De 47ste Biënnale van Venetië : een meerstemmige queeste naar de betekenis van kunst in deze tijd. De droom van Germano Celant.
Ondanks de uiterst korte voorbereidingstijd is de 47ste Internationale Biënnale voor Beeldende Kunst van Venetië kwalitatief de meest rijke van de afgelopen tien jaar. De basisstructuur blijft een hardnekkig negentiende-eeuws vehikel van landenpaviljoenen met nationale commissarissen en van staatswege aangeduide kunstenaars, samengepropt in een niet eens zo immens stadspark, de Giardini di Castello. Hedendaagse kunst blijft hier geperst in een nationalistisch-bureaucratische zoo, wat altijd weer even naar adem doet happen.
Maar het lijkt dat mettertijd almaar meer betrokkenen intelligent omgaan met deze problematische situatie, zodat het korset stilaan minder is gaan knellen. Vooral op deze 47ste editie zijn verschillende factoren verenigd die een geconcentreerde kunstervaring mogelijk maken. Of anders geformuleerd : het is dit keer niet nodig om sluipwegen te zoeken teneinde aan rommel, bombast en loos spektakel te ontkomen. Al blijft een selectief parcours geboden, al was het maar omdat het gehalte visuele vervuiling bij zo’n immense kwantiteit kunst onvermijdelijk hoog blijft.
Het totaalpanorama biedt uiteindelijk een inzicht in belangrijke antwoorden die hedendaagse kunstenaars sinds dertig jaar geven aan de uitdagingen van hun medium en hun tijd. De aanduiding van de Italiaanse kunstcriticus en tentoonstellingsmaker Germano Celant tot hoofdcurator van de centrale expositie bleek een gelukkige keuze. In plaats van, zoals zijn voorganger Jean Clair gedaan had, z’n eigen obsessies tot hoofdthema te bombarderen, creëerde Celant een tijdskader van dertig jaar binnen hetwelk hij enkele belangrijke positiebepalingen, ingenomen door grote kunstenaars, op voet van gelijkheid aan bod wilde laten komen.
Goed het gevaar van een chronologisch overzicht ontwijkend, vroeg hij alle kunstenaars van de drie uitgenodigde generaties om actueel werk te tonen. Zo ontstond een behoorlijk gebalde presentatie die de dertig jaar min of meer als een geheel doet overkomen. Aangezien in de jaren zestig de fundamenten gelegd werden voor artistieke opties waarop vandaag nog altijd wordt voortgebouwd, en aangezien Celants persoonlijke keuze daaruit wars van oppervlakkige effecten, excentriciteiten en vormspielereien blijft, verandert zijn tentoonstelling Future, Present, Past het Italiaanse mega-paviljoen alvast niet in de jammerlijke chaos van altijd. Toch is de opstelling grotendeels een aaneenschakeling van losse fragmenten gebleven, zonder zinvolle verbanden of vloeiende overgangen. Het is alsof zijn selectie meer op separate sympathieën en toevallige omstandigheden berust en minder op de imperatieven van zijn eigen concept : toekomst, heden, verleden.
Net zoals de gevestigde grootheid Daniel Buren de bomenlaan naar het centrale paviljoen ruïneert met zijn visueel veld van rood en wit gestreepte bakken rond alle bomen, zo verbrodt de bibberige en zeldzaam onduidelijk geformuleerde pop art-sculptuur van Claes Oldenburg de centrale hal van het paviljoen. Geen bruikbare weg naar de toekomst ! Dan heeft Roy Lichtenstein met de scherp gesneden sculpturale uitwerking van zijn strip-iconen in hun primaire kleuren een iets solider voortbestaan voor de emblemen van de massacultuur verzekerd.
PENELOPE
Gevestigde sculpteurs als Tony Cragg, Rebecca Horn en Richard Artschwager hebben niet de extra impuls gekregen om een nieuwe dimensie aan hun al rijk idioom toe te voegen. Gilberto Zorio en Luciano Fabro door Celant ooit tot Arte Povera kunstenaars geslagen bleken beter op de golflengte van de hoofdcurator ingesteld.
Fabro toont Het Leven, het Verhaal, de Moraal (1995), een lichtvoetige habitat-structuur uit drie in elkaar verweven delen. Terwijl Penelope geduldig de linnen hangmat van het leven weeft (het verhaal ervan in negatief aanbrengend, zijnde Fabro’s werk voor Chambres d’amis in Gent, 1986), opent zij tegelijk de blik op de grote habitat van de hemel, zijn sterren, zijn banen, zijn goden. Deze hele kosmologie is een concrete metafoor voor het huis van de universele wijsheid die een mens vermag te hebben. Fabro maakte het oorspronkelijk voor Portikus in Frankfurt, op de plek waar in de Tweede Wereldoorlog al de boeken van de bibliotheek in vlammen opgingen.
Terwijl Celant collectief de sculpteurs van de minimal art negeert, heeft één van hun ware grondleggers, de Amerikaan Robert Morris, buiten de officiële Biënnale zijn eigen Future/Present/Past-installatie neergezet. In een reusachtige loods van het Arsenale, te bereiken via een smal pad met een uniek uitzicht op de haven van Venetië, zweven vijftien pekzwarte Tar Babies uit polyurethaan boven evenveel zalmkleurige klassieke zuilen, uit karton weliswaar. Als waren ze als zwarte engelen uit de hemel verstoten, trekken ze de boosaardige bekken die bij verwende kinderen horen. Je kan ze niets meer wijsmaken want ze weten alles al, ze hebben alle flutverhaaltjes door en willen gewoon weten waar het op staat, hier en nu. Als bewuste wezens zijn ze altijd ?geamuseerd, maar hun geamuseerdheid is een vorm van uitlachen,? laat Morris weten. Een niet zo vermakelijk toekomstbeeld met wortels in het heden, gemaakt in een licht geïroniseerde vorm uit het verleden. Alleen het feilloze gevoel voor plaats, schaal en maat, voor een perfecte geometrische inplanting in de ruimte, verraden de ras minimal artist.
Van schilderkunst die met minimale middelen een maximum aan impact verwerft, laat Celant wel enkele voorbeelden zien. De gedempt gevoelige, sensuele verfbanen van Brice Marden, lijzig golvend tot een organisch netwerk, of de verrassend tedere opneming van figuurtjes uit de antieke sculptuurwereld in zijn schilderijen. De van stralend zuiderlicht doorzinderde Venitian Paintings van Gerhard Richter, met z’n abstracte repetitieve motieven, z’n gecontroleerd mechanische patronen en de werking van het toeval (Goed voor een Gouden Leeuw). In dit bar slecht verlichte paviljoen vallen de tere kleuren in hun eentonige geometrische banen van Agnes Martin wat saai uit, maar waarom gloeien de al even delicate tinten van Ettore Spalletti’s monochromen (samen met Cucchi en Cattelan de officiële Italiaanse bijdrage, verweven in Celants ruimte) dan weer wel ? Vanwege hun fysieke karakter, hun scherpe, soms in goud gedrenkte insnijdingen, hun tactiele oppervlakken.
In het tweede deel van ?Future, Present, Past?, die haar beslag krijgt in een vroegere touwslagerij, de Corderie, nabij het Arsenale, legt Germano Celant het accent op de kunst van de jongste generaties. Zo strijkt hij tegelijk de eer op, de bij een vorige gelegenheid gesneuvelde Aperto-tentoonstellingen voor jonge kunst in de Corderie, opnieuw in het leven te hebben geroepen. Omdat deze zeer lange, niet zo brede ruimte langs beide kanten dicht bezet moest worden met kunstwerken, werd de inplanting van afzonderljke boxen zoveel mogelijk vermeden. Het mocht immers geen kunstbeursachtige vertoning worden. Maar nu staan schreeuwerige bijdragen van onder anderen Dinos en Jake Chapman, Julian Schnabel, Jason Rhoades en Jeff Koons, gewoon tussen de als meteoren inslaande beelden van Bertrand Lavier (een tractor versierd als een kerstboom), Jan Fabre (een enorme globe van lichtend groene kevers) of Cuo Quang Cai (een vermolmd monsterachtig vehikel versierd met verlichte rode vlaggen stijgt ten hemel), Pipilotti Rist (een video van een jongedame die met een als bloem vermomde staaf de ruiten van geparkeerde auto’s inslaat onder het goedkeurend oog van een agente) en Mariko Mori (een hilarisch fake-strandscène met blauwe halfnimf).
MELANCHOLIE
Het mooie hoofdstuk minimale schilderkunst in het Centrale Paviljoen wordt hier in de Corderie even voortgezet. De wittige schilderijen van Luca Pancrazzi (ook present op de schitterende tentoonstelling met Italiaanse Minimali op het Campo St. Paolo) doen de tijd trillen. Uit de diffuse doeken van Luc Tuymans rijzen beklemmende mentale beelden op, sporen van visioenen met een soms erotische, wellicht perverse afstraling. Voor evenveel psychologische geladenheid en auratische kracht moeten we naar het Palazzo Vendramin waar Portugal in een uitgelezen setting een zestiental werken van Juliao Sarmento presenteert.
Ze laten zich lezen als fragmenten uit een erotomaan discours, ontsproten aan de fantasie van een tussen melancholie en sadisme pendelend voyeur. De dikke wittige pasta bevat de afdrukken van vage herinneringen, maar daarop verschijnen de contouren van het voorwerp van verlangen, opgevuld met zwart grafiet. Altijd hetzelfde meisje, altijd ledematen missend, duidelijk de schaduw van een droom, zoals bij Pierre Klossowski. Gek genoeg zijn de met de blik op oneindig defilerende modellen in vlees en bloed van Vanessa Beecroft in de Corderie even wezenloos, even verwisselbaar als de schijngestalte van Sarmento.
Germano Celants compressie en synchrone benadering van toekomst, heden en verleden, wordt in enkele nationale paviljoens opgepikt, waarbij Oostenrijk de spits afbijt. De Wiener Gruppe, de literaire avant-garde van 1954-1960, blijkt ook op het vlak van plastische taalexperimenten, acties en performances zowat iedereen (en zeker alles wat naar neo-dadaïsme zweemt) tot op vandaag te hebben beïnvloed, zonder daarvoor ooit erkenning te hebben gekregen. Om dat onrecht ongedaan te maken is het Oostenrijkse paviljoen nu een enorme stapelplaats voor duizenden exemplaren van een kolossaal boek met een ruime keuze uit het zeer visueel gerichte werk van de dichters van de al lang ontbonden Wiener Gruppe.
De op de muren aangebrachte uitnodiging Please take a book laten de meeste Biënnale-bezoekers niet onbeantwoord. Dat het ooit slechts in marginale kring bekende oeuvre van de Wiener Gruppe nu meer dan dertig jaar na datum door een breed publiek zal worden ter kennis genomen en zelfs actueel bevonden is een ironisch maar toch mooi geval van cultuurverspreiding. Zeker als men weet dat de gratis boekbedeling uiteindelijk niet méér zal hebben gekost dan wanneer men het paviljoen met (niet meeneembare) beeldende kunstwerken had gevuld.
De tijdscompressie van Celant klopt met het over de hele Biënnale waaiende actuele kunstklimaat, waar dit zonder gêne terugkoppelt op beproefde methodes en een nooit eerder geziene diversiteit aan bod laat komen inzake middelen, werkwijzen en thema’s op voet van evenwaardigheid. In dit polyfone landschap komen dan onveranderlijk die kunstenaars bovendrijven die bovenop of buiten het puur esthetisch-decoratieve de betekenis van kunst in deze tijd met doeltreffende beelden proberen te omcirkelen. Beeldende mogelijkheden, voorstellen, antwoorden zelfs. DezeBiënnale wijst levensvatbare resultaten aan van pure schilders, sculpteurs, makers van installaties, objecten, foto’s, (3D) video’s, laser discs, televisie en films, gangmakers van processen en body-artists.
Kunstenaars onderzoeken de relatie tussen het kunstmatige en het natuurlijke, formuleren metaforen over politiek, oorlog en vrede, onderzoeken menselijke en maatschappelijke relaties, omwallen hun individualiteit tegen de boze wereld of laten die integendeel opgaan in een stroom van collectieve voorstellingen. Ze doen morele en amorele uitspraken op het terrein van de seksualiteit en de virtuele realiteit, zoeken het waarachtige in simpele, poëtische waarnemingen of ontsnappen naar gesofistikeerd kunstmatige paradijzen, naar het übermenschliche soms.
DE WOLFRAT
Vanwege de intensiteit van haar persoonlijke inzet, de morele bewogenheid en de rijke gelaagdheid van het getoonde multimediawerk, Balkan Baroque, verdiende de van afkomst Joegoslavische kunstenares Marina Abramovic (50) zonder meer de Gouden Leeuw die haar door een internationale jury werd toegekend. Aanvankelijk geselecteerd voor het paviljoen van ex-Joegoslavië, werd zij door de cultuurminister van Montenegro te duur bevonden en niet representatief voor de volkse cultuuropvattingen van zijn land. Ze werd door Celant in het centrale paviljoen opgevangen, en verschaft de broodnodige injectie van energie in zijn wel erg statische tentoonstelling.
In een als een Byzantijnse iconostase opgestelde videotriptiek, verschijnt zij, geflankeerd door haar oude vader en haar moeder, in een witte labojas om het bloedstollende verhaal van de wolfrat te vertellen, een metafoor voor de verscheurende broederoorlog in ex-Joegoslavië. Een eeuwenoude Balkanmethode om ratten te vangen bestaat erin, enkele van deze intelligente dieren die nooit leden van hun eigen familie opvreten in een kooi te stoppen met alleen water, tot alleen de sterkste overblijft. Deze wordt dan uit de kooi gehaald, de ogen uitgestoken en losgelaten. Op dat moment bijt hij alle ratten die hij tegenkomt aan stukken, tot hij op zijn beurt door een sterker beest wordt opgepeuzeld.
In een tweede beweging danst Abramovic in de zwarte tenue van een barzangeres een opzwepende volksdans met een rode sjaal, terwijl haar vader een revolver tegen zijn slaap houdt en haar moeder de handen voor de ogen slaat. In dit videokader bracht de kunstenares op de drie openingsdagen telkens de zes uur durende, slopende performance Cleaning the House. In het midden van een hoop beenderen van vers geslachte koeien, zat zij op een krukje met een borstel het bloed en de laatste restjes vlees van de dieren af te schrobben, af en toe een wijsje neuriënd, strak haar vader en diens geheven revolver fixerend. Terwijl de omringende koperen bakken, tot op de rand met water gevuld, een geestelijk zuiveringsritueel oproepen, kwam de performance zeer duidelijk neer op een fysieke purificatie van al de demonen die ze zelf zo krachtig weet op te roepen.
Hoe omgaan met het monster in ons en in de ander, met de op straat rondwarende tijger, dat is ook de cryptische rode draad in het vierdelige videoparcours van de jonge Ierse kunstenares Jaki Irvine, gepresenteerd op het veel rustiger eiland Giudecca, op vijf minuten varen van Venetië. De tijger, voor hetzelfde geld een leeuw, is het ongemeen onbekende Andere dat ons met verstomming slaat maar waar we misschien beter afblijven hoewel het wel eens de oorzaak van al onze ellende en onze eenzaamheid zou kunnen zijn. Immers : ?You can’t tell everyone everything but sometimes, if you are going to speak at all there are some things you’ve just got to say.? ?Yes? says the other, ?and we have got to talk to dogs about biting if we are going tot talk to them at all.? Wellicht leidt het speuren naar het immer bevreemdende toch tot boeiende modellen voor het (samen)leven van elke dag, lijkt Irvine te suggereren.
In hetzelfde pand staan we plots weer oog in oog met de bittere ernst van een maar al te echt monster, loerend in de bedrieglijk cleane installatie van de in Belfast wonende kunstenaar Alistair Maclennan, die een heel verdiep in een licht surrealistische ziekenzaal herschiep. Op duizenden fijne strookjes doorzichtig kleefbland, keurig opgespeld op de witte muren, zijn namen aangebracht. Het kan een tijdje duren eer men doorheeft dat Maclennan alle namen aanbrengt van degenen die sinds 1969 hun leven gelaten hebben in de Noord-Ierse kwestie. Een absurde vernietigingsmachinerie, een kristalhelder doodsmodel.
STRUIKEN
Het model dat de Luxemburger Luc Wolff in een oude opslagplaats ( le Magazinne) op de kade van hetzelfde eiland Giudecca aanreikt, houdt meer verband met de manier waarop we de stad zo zouden kunnen inrichten dat het leven er, door het inpassen van natuurzones en zachte bouwvormen, aan kwaliteit zou kunnen winnen. In afwachting dat zoiets realiseerbaar wordt, houdt de kunstenaar het materieel (planten en struiken, hout en bouwstenen) zorgvuldig in orde. Elke dag wordt een gedeelte van de planten naar buiten in de zon gebracht, en staat iemand in voor hun verzorging.
Tegen de muren zijn laserkopie-schetsen aangebracht van serre-achtige bouwsels en kleine aanplantingen die op concrete pleinen en tuinen in Venetië van toepassing zijn, maar slechts vanop afstand bekeken kunnen worden. Keurig gestapelde bouwmaterialen beletten dat men dichterbij komt maar houden tegelijk de muren op afstand, alsof zij niet echt de ruimte begrenzen. Te allen tijde wordt er ruimte in het magazijn vrijgehouden voor nieuwe stapelingen, maar de prachtige grote hall achterin blijft volledig vrij, zodat de blik die aan de voorkant wijd kan uitzwermen over het Canale della Giudecca, ook aan de andere zijde een aangenaam gevoel van ruimte ondervindt. Op zijn manier vervult Wolff zijn rol als kunstenaar in de wereld volgens het principe van Voltaire : ?Il faut cultiver son jardin.?
Zelfs in de overbevolkte Giardini del Castello slagen de Noren en hun Japanse, Amerikaanse en Finse gastkunstenaars er in om in hun paviljoen een aardige fusie van natuurlijke en volstrekt artificiële elementen te verwezenlijken. Het door architect Sven Fehn in 1962 gerealiseerde gebouw was in die zin visioniar, dat het op een Japanse manier helemaal open op de tuin ontworpen is. Omheen de grote boom die midden door het paviljoen groeit, heeft Henrik Hakansson een biosysteem aangelegd dat een heuse vlinderkweek op gang brengt, met het blote oog en ook gedetailleerd via video-opnames waarneembaar voor het publiek. En terwijl Mariko Mori met gesofistikeerde technologie een 3D-video vol etherische bespiegelingen over schoonheid en levensgroei ten beste geeft, vist Mark Dion in een grote bak met modder uit de Venetiaanse kanalen, en stalt zijn vondsten (schelpen, gekleurde stenen, potscherven, flessendoppen) uit als was hij de conservator van een provinciaal stedelijk museum.
Dions kleinschalige cyclus van pseudo-museaal wetenschappelijke productie is kinderspel in vergelijking met het televisieproductie- en uitzendingsproces dat Fabrice Hybert in het Franse paviljoen volvoert (Gouden Leeuw voor het beste paviljoen). Terwijl de bezoeker slechts vanachter kunstig bewerkte moucharabias een kijkje mag nemen in de opnameplateaus en de technische studio’s, kan hij in het centrum op tien schermen tegelijk de gerealiseerde programma’s bekijken die althans tijdens de openingsdagen bestonden uit gesprekken met mensen die er onconventionele inzichten over alles en nog wat op nahouden. Bepaald grappig waren de uitvinders van originele objecten en kleren die het genot stimuleren. Hybert, die ook tekent en schildert, bespeelt de grenzen van de erotiek en het verlangen, en verlegt alvast de definitie van kunst als kant en klaar product naar een staat van permanente creatie.
Met veel bescheidener middelen wegwerpmateriaal, jeanstassen, watte creeërde de jonge Zwister Urs Frei in de met Zwitsers geld gerestaureerde Venetiaanse barokkerk van San Staë een analoge situatie waarbij hij in een voortdurend veranderend abstract sculpturaal environment de verschillen uitwist tussen productie, bouwmateriaal, atelier en kunstwerk. Hij vat kunst op als een spel dat onberoerd blijft door de eisen van de maatschappij en haar plaatsbepaalde gedragscodes (in casu die in een kerk).
ZWARTE RUGGEN
Met een ontwapenend air van knutselaar schermt Frei zijn fijngevoelig en versatiel sculpturaal vermogen af tegen recuperatie door de mercantiele kunstwereld. Andere kunstenaars zien zich gedwongen om een positie van volstrekt isolement en verankering in bouwvallige artistieke modellen te kiezen om hun individuele integriteit te bewaren. Dat is zeker het geval voor Thierry De Cordier, die de Vlaamse Gemeenschap van België vertegenwoordigt (Speciale vermelding van de jury). De Zwarte Ruggen een ensemble van donkere bultvormige sculpturen, gemaakt van organische materialen als klei, teer, jute en haar lijken in het verblindend witte paviljoen neergezet als de rekwisieten voor een mortuair ritueel in een onbegrensde, metafysische ruimte.
Centraal in de Ruggencyclus staat de dikke Mathilde, Kamer der gedachten, die als een habitat/baarmoeder zou kunnen gezien worden waarin de kunstenaar de dood vruchtbaar probeert te maken om omgekeerd in de tijd te kunnen afdalen. In het duister wordt gepeild naar de wortels van de existentie, de eenzaamheid en het gewicht van het niets. In de zijkamers is plaats gemaakt voor enkele in een pathetisch handschrift geschreven bladzijden, waarin de gedachten van de kunstenaar in hun abrupte bewegingen vooral getuigen van de onwrikbare wil om in een situatie van volstrekte eenzaamheid toch met de wereld te communiceren. Over kunstenaarschap en moderniteit, de mensheid, de moeder en de dood. De Cordier is een begraven held, een herinneringsfiguur aan een kunstenaarschap dat nergens elders meer bestaat dan in zijn eigen kamer der gedachten.
Ook de Canadese kunstenaar Rodney Graham ziet zich voor het handhaven van zijn identiteit en integriteit als kunstenaar gedwongen om de weg terug aan te vatten, naar de wortels van het moderne denken die hij in de romantiek aantreft, en die hij dan vanuit Freudiaanse hoek benadert. Eén van zijn procédés bestaat erin om in het oeuvre van schrijvers (Büchner, Poe, Melville), componisten (Wagner), en Freud zelf te sluipen, bij voorbeeld om er bepaalde passages in een eeuwigdurende herhaling te fixeren. Zo identificeert hij zich met neurotische helden, die de repetitie nodig hebben als vervangmiddel voor de eigen traumatische herinneringen.
In het Canadese paviljoen, dat hij als een ?rustieke hut? omschrijft, onderhandelt Graham met een metafoor van Daniel Defoe : de avontuurlijke held, gestrand op een verlaten eiland is het beeld voor het autonome zelf dat opnieuw een wereld en een gemeenschap moet zien te maken. In een korte 35 mm-kleurenfilm loop glipt Graham in de travestierol van een Robinson Crusoë-achtige figuur, die in vol ornaat op het paradijselijke eiland te rusten ligt. Hij vertoont een gapende wonde aan het voorhoofd. De blauwe zee ruist, een blauwe papegaai krast. Bij het wakker worden schudt hij, om zich te voeden, aan de boom, maar verliest het bewustzijn wanneer een grote vrucht tegen zijn voorhoofd aan knalt. Overgebracht op laserdisc wordt de scène naadloos herhaald, zodat dit Vexation Island als een actuele, meerduidige variant op de Sisyfus-mythe leesbaar wordt. De verrukkelijke beelden verhogen de naargeestigheid van de boodschap tot het uiterste. Als meerduidige bespiegeling over natuur en artificialiteit, over toekomst, heden en verleden, onderhandeling over identiteit en moderniteit, is dit werk misschien hèt beeld van deze 47ste Biënnale.
Soms ligt de schoonheid echter in een eenvoudig zoeken naar waarachtigheid, zoals in de wazige kleurenfoto’s van Tracey Moffat met in het vlees snijdende ondertitels uit het dagelijkse leven, of in de gulzige herhaling van de prachtige portretfoto van een meisje door Roni Horn. De zeldzame momenten van poëzie kunnen echte vervoering brengen, zoals de doodsimpele Kyoto installatie van Ilya en Emilia Kabakov, en de hekserijtjes van Judith Hersko, de zwart-witte landschapsschilderijtjes van Eva Köves en het lichtende vruchtenstilleven van Roza El-Hassan, alle drie in het Nature Morte paviljoen van Hongarije. Een Biënnale van vele ervaringen.
Jan Braet
47ste Biënnale van Venetië, tot 9/11/97.
Rodney Graham, Vexation Island, 1997 : travestie.
Robert Morris, Tar Babies (ontwerptekening) : verwende kinderen.
Henrik Hakansson, Paviljoen Noorwegen (detail) : vlinderkweek.
Thierry De Cordier, Matilde/Kamer der Gedachten : de dood vruchtbaar maken.