Robert Hoozee wordt de nieuwe conservator van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten. Van Gent neemt hij afscheid met de grote tentoonstelling ?Paris-Bruxelles?. Een interview.
In de schaduw van het bruisende geweld in het Museum van Hedendaagse Kunst in Gent heeft Robert Hoozee (48) twintig jaar geknokt voor het bestaansrecht en de uitbouw van het stedelijk Museum voor Schone Kunsten. In volle oogsttijd een geslaagde renovatie, de herinbezitname van het volledige gebouw van Charles van Rysselberghe en een mega-tentoonstelling ?Paris-Bruxelles? (vanaf 6.9) werd hij door de Vlaamse Gemeenschap weggeplukt. Op 1 oktober treedt hij in dienst als conservator van het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen.
In 1975 behaalde Hoozee het doctoraat in de kunstgeschiedenis aan de RUG met een proefschrift over de Engelse landschapsschilder John Constable. Maar wie in een museum werkt moet in de eerste plaats een generalist zijn, houdt hij voor. ?Ik heb hier op het dak gezeten,? zegt de man die in Gent met een minimum aan middelen zo’n twintig tentoonstellingen van de grond kreeg. Ze verleenden zijn museum een internationaal kwaliteitslabel. Daarbij waren pareltjes als Lehmbruck/Minne/Beuys (1991), Vlaams expressionisme in Europese Context (1990) en Théo Van Rysselberghe neo-impressionist (1993).
De Vlaamse Gemeenschap wil van het Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen zijn paradepaardje maken. Legt dit geen speciale druk op de schouders van de kersverse conservator ?
ROBERT HOOZEE : Het is wel zo dat men enorm veel verwacht, en te veel verwacht. Men stelt ook te negatief voor, wat er tot nu toe geweest is. Antwerpen kan vooral in de ogen van de pers niets goeds meer doen. De minste tentoonstelling wordt bijna dubbel kritisch bekeken. En nu verwacht men dat dit museum ineens gaat meespelen met Berlijn, München, Londen en Parijs.
Maar de collectie…
HOOZEE :…. die is zeer sterk…
Die kan wel concurreren.
HOOZEE : Maar toch niet met de National Gallery of het Louvre, je moet ernstig blijven. Er bestaat zo’n categorie in de museumwereld die men de subtop noemt. Wat zeer hoog is. Antwerpen zit daar bij, Gent zeker niet.
Door u te kiezen lijkt de Vlaamse Gemeenschap een praktijk te beoefenen die we uit het voetbal kennen : een succesvolle speler wordt weggekocht door een financieel sterkere club.
HOOZEE : ( lacht). Neen, dat is het niet. Je moet het niet vergelijken met de voetbalwereld maar met de museumwereld. Kijk naar de Amerikaanse, Franse musea, overal zijn er verschuivingen mogelijk. De conservator van Manchester zit nu in Edinburgh, en hoopt van ooit in Londen te komen, dat weet ik nu toevallig. Dat is in de museumwereld courant. België is denk ik het enige land waarin dat niet kon, het enige land met inteelt in de musea. Dat kan ook goed meevallen, maar het is een blokkerend mechanisme : dat je heel laag begint en dan geleidelijk doorschuift. Assistent, eerst aanwezend assistent, en niets staat u in de weg. Zijn er toevallig geen goeie in de groep te vinden, dan is het maar eens een generatie minder geslaagd.
Bij de laatst overgebleven kandidaten voor Antwerpen was u de enige outsider, zonder directe of indirecte voorgeschiedenis in het museum. Die rol heeft in uw voordeel gespeeld, omdat de overheid voor het eerst ook keek hoe het er in het buitenland aan toe gaat.
HOOZEE : Maar ze hebben ook voor het eerst gekeken naar het curriculum, naar wat men al gedaan heeft. Dat is toch belangrijk. Je moet het objectief zien : wat hier in Gent met de middelen van Gent gerealiseerd is, moeten we daar realiseren met de middelen van de Vlaamse Gemeenschap.
En die liggen onvergelijkelijk veel hoger.
HOOZEE : In Gent moet je met alle sympathie, want ik ga hier met enorm veel spijt weg… je hebt hier een enorme vrijheid voortdurend vechten voor het bestaan van het museum. Het is pas de jongste jaren dat de renovatie gestart is, dat ik financieel een project als Paris-Bruxelles aankan… Maar in de twintig jaar dat ik hier zit, is het knokken geweest om te bewijzen dat er een reserve nodig is, een bibliotheek… In de Vlaamse Gemeenschap in Antwerpen zijn de middelen er, en de verwachting dat je er iets mee doet. Dat is toch een comfort dat ik een beetje verdiend heb, denk ik. Om eens te kunnen werken met dingen die er zijn, met personeel dat je niet moet gaan verdedigen want het is er in ruime mate. Het is een ruime wetenschappelijke instelling met veertien wetenschappers. Dat is een serieuze equipe.
U heeft deelgenomen aan zware selectieproeven met meerdere kandidaten, hoewel gezegd werd dat u door de Vlaamse Gemeenschap vooraf persoonlijk gepolst was voor de job van conservator.
HOOZEE : Het is zo dat ik van alle kanten, maar vooral vanuit het veld, onder meer Antwerpen, aangespoord was om mijn kandidatuur te stellen. En als je dan eindelijk beslist dat het iets voor jou is, moet je aan die proeven beginnen. Daar was ik ook een beetje door verrast. Het is niet zo dat ze mij op voorhand gezegd hebben : gij moet het zijn, dat is zeker niet het geval.
In het onderdeel management zijn waardevolle kandidaten gestruikeld. Moet een conservator ook een manager zijn ?
HOOZEE : Ja, men wil eigenlijk volledig af van de fouten die vroeger gebeurd zijn en men heeft het nu heel scherp gesteld aan de andere kant, en misschien overdreven in die richting. Nu waren die proeven voor manager wél op musea toegespitst, niet op zeg maar een baanrestaurant. Ik heb de situatie gekend en heb gewoon moeten spelen wat ik in de dagelijkse realiteit meemaak.
Een dynamisch conservator van een stedelijk museum met een mooie collectie, wordt op de duur vanzelf een manager ?
HOOZEE : Absoluut. Ik ga niet zeggen dat ik een manager ben, maar ik sluit er mij ook niet voor af, voor organisatie, voor tentoonstellingen als deze… Je moet zin hebben om te organiseren, om problemen op te lossen…
… zonder een scheur in de kas te veroorzaken…
HOOZEE : Ja, dat ook. Je moet daar rekening mee houden. Je kunt een museum niet op een academische manier runnen. Als er één kloof is, dan is het die tussen de academische wereld van de kunst en de museale wereld.
Nu wordt u eigenlijk een super-conservator : tentoonstellingen maken, conserveren en managen. Allemaal op uw eentje ?
HOOZEE : Toch niet, er is een equipe die al vrij ruim is. We gaan onder mekaar taken bespreken, iedereen zal moeten meedoen. Ik denk dat dát precies de essentie van het management is. Je moet daar ook niet te zwaar aan tillen : men wil gewoon iemand die de equipe mee motiveert, zodat er meer in één richting gewerkt wordt.
Niemand mag zich alleen met één aspect bezighouden ?
HOOZEE : Het moet meer samenhangen dan het nu samenhangt. Die twee werelden die nu bestaan en met mekaar bijna niets te maken hebben oude kunst en moderne kunst , dat kan eigenlijk niet, dat is zeer nefast voor een instelling, zoals dat ook in Brussel het geval is. We zullen eens zien wat er nodig is. Ik denk dat er zich misschien een groep moet aftekenen die meer specifiek met tentoonstellingen bezig is, en een andere die specifiek met de collectie bezig is. Dat is een model dat je ziet komen, dat in Londen bestaat, in Amsterdam en in Parijs. Ik denk dat we in die richting gaan : in functie van de opdrachten van het museum ook de equipe structureren. Maar die ruimte is er. Er is een kadervoorstel dat in wording is, ik kan dat helpen sturen.
Meer ruimte, meer middelen ook ?
HOOZEE : Er zit een kaderaanpassing en een lichte uitbreiding in. Dat is een stap vooruit, en het is al niet niks. Dat museum is goed bemand, maar op een ouderwetse manier. Die nieuwe functies zijn minder ingevuld. Bijvoorbeeld presentatie. Alles wat met presentatie van de collectie te maken heeft, daar moeten specialisten of mensen binnen de bestaande equipe zich meer gaan op toeleggen.
Is het wel de taak van een museum om mega-tentoonstellingen als ?Paris-Bruxelles? te houden ? Tellen zoals in televisieland vandaag vooral de kijkcijfers ?
HOOZEE : Ik vind dat niet de centrale taak. De taak is de collectie te valoriseren, en zorgen dat iedereen die ze bezoekt er iets aan beleeft, en een goede herinnering heeft aan het contact met die werken. En voor mij moet dat niet met een mega-effect gebeuren. Nu, het is ook nooit weg om eens veel volk te hebben. Het zou oneerlijk zijn te zeggen dat je dit niet graag ziet. Maar het mag niet de eerste taak zijn want dan zit je in het straatje van proberen shows te maken… trouwens mundiaal zie je dat men daarvan terugkomt. De onderwerpen zijn opgebruikt, overal hoort men meer en meer spreken over het gebruiken van de vaste collecties. Het gebeurt eigenlijk nog niet genoeg.
Men zegt dat wel, maar straks krijgt u de grote Breughel- en Van Dyck-shows over de vloer, Rotterdam bereidt een Bosch-expo voor.
HOOZEE : Ja, dat is een wedloop. Men denkt in de andere richting maar ondertussen duurt de wedloop voort.
Dat is niet te stuiten ?
HOOZEE : Ik denk toch dat de toekomst is aan die instellingen die het een beetje gaan kunnen ombuigen. Ik zeg niet dat we in Antwerpen geen grote tentoonstellingen gaan doen. Maar we zullen er veel doen, studieuze, kleinere, internationale een beetje zoals we hier in Gent ook gedaan hebben. Dat waren geen blockbusters.
Maar u neemt in Gent afscheid met een blockbuster.
HOOZEE : Een blockbuster, ja, maar toch ook nog niet zoals Vermeer of zo. Ik ben niet tegen blockbusters, maar vind het belangrijker om een continuïteit van tentoonstellingen te maken die een vast publiek aan u binden, en ook een zekere naam vestigen. We mogen toch zeggen, zonder pretentieus te klinken, dat men weet dat als we hier iets doen, het in een bepaalde kwaliteitscategorie zit. De mensen zouden geweldig ontgoocheld zijn als we ineens een oppervlakkige tentoonstelling presenteren. Dat vind ik zeer goed : dat er een publiek is, Belgisch en zelfs buiten België, dat weet dat het daar goed gebeurt. Dat is een veel belangrijker respons, maar moeilijker te tellen. Men spreekt ook nooit over de pers, men denkt alleen : zoveel duizenden bezoekers. Maar de kunstkritiek is een even grote parameter. Als ik even de bal mag terugkaatsen, ik vind dat de kunstkritiek in die hele wedloop een zeer grote rol heeft. Maakt kunstkritiek wel onderscheid genoeg tussen slechte en goede tentoonstellingen ? Ik denk het niet.
Dat weet ik niet, maar alleszins bestaat er ook in de media de koorts van grote tentoonstellingen, die de grote onderwerpen zijn. Nu we het daar over hebben. U brengt ?Paris-Bruxelles?, en dan hebben we het over Bruxelles van meer dan een eeuw geleden. Dra was Brussel echter lang niet meer zo ?incontournable?.
HOOZEE : Brussel is nooit ?incontournable? geweest. Dat is juist het karakter van België. Brussel is de naam natuurlijk, en Brussel was onze poort naar het buitenland. Maar het schoonste bewijs : de officiële Belgische salons waren niet alleen in Brussel, zoals ze in Frankrijk wél alleen in Parijs waren. In België waren ze in Brussel, Gent en Antwerpen, en ze draaiden rond. En als Courbet bijvoorbeeld twaalf schilderijen naar België stuurt om een keer echt zijn impact aan te scherpen, op dat moment is het salon in Gent, dus hij stuurt ze naar Gent.
In feite ware ?Paris-Belqique? correcter geweest ?
HOOZEE : Ja, we hebben daaraan gedacht, aan zo’n titels. Maar de titel ?Paris-Bruxelles?, ?Parijs-Brussel? is een logo geworden, en het was moeilijk om daar vanaf te stappen. ?France-Belgique? kon ook, maar dat is zo voetbalmatchachtig. Het is Parijs-Brussel, het is altijd via Brussel geweest, al was het maar de treinverbinding. Maar het gaat over het hele land, en meer dan Frankrijk is België een gebied van steden. Victor Hugo zei dat ook, toen hij hier kwam, dat België een land van gemeenten is. En dat is nu nog zo, eigenlijk.
De periode die de tentoonstelling behandelt is eind negentiende eeuw, een zeer rijke episode in de francofone cultuur. Hebben we het dan over een culturele uitwisseling, of was er ook een min of meer homogene beweging van onderop, die je artistiek kunt definiëren ?
HOOZEE : Het zijn de twee. De tentoonstelling golft zo’n beetje. Je hebt fasen waarin het puur uitwisseling is. Maar bij het sociaal-realisme bijvoorbeeld moet je meer spreken van een Frans-Belgische gezamenlijkheid, minder van uitwisseling. Daar heb je situaties dat het sociaal besef in Frankrijk vooral in de literatuur naar boven gekomen is, en hier vooral plastisch, dat ze mekaar dus eigenlijk aanvullen. In andere domeinen is het meer uitwisseling. Impressionisme is naar hier geïmporteerd via kunsthandel vooral, heeft hier invloed gehad. Art nouveau is omgekeerd. Het is hier van de grond gekomen en dan uitgevoerd naar Frankrijk. Maar er zitten in de tentoonstelling van die zones waarin je een enorme verstandhouding ziet tussen Frankrijk en België. Bij het realisme bijvoorbeeld. Courbet heeft hier veel invloed, maar precies omdat hij zelf ook teruggaat op oudere tradities die zeer Vlaams waren, in het realisme. Dat is een homogeen Frans-Belgische beweging.
Het is ook belangrijk om te onderlijnen dat het niet over het einde van de negentiende eeuw alleen gaat. Er zit een heel stuk jaren zestig in, vijftig-zestig. En dat was voor mij eigenlijk de uitdaging van de tentoonstelling. De eerste schilderijen van Barbizon waren hier in vijftig te zien. Les XX is niet mogelijk, als er daarvoor niets was. Dat is niet zomaar uit de lucht komen vallen.
Sommige Belgen trokken wel naar Barbizon maar…
HOOZEE :… Het is niet zo groot, die beweging, maar het begint. Je hebt toch een Félicien Rops die zeer vroeg bezig is met zijn Ulenspiegel. De Coster schrijft zijn Ulenspiegel rond zestig, zoiets. Je hebt de voorloper van Les XX, de Société Libre des Beaux-Arts, dat is ’68. Dat is gegroeid uit bepaalde studentenverenigingen van artiesten. Er zijn sporadische zaken die in de jaren 80 een afgeronde vorm krijgen.
De Parijse elite had niet zo’n hoge dunk van België. Baudelaire gewaagde zelfs van ?Pauvre Belgique? !
HOOZEE : Je hebt ook anderen, zoals Théophile Thoré, die ook niet niets was, de kunstcriticus Thoré-Burger is dat. Er waren kunstcritici die op een wereldtentoonstelling in Parijs waarschuwden dat de Belgen te veel invloed begonnen te krijgen in de kunst, dat de eer te veel naar hen begon te gaan. Courbet noemde België ?mon pays?, die zat hier heel graag. Proudhon zat hier, al die ballingen, Victor Hugo had toch geen dédain voor België, integendeel hij liep over van liefde ! En ik denk Baudelaire ook ergens, maar… ( lacht) het is omgeslagen bij hem. Die dédain van ?les petits Belges? is later gekomen denk ik.
Daarna ? Parijs werd de internationale hoofdstad van het modernisme, Brussel was niets meer. Het Vlaams expressionisme ging de toon aangeven.
HOOZEE : Wel, België is op zichzelf gevallen.
Wat was de reden ?
HOOZEE : Ik heb het gevoel, abstract gesproken nu : in de beweging van het modernisme is het ?zichzelf zijn? een zeer belangrijk onderdeel, het ontdekken van de eigen waarde, van de identiteit. Mee met het modernisme evolueert het nationalisme, dat hangt geweldig aan elkaar. Een tijdschrift als De Vlaamse School in Antwerpen, dat was belangrijk. Maar naarmate dat stijgt, is ook het Vlaamse heel sterk naar voren gekomen, en zijn die internationale contacten tijdelijk, in naam van het modernisme, een beetje geblokkeerd. Het gevolg was dat we overbleven met het Vlaams expressionisme, afgesloten van al de rest, dat het ineens zeer regionaal geworden was.
Modernisme en internationalisme gaan toch samen ?
HOOZEE : In de negentiende eeuw niet. Het begin van de negentiende eeuw is internationaal, de tijd van het classicisme. Of je nu een Duitse schilder was, een Franse of een Italiaanse, dat was één stijl, klassiek. Met het modernisme beginnen al die particularismen naar boven te komen. Constable zegt : ik ga nooit Engeland verlaten. In de loop van de negentiende eeuw heb je die voortdurende uitsplitsing van regio’s en nationaliteiten. En het gevolg daarvan is dat al die regio’s op de duur op zichzelf staan, met een taal en een uiting die zeer regionaal is, en ineens slaat dat niet meer aan, internationaal. Dat is zo’n beetje het lot van het Vlaamse denk ik. Ik ben eigenlijk een flamingant, maar Karel Van de Woestijne heeft zichzelf een beetje gestraft door Nederlands te schrijven natuurlijk. Voor hetzelfde geld had hij Frans kunnen schrijven, en dan was hij zo beroemd geweest als Maeterlinck. Door dat op-zichzelf-beginnen-werken in Wallonië is er ook een Waalse beweging in de kunst naar voren gekomen heeft men die internationale contacten een beetje opgegeven, en vandaar dat Brussel misschien in die tijd stilgevallen is. Dat is maar één aspect.
In die zin is het modernisme een zeer gespleten begrip. De internationalistische tendensen, zoals die in het begin van de XXste eeuw in Parijs naar voren komen, met Picasso, Braque, Mondriaan…
HOOZEE : Dát modernisme denkt dan weer internationaal, maar de regio’s die zich zo uitgeput hebben in het ontdekken van zichzelf, hebben dan naast die nieuwe stromingen gepakt. Daar moeten veel redenen voor zijn. Wat wij nu ook vaststellen in die tentoonstelling is dat de kunst die in de dialoog Frankrijk-België groot wordt Laermans, Minne, Ensor, Khnopff dat die niet zozeer in Parijs erkenning gevonden heeft, maar ergens anders, eerder in Duitsland. Dan is er dus een andere affiniteit ontstaan, misschien heeft dat ook een rol gespeeld.
Dit is de meest ambitieuze tentoonstelling van het museum van Gent. Is het niet wat ongelukkig dat u juist nu vertrekt ?
HOOZEE : Het is ongelukkig, daar kan ik ook geen ander woord voor vinden ( glimlacht).
Het museum van Antwerpen wordt nogal eens een te weinig dynamisch tentoonstellingsbeleid aangewreven. Wat gaat u doen ?
HOOZEE : Ik weet nog niet wat we gaan doen, maar ik denk wat internationaler te gaan werken. Antwerpen moet een beetje af van die Vlaamse beperking. Ik zit voortdurend met Engelse kunst in mijn hoofd omdat dit hier in België zo’n gemis is. Zowel met de Engelse negentiende als met de twintigste eeuw zijn er frisse tentoonstellingen te maken. Daar gaan we de middelen hebben om dat te doen.
Bijvoorbeeld ?
HOOZEE : De prerafaëlieten zijn in België nooit getoond.
Dat is meteen zéér Engels.
HOOZEE : Ja, maar een paar hebben in Antwerpen gestudeerd, en er zijn prerafaëlieten in de collectie. En er is een zeer interessante relatie met Leys om eens uit te leggen. Het is niet slecht van een link met je eigen collectie te leggen.
De link Ensor en Whistler ?
HOOZEE : Zeker. Rond Ensor moet er van alles gebeuren. Zowel in de collectie als in de tentoonstellingen moet hij met zijn tijdgenoten samengebracht worden.
Opentrekken…
HOOZEE : Ja, maar ook in de collectie. Ik zou graag proberen daar een paar tijdgenoten bij te brengen. Er zijn meer middelen dan in het museum van Gent. Er is met een enveloppe gewerkt. Je kunt prioriteiten leggen. Ik ga niet zeggen dat je daar in één keer een Munch kunt aankopen, maar het zou toch goed zijn mochten er een paar figuren bijkomen. Er zitten er al een aantal, maar zodanig verspreid… Modigliani, Breitner, Corinth, één Chagall is daar nog. Daar hangt nu bijvoorbeeld een zeer schoon portret van Corinth, moederziel alleen. We zouden dat in een context, in een internationeel geheel moeten kunnen brengen. De eigen collectie is te gespecialiseerd. Je hebt een enorm ensemble Smits, een enorm ensemble Ensors, Wouters. Daar moeten figuren bijkomen. Als dat ergens mogelijk is, dan toch in het museum van de Vlaamse Gemeenschap.
Hoe gaat een museum van Schone Kunsten om met moderne en hedendaagse kunst ?
HOOZEE : Daar heb ik ook nog vragen bij. Hoe ver moet dat museum in de tijd gaan ? Temeer omdat daarnaast een museum van hedendaagse kunst is. Ik denk dat er beter een afspraak zou komen. Samenwerking en uitwisseling is mogelijk. Maar ik zou met de mensen van het museum graag eerst eens bekijken waarmee we ons zullen bezighouden.
Hoe zal u de kroonjuwelen het legaat Van Ertborn met de middeleeuwse kunst, de grote Antwerpse Barokmeesters exploiteren ?
HOOZEE : Dat is prachtig natuurlijk. De eerste opdracht is de presentatie en het schoon aanbrengen van wat er is. Als ik daar nu rondloop, boven vooral behalve in de Rubenszaal, die vind ik enorm dan word ik treurig. Maar in die oude kunst zitten fantastische dingen. Die moeten beter getoond worden. Dat begint met de zaalinrichting, de spatiëring, de selectie… misschien niet te veel tonen.
Dat betekent : de kroonjuwelen maximaal boeiend voorstellen. Dat is ook hetgeen mij naar dat museum overgehaald heeft. De talrijke keren dat ik daar rondgelopen heb, kreeg ik bijna zin om met die collectie te werken. Je vroeg daarnet : waarom die overstap ? Het is die collectie die dat doet.
Spatiëren, selecteren. Veel dingen zullen dus in de reserve belanden ?
HOOZEE : Ik denk het. Of naar studiezalen. Dat is ook nog een oplossing.
Zijn er, omgekeerd, dingen die opnieuw naar boven moeten gehaald worden ?
HOOZEE : Zeker de sculpturen. Wat meer beeldhouwkunst maakt een museum boeiend.
Zult u werken met wisselende opstellingen ?
HOOZEE : Toch met een kern die dan telkens een paar jaar moet hangen. Als je ’t echt schoon presenteert en bestudeert, moet je het ook een tijd gerust kunnen laten. Ik denk daarnaast meer in de richting van studiezalen, dossierzalen die rond die vaste opstelling circuleren. Daar moeten de wisselingen meer in gebeuren. We gaan toch altijd de werken hebben die je moet blijven tonen, en die iedere bezoeker ook wil zien, en ook op de juiste plaats zien. Die Van der Weyden, die ?Barbara? van Van Eyck… Ik heb altijd het gevoel dat je, als stad of als land, een deel van je rechten verliest over meesterwerken. Wij zijn hier niet meester over de Géricault en de Bosch, we moeten gewoon zorgen dat hij blijft bestaan en dat hij er is maar er is een soort internationale verantwoordelijkheid voor dat niveau van werken. Daar speel je zomaar niet mee. Je mag nog zo’n goeie conservator zijn, maar met een Bosch gaan rotzooien terwille van een toevallige interessante vergelijking, vind ik niet goed.
Wat met de moderne afdeling ?
HOOZEE : Daar zal het weinige internationale wat er is, maximaal toegevoegd worden. En ook die grote monolieten van het expressionisme, ik zou daar liever wat van het modernisme zien bijkomen. Want niet alleen is de collectie te Belgisch, te nationaal maar binnen het nationale is ze ook nogal sterk op bepaalde stromingen gericht. Het symbolisme komt in Antwerpen niet sterk naar voren. Wat er nu is van het symbolisme zal natuurlijk naar voren gebracht en versterkt worden om dat veel subtieler te maken.
En completer ?
HOOZEE : Completer, complexer.
Om het weefsel van een bepaalde tijd te herstellen ?
HOOZEE : Dat vind ik niet verkeerd. Dat is het verhaal. Bepaalde lacunes zijn niet te herstellen. Een Frans impressionist ga je nooit meer kunnen kopen. Maar naast Ensor, zo’n Vuillard, dat zou zeer interessant zijn. Om maar iets te zeggen. Zo’n dingen zijn toch nog haalbaar. Er zitten hier en daar interessante referentiepunten, een Redon bijvoorbeeld. Door dat een beetje te versterken zou je dat verhaal veel boeiender kunnen maken.
Geen transhistorische confrontaties ? Geen Simone Martini naast een Fontana ? Zelfs niet in thematentoonstellingen ?
HOOZEE : In een tentoonstelling kun je zo’n dingen doen. Dan zou ik eerder eens met een guest curator moeten werken. Dat is ook een manier om open te gooien. Dat ben ik absoluut van plan. Ik denk aan de dossierzalen, je geeft iemand een paar zalen om iets te doen, en daar kan je dan wel eens wild in worden. Maar persoonlijk ben ik altijd ontgoocheld over die confrontaties.
Een doorn in het oog van velen was de ophanging van schilderijen aan stalen stangen in Antwerpen.
HOOZEE : Men spreekt van de vleeshaken, dat systeem is gemaakt om flexibel te zijn en om de muur niet te schenden. Maar ik heb liever dat de muur geschonden wordt bij het vasthangen van het schilderij dan dat hij zo permanent verlelijkt wordt.
Tentoonstellingen oude kunst ?
HOOZEE : Eén van de voornemens is, die kleine figuren die rond Rubens en Jordaens gewerkt hebben, stelselmatig in kleinere tentoonstellingen belichten. Siberechts bijvoorbeeld, een zeer realistisch genreschilder. Ik vind het toch interessant om die oeuvres eens bijeen te brengen. Daar is nog niks over gebeurd. Weet je dat de Vlaamse kunst uit die periode meer in het buitenland bestudeerd wordt dan hier in eigen land ? En we zitten hier met al de mogelijkheden. Ik denk dat we daar dringend meer moeten mee spelen. Dat zullen echt klassieke tentoonstellingen zijn. Maar dat kan toch ook wel ?
Jan Braet
Robert Hoozee : Je kunt een museum niet op een academische manier runnen.
Paris-Bruxelles in voorbereiding : een land van gemeenten.