezegd. Daarna houdt hij ermee op. Dit is zijn laatste vlucht. Vraag het hem zelf, daar komt hij net…’

‘Dit is wel het einde van een mooi verhaal, meneer Ingold?’

‘Ja, zoals de Concorde’, lacht de innemende heer in het elegante zwarte pak. ‘Welnee, zo snel gaat dat niet. Maar het idee, dit concept is in principe autonoom geworden. Het heeft me niet noodzakelijk meer nodig om te blijven bestaan. Ik ruil de operationele bedrijvigheid voor de raad van bestuur, laten we het zo zeggen. Zo kan ik me op een andere vorm van winstneming toeleggen. En ik verheug me op nieuwe verhalen, die ook weer met reizen zullen te maken hebben. Zo is het mij ook in de jaren tachtig vergaan, toen ik bij Ingold Airlines begon. Ik vroeg me af: wat is echt actueel, buiten de gangbare artistieke thema’s? En ik kwam tot het besluit dat men met business bezig moest zijn. Toen heb ik er de mooiste uitgezocht. Dat is het vliegwezen. Boeiender, opener dan een reisorganisatie of een bank, dacht ik. En geld is ook interessant, als smeermiddel en zo. Vliegen is zeer archaïsch en supermodern.’

Vliegen mag kunstenaars sinds mensenheugenis gefascineerd hebben, het leeuwendeel onder hen is altijd veilig met de voeten op de begane grond gebleven, de overwinning op de zwaartekracht louter in de hogere regionen van hun fantasie vierend. Ook bij de 22 exposanten in het Ludwig Forum zijn er wel niet meer dan twee die ooit aan de stuurknuppel van een vliegmachine van de grond gekomen zijn. En dan nog, er is al enige goodwill nodig om onze nationale Panamarenko – van wie in Aachen de K2 7000m high Flying Jungle and Mountain Machine (1991) te zien is – bij de echte vliegeniers in te delen. Ook bij hem is het feitelijke reizen ondergeschikt aan het experimenteren met machines die het verlengde zijn van het lichaam, het zijne of dat van enig ander (vliegend) wezen. Daarbij komt veel poëtische energie vrij, die de wiskundige grondslag – een speelgoedmodel van de ruimte – zo niet geloofwaardiger, dan toch verteerbaar maakt.

LOW TECH

Bij de Nederlandse artiest Joost Conijn (32) is de zelfgebouwde machine eveneens het verlengstuk van zijn eigen lichaam en zijn denken, maar het criterium van rij- of vliegwaardigheid wordt wel degelijk au sérieux genomen. Met zijn Hout-auto (2002) op basis van hout in plaats van benzine trok hij door de bosrijke gebieden van Oost-Europa en legde alles op video vast. Deze langzame reis vol technische stops bracht hem in contact met mensen en culturen die nog dicht bij de natuur leven (hun eigen brood bakken, varkens slachten). Ze hielpen de Hollandse snuiter in zijn fraai gewelfde machine met hoog uitstekende kachel zoals ze konden, communicerend ‘met handen en voeten’.

In Aken toont Conijn zijn video Vliegtuig (1999), de film van de bouw van het tuig, de rit naar de Sahara en de proefvlucht. Na enige springerige, dan huppelende bewegingen kwam het werkelijk enkele meters boven het woestijnzand uit en bleef korte tijd in de lucht. Kostbare ogenblikken lang was Joost Conijn met minimale hulpmiddelen aan een belangrijke beperking van het menselijk lichaam ontstegen. Het ding, door de kunstenaar zelf vervaardigd uit onderdelen van een auto (de motor), een fiets (het stuur), een motorrijtuig en een kruiwagen (de wielen), staat inmiddels te verkommeren in de grote loods van de ter ziele gegane Amsterdamse Droogdok Maatschappij (ADM) in het havengebied van Amsterdam.

Op dit uitgestrekte terrein, in bezit genomen door een kleine honderd krakers, woont Joost Conijn in een woonwagen met fraai gesculpteerde deuren. Hij bracht ons ernaartoe.

Zijn passie voor reizen begon tijdens fietstochtjes als Amsterdamse snaak. Op zijn twintigste fietste hij dan naar een vriendin in India. In 2002 nam hij deel aan de wielerronde van Senegal en eindigde rond de vijftigste plaats (op 120 deelnemers), niet ver achter ex-prof Peter Winnen. ‘Ik wilde vliegen en zelf mijn vliegtuig maken’, vertelt Conijn. ‘Toen ik eraan begon dacht ik, Jezus, dat is zo onrealistisch. Het zal tijd kosten en heel veel geld en niemand zal me willen helpen. Waarom doe ik het dan? Zal het wel lukken? Maar heel veel mensen wilden juist wel helpen. Ze voelden die energie, ‘hij gaat het doen, gewoon!’. Het haalde hen uit hun dagelijkse sleur. Ook hele nuchtere mensen. Zo’n man die zijn leven lang aan een draaibank had gestaan, alleen bezig met strikt functionele dingen. Maar voor mij begon hij ineens van alles te maken.’

De kunstenaar had niet speciaal de bedoeling om zijn vliegtuig uit te rusten met de motor van een wagen, het besturingssysteem van een fiets en de wielen van een motorrijtuig en een kruiwagen. Conijn: ‘Die dingen lagen gewoon binnen handbereik en waren erg praktisch. Het moest low tech zijn, want dat heb je zelf in de hand. Alles wordt vandaag high tech. Je doet de motorklep van je auto open, en je kan niets meer doen. Je bent overgeleverd aan computers waaraan alles geconnect moet worden. Aan dat vliegtuig moest ik het allemaal zelf kunnen doen, anders stond ik machteloos.’

Het meest behartigenswaardige aan de trip met het vliegtuig was misschien niet eens de korte vlucht zelf, maar een heel andere ervaring. Op zoek naar een volkomen lege plek uit het zicht van alles en iedereen, stelden Conijn en zijn kleine ploeg zich op achter een zandduin in de woestijn. ‘Maar dat woestijnvolk, dat ziet gewoon alles,’ zegt hij, ‘ze zien het wanneer er tien kilometer verderop iemand loopt. En in het donker rijden ze je gewoon waar je moet zijn. Die kijken gewoon heel ver, en denken heel groot.’

De woestijn geeft ruimte aan de geest, las hij ergens. Zelf ondervond hij dat de mensen van de woestijn het leven tot de essentie terugbrengen. ‘Ze hebben bijna niets en alles is er heel schaars. Wanneer wij een vuurtje maken, laten we het lekker uitbranden. Maar de jongen van de Sahara die bij het tentje aan het vliegtuig zat, pakte het nog brandende hout uit het vuur en ging het doven. Zo kon hij het de volgende dag nog gebruiken.’

Jan Braet

‘VLIEGEN IS ZEER ARCHAÏSCH EN SUPERMODERN.”IK WILDE IETS VERPLETTEREN EN HET DAN CREATIEF OPLAPPEN.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content