Niets is zo mooi of er is wel een vlekje aan. De Oostenrijkse kunstenaar Franz West in het beeldenpark Middelheim.
In zijn collages, schilderijen, reliëfs en sculpturen bouwt de Wener Franz West (51) voort op de grote vrijheid binnen het Weense modernisme om verschillende disciplines en functies met elkaar te verbinden en te verwisselen. Onregelmatig gevormde, mobiele sculpturen die men kan gebruiken om zijn neuroses vorm te geven ( Paßstücke), minimaal ogende sculpturen om in te gaan zitten (het Auditorium in Documenta IX), van literaire teksten voorziene beelden ( Zitat). Wests beelden leveren aan puur fysieke ervaringen onttrokken afdrukken van menselijke kracht en belachelijkheid. Pas in zijn late jaren ontwikkelde hij sculpturen voor buiten uit zijn eerste papier-maché reliëfs. Zijn eenmanstentoonstelling in Middelheim (tot 16.8) gaf hem de kans om er in de open lucht weer enkele bij te maken.
Het meest indruk op mij maakte uw sculptuur “Autostat” aan de stadsgracht in Münster tijdens de “Skulptur. Projekte ’97”. Vanop afstand een lichtend roze lichaam, een perfecte ovaal in het groen. Naderbij komend nog altijd een machtig maar ook een armzalig, gekwetst ding. U toont het nu ook in het laantje op Middelheim-laag.
FRANZ WEST: Vanuit de verte ziet het er als het licht goed is inderdaad krachtig uit. Maar als men dan naderbij komt is het zo helemaal verschrompeld. Met die twee kanten wou ik spelen: uit de verte een indruk van een sterk voorwerp, van nabij veeleer erbarmelijk. Die wissel, dat men twee totaal verschillende interpretaties kan geven vanuit verschillende standpunten. U zult er ook één zien liggen in de weide ( Öl, jb), een vorm die ook uit de verte, vanuit verschillende richtingen de volmaaktheid van een gesloten vorm vertoont, maar van nabij veeleer als stukwerk een heel andere indruk maakt, eigenlijk het tegendeel. In het groen ziet het eruit als bloemen of bloesems. Anderzijds kan men het zich in een heel andere omgeving indenken, op het toilet, of zo. In de natuur ziet het eruit als een deel van de natuur, een bloeiende… In de natuur zelf zijn er ook niet die taboes, toiletten en dergelijke. Tussen de planten gaat het vanzelf, heel normaal…
Dan is de omgeving wel een essentieel punt voor een sculptuur?
WEST: In het groen hier, zoals ook al in Münster, ziet het er zeer plantaardig uit. Anderzijds heeft dat toilet, dat ondergoed, met blozen te maken, met beschaming, schande. Hier, als het licht goed is, ziet het eruit als een schandvlek in de natuur. Niet een negatieve schande, maar ook een blozen of een schaamachtige…
Als wanneer men zich blootgeeft?
WEST: Ja. Schaamtegewaarwordingen, of rood worden, dat is weer niet knalrood, dat komt ook in de buurt van het roze, en als het sterker wordt, is het roze, de menselijke huid bloost. Dat is te begrijpen als het effect van de kunst in de natuur: deze beschaming in de volmaakte natuur, als u het zo wil zien. Vroeger hield ik niet van de natuur, want ik ben een stadsmens. Maar nu, in de loop der jaren, door ouder te worden, houd ik plots van het groen, wanneer de natuur echt in bloei komt. En dan zie ik het zoals wanneer de schaamte in die groei van de natuur, in dat krachtige groen komt… en binnen is dus de schande, de schaamte, het beschaamde. En van dichtbij beschouwd wordt het dan zoals men onder elkaar in het dialect zegt, gemeen gesproken: een uitgeperste klootzak. Dat is het elkaar tegensprekende. Alleen de gevestigde kunsten, zeg maar de Oude Meesters, hebben een statische kracht. Een Hollandse meester, een Rembrandt, die zie je nooit omkieperen. Ik was eens in de National Gallery in Londen, liep helemaal door tot aan het eind, tot bij Van Gogh… die is alleszins al omgekieperd. Alleen wat oud is en lang in onze culturele traditie geworteld, heeft nog niet die twee kanten. Hoe nieuwer iets is, des te eerder is het aan de ene kant schoon en krachtig, en anderzijds weer helemaal… In de psychologie heet het dat alles een keerzijde heeft, dat alles op seksuele driften gebouwd is: dat het enerzijds krachtig werkt en dat het aan de andere kant weer belachelijk is.
In zijn “Confessions” vertelt Jean-Jacques Rousseau hoe hij zich in de natuur eens plots als exhibitionist aanstelde. Anderzijds is hij ook de man van de ideale verhouding met de natuur.
WEST: Ja, ik geloof dat het op die passage inspeelt en precies met de kleur van het blozen. Het is een mengsel van beschaming en anderzijds is het ook zoiets als een opbloeien. Men zegt ook van vrouwen: haar wangen bloeien op, dat heeft ook iets met schaamte te maken: wanneer het bloed in het vlees komt. In de natuur geeft dat een welbepaald effect. Ik kon nooit lang in de natuur werken. Vroeger heb ik eens in een huis op het land gewerkt, grafiek met kleuren, en dat was onmogelijk… al dat groen; ik ben er midden in de stad mee getrokken. Een van de grote sculpturen hier hebben we eerst gekleurd in een tent. De kleur was heel goed. Toen brachten we ze buiten in het groen en ze was veel te bleek. We moesten wachten tot de regen ophield om de kleur nog eens aan te brengen.
Is het enkel een kwestie van licht of ligt het aan de aard van de natuur zelf?
WEST: Maar ik geloof dat die zich in het licht uitdrukt.
Als men eenmaal met sculpturen in de natuur gaat, moet men dan op de romantiek reageren? Anderzijds zie ik u bijna natuur-resistente dingen maken…
WEST: Oorspronkelijk heb ik reliëfvormen gemaakt, die wou ik naar buiten brengen, niet noodzakelijk in de natuur, maar in het vrije. Ze kunnen ook zeer goed in de stad staan. Maar wat ik zeggen wou: die reliëfvormen had ik graag met lichamen gehad. Reliëfs kan je thuis, in je atelier maken, dat neemt niet veel plaats in. Maar als je het reliëf, als schets begrepen, wil realiseren, dan gaat het niet, dan moet je het altijd veranderen. Die vormen die daar dan uitkomen zijn relatief anoniem. Naar mijn gevoel is dat de anoniemste vorm. Ik heb altijd gedacht dat je geen sculpturen voor buiten meer kon maken, en dat met Giacometti de representatie van het lichaam eindigt. Ik wist niet hoe dat verder moest. Wat Baselitz of Penck maken… geef me dan maar Giacometti. Aan de andere kant staat Richard Serra, die enorme abstracte vormen… dat gaat geloof ik ook niet meer, dat is zo goed bedacht, academisch. De reliëfvormen waarvan ik me voorstelde dat het sculpturen konden worden, moest ik dan corrigeren, en dat werden dan altijd slechts blaasvormen… dat was het weggeveegde aan formaliteit. Vormen zijn altijd zeer aan hun tijdperk gebonden, dat noemt men tijdsgeest. In de jaren vijftig zag de abstracte kunst er zo uit, tien jaar later moest het zus zijn: de vormentaal verandert niet bewust terwijl je vormen maakt, maar wel het zelfbesef verandert op tien vijftien jaar altijd: de ene vormentaal wordt slecht, de andere kan je nog verderzetten. En Serra zit vast aan die grote, strenge geometrische vormen, dan denk je aan platonische vormen, die duurzaam zijn…
Aan een industriële taal ook.
WEST: Ja. Ik heb hier de zitgelegenheden staan ( Fisch Project, 1998, jb), die zijn serieel geïndustrialiseerd. Maar dan niet meer om te aanschouwen, maar om op te zitten. En dat neemt dan precies datgene weg wat ermee getoond zou moeten worden. Dat kan, omdat ik toch niet uit het Amerikaanse kom, zoals de minimalisten, maar veeleer uit het tegendeel, het barokke. Men groeit op en het is helemaal normaal dat alles gebogen en gedraaid en overvloedig is. Terwijl het er bij de Amerikaanse kunstenaars die sculpturen maken werkelijk zeer minimaal, gereduceerd toegaat: Don Judd…de vroege Bruce Nauman, geometrische vormen, alles precies van het tekenbord. En die dingen hebben bij mij altijd de functiewaarde: de geometrie met haar functiewaarde voor alledaagse voorwerpen, dat men kan gaan zitten. De nutswaarde van de geometrie.
Men gaat zitten op die stoelen maar voelt dan toch de onaangenaamheden van de geometrie, ook de Europese: de stoel van Rietveld. Zelfs als u er tapijten op legt, voelen ze hard aan. Dat komt niet van de Amerikanen of de Europese vroege modernen… Die ascese, zit men hier niet op een folterstoel?
WEST: Sommige, zoals de divans, zijn dan weer zo gemakkelijk dat ze je mogelijk van een gesprek afleiden en het gevoel geven dat je thuis in bed ligt. Dat is comfortabel, je komt in een heel onconventionele houding. Zo comfortabel dat het weer onbeschaamd is. Met de vormen die deze sculpturen hebben, zou je kunnen denken aan een ongelofelijke traagheid. Weer vergelijkend met de harde vormen van een Serra, dan zijn deze hier de uitdrukking van een ongeoorloofde traagheid, een asociale traagheid. Ik heb eens een ongeval gehad, een vrij zwaar, waaraan ik een zenuwkwaal overhield. Op een normale zetel kon ik niet meer zitten. Dat was onverdraaglijk. Langer dan twintig minuten hield ik het niet uit. Van die voorgevormde houdingen, “zo gaat het normaal!”, kan je ook een beetje wegkomen, en dan verdraag je de vormen die je geboden worden niet meer. Thuis in de zetel, op de tram, de trein of in de wagen, ben je nog maar net gezeten of je moet alweer opstaan en bewegen: je verdraagt het niet meer. En zo is het begonnen, met het onmogelijke zitten, met het onverdraaglijke aan de aangeboden lichaamsvorm: past u zich aan! Maar men kan en wil zich niet aanpassen. En zo ben ik in het tegendeel vervallen. In deze chaises longues hier, dertien stuks, kan men zich gewoon installeren en dan zitten kijken hoe het met het weer gesteld is… lang kan je ook niet zo zitten. Maar ik maak nu ook divans en clubzetels waarin je terugzinkt, zodat het lichaam van een ongehoorde traagheid wordt.
Maar onder de traagheid zit nog iets zeer hards?
WEST: Die traagheid is niet veroorloofd. En als men er eenmaal mee begonnen is, moet men zeer consequent zijn en ingaan op die traagheid. “Het is verboden!, zo mag men niet zijn!” Men mag ook het andere niet, het ongemakkelijke: altijd men mag dat niet zijn…
Met deze sculpturen is het als met wat iemand die slaapziekte heeft, wil doen. Dat men daar zo ligt, dat men van het gesprek weg gaat liggen, van de communicatie… Misschien kan men het ook met een aantal natuurdelen vergelijken, zoals bij een rododendron waarvan de bloesems beginnen uit te vallen, neerwaarts, neerwaarts… dat is deze traagheid voor mij.
In uw stoelen vond ik nooit mijn draai. En met uw “Paßstücke”, uw draagbare sculpturen om aan te raken en te manipuleren, kon ik evenmin overweg.
WEST: Vroeger ben ik vaak ’s zomers naar Griekenland gereisd. De mensen dansten altijd zo in rij met de ene hand in de andere. Nu is het al te circusachtig, te georganiseerd. Ik dacht, mooi, zo ga je zweven. Maar toen ik mij ertussen ging hangen, voelde ik me zeer zwaar worden, erger dan gymnastiek. Dat is die dubbele kant: enerzijds ziet het er zo lieflijk uit, en dan komt het andere er weer bij. Tot zeg maar het einde van de kindertijd reageer je gewoon op alles wat gebeurt. Tot je twintigste is er de vanzelfsprekendheid van het leven. Op de lange duur merk je dat veel dingen veranderen. Als je dertig bent, is er op de wereld al zoveel veranderd van dingen die je vaststaand waande. Als je klein bent, heb je je ouders, beschermpolen tegen buiten, vaak walgelijk en zelfzeker: dat zijn zo vaste instanties, dat je denkt: zo is het leven. En dat verandert allemaal, dat gaat allemaal weg, weg, alles ziet er plots anders uit. En dat is dan die voortdurende verandering. In de kunst spreekt men altijd van eeuwige waarden of zo, en maakt men zich daar hoe dan ook belachelijk mee, in de ogen van jonge kunstenaars die “oude zonderling” zeggen. Maar waar zijn de eeuwige waarden? Alles verandert altijd door en door, en wat men interessant vindt, wordt volmaakt oninteressant… Kunstenaars die in bepaalde perioden zeer dominant en zeer belangrijk zijn, zijn het in andere perioden niet. Toen ik begon met mijn kunst was bijvoorbeeld voor Europa uiterst dominant: Joseph Beuys. In de enige goede galerie van Wenen werd Beuys vaak tentoongesteld, de mensen kwamen er in een stil zwijgen naartoe. Bij het doorbladeren van kunsttijdschriften zag ik nu dat Jeff Koons terzelfder tijd als Beuys getoond wordt. In die tijd was dat onvoorstelbaar. Twintig jaar geleden paste zoiets als Jeff Koons en Beuys niet. Nu past het absoluut.
Bij u lijkt het dat al hetgeen u door de jaren geleerd, ervaren en uitgedrukt hebt, nog altijd in de werken zit die u nu maakt. Het Koons-roze, de Beuys-ervaring, kan u samenvatten in een en hetzelfde object?
WEST: Misschien is het wel een beetje zo. Toen ik met het roze begon, heb ik bepaalde associaties verzameld. Uit de lectuur van Freuds “Unbehagen in der Kultur” haalde ik: “De mens is een prothesengod”. Beenprothesen of tandprothesen zijn altijd rozerood. Een ander is de schaamtekleur. In de kleutertuin moest je na de middag altijd een beetje slapen. En als de oppas voorbijkwam, keek je als het kon altijd onder haar rok, en bleek het dat ze altijd roze ondergoed aanhad.
Nu ja, Koons en Beuys samengeklutst, dat ware een heel goeie…
… het was maar een absurde gedachte…
WEST: Neenee. Enerzijds het ordinaire, en anderzijds is het inderdaad al het sacrale. Zo vermengd.
Wat u ook maakt, het heeft een ongelooflijk aura. Ook wanneer u alles probeert om het belachelijk te maken.
WEST: Mij heeft het, vanuit theoretisch standpunt, altijd geïnteresseerd: als iets lollig moet zijn, is het altijd lelijk, en als iets mooi is, is het altijd respectvol. Ik heb er een tijdlang aan gedacht om het omgekeerd samen te knopen: dat het mooie ook belachelijk zou worden. Dat men het sacrale, de ernst van het schone om zo te zeggen beledigt… dan komt misschien een beetje dubbelheid naar boven.
Normaal vullen prothesen een gemis op. Men verliest zijn tanden of zijn been en krijgt een prothese. Maar uw sculpturen voegen iets toe wat er niet was. Vullen zij een mentale leemte op? Is de leegte van de natuur te onverdraaglijk en te groot?
WEST:… te oninteressant. Je gaat langs zo’n laan, die is wel mooi maar… er is niets bijzonders aan.
Maar uw sculptuur vult haar met een ongeïdentificeerd object…
WEST:… dat is de onvolkomenheid van de natuur, niet? Dan meet je de natuur een prothese aan, een natuurprothese. Je kan zeggen: het is een mooi park. Nu ja, het is wel mooi maar mij bijten zeer veel muggen. Ik heb voortdurend jeuk, en overal in de natuur waar je gaat zitten is het nat. Het is een vervolmaken van de natuur. Men moet de natuur dan al als cynicus opvatten, misschien. Zoiets. En dat is weer zoiets als blozen.
Dat is het al te menselijke…
WEST: Vele van de oude sculpturen in metaal die hier staan ( Op Middelheim-hoog, jb), zijn zeker zeer mooi maar zo getemd als de natuur.
Die perfecte, gladde vorm?
WEST: Ja, en ook de kleur is zo bronsgroen, tussen de bomen. Je ziet ze pas in het voorbijgaan. Men kan zeggen: men past de natuur prothesen aan.
Om haar voor ons draaglijk te maken?
WEST: Voor ons, ja. We maken haar voor ons wellicht betreedbaar. Dit sculpturenpark is meer voor renteniers en kinderen. Oude mensen en kleine kinderen. Het is aangepast, een accommodatie. Hoewel het me nu ook begint te bevallen, dat is een ouderdomsverschijnsel bij mij.
Bij de overgang van uw reliëfs naar de sculpturen werd u ook geïntrigeerd door de holle ruimte?
WEST: Ja, de binnenruimte van de sculpturen … normaal zijn die op de steen geslagen, en dan zijn het als lichamen die in het rond liggen. Ik heb er geen resultaat uit getrokken, behalve dat daar inderdaad holle ruimten in het rond liggen die donker zullen worden en waarin niets is… behalve, wanneer men ze draait, het geruis van metaalsplinters, om het even. Dat ware ook zoiets als afgrenzing naar buiten toe, alweer de huid, de rood geworden huid. En binnen: zoiets als niets.
Hoe ontstond de holle ruimte, toen u van reliëfs naar sculpturen overging?
WEST: Het was een afzondering, er vormt zich iets. Alles is altijd vol. Overal bevindt zich iets, overal ziet men iets. De tafel is vol, de hand is vol… buiten is er lucht, die wordt men niet gewaar. Maar het licht, dat ziet men… en dan wordt het zo goed als duister, en er zit niets in. De leegte, die heeft men’s nachts. Dan is men vol gedachten.
Zoals de leegte van uw Lemuren of nachtgeesten (“Lemurenköpfe”) die u in het paviljoen opgesteld heeft?
WEST: Het zijn nachtgeesten, maar ze zijn niet boosaardig. Het zijn alleen vormen die niet helemaal ontwikkeld zijn. Veeleer van niets in de richting menselijk. Niet: misvormde mensen, maar: niet ontwikkelde mensen. Welke fysionomie moet men nu voorstellen, welk beeld moet men maken? Portretbustes? De Griekse sculptuur was de ideale sculptuur voor onze traditie, en dan de individuele voorstellingen van het menselijke gezicht, helemaal op het einde van de Romeinse tijd. Tevoren, bij Phidias, en bij de reliëfs waren het ideale mensenfiguren, lachend en mooi gevormd. Over de Griekse cultuur wordt altijd zo hoog opgegeven, maar die hebben ook constant oorlogen gevoerd, het was een slavenmaatschappij, en degenen die geen slaven waren, hebben elkaar doodgeslagen of neergestoken.
De Lemuren tonen…
WEST: …de keerzijde van de door Phidias afgebeelde figuren in een slavenstaat van oorlogvoerders. Ze waren bedoeld voor een brug in Wenen boven het riviertje de Wien, dat bijna geheel uit excrementen bestaat, de afvoer van de huizen. Maar de Weners zagen er de humor niet van in. Er hoort een fragment bij van Heraclitus : “Men kan niet tweemaal in dezelfde stroom staan en altijd nieuwe zielen komen uit het vocht.” Uit de cloaca’s staan zoiets als lemurenachtige mensen op. Alles welbeschouwd, maakt men zelf ook deel uit van die gemeenschap, en dat is een zelfkritisch element. Ik ben ook een Wener, ook zo een, te identificeren met een van die lemurenkoppen. Het is ook als bij spoken, zoals kinderen met lakens spookje spelen.
Drukt uw verbondenheid met de Weense cultuur en het verleden zich niet uit in de enorme vrijheid om verschillende kunstdisciplines en functies met mekaar te verbinden of te verwisselen?
WEST: Als je onder zulke omstandigheden opgroeit, is het heel normaal. Je groeit op en je komt met kunst in contact, en het is allemaal erg tegenstrijdig: tussen het hele strenge van Loos en anderzijds de zeer barokke ornamenten. In mijn jeugd was er het actionisme, dat had ook iets vreselijks, de rest was nog erger. In tegenstelling tot Amerika heeft Midden-Europa, Wenen, geen krachtige, machtige eenheidslijn. Ieder doet voort zoals het hem uitkomt. Overal vind je iets wat je ligt.
Het verbazende is dan dat u tot zo’n afgewogen eenheid komt.
WEST: Je verwijdert je van wat normaal zou zijn. Daar is dan de zetel, die moet ook weer kunst opleveren, en dan gaat men zitten… is het readymade of is het kunst? Of is het niet kunst, om gewoon te gaan zitten? Dat zijn chaises longues op een groot wit podium. Men gaat zitten: waar is hier de kunst? Is het kunst als ik ga zitten? Het zijn dan de posities die zich vormen in die tegenstrijdigheden van de vorm.
Hun aspect is klaar: hun verschijning is gesloten en onaantastbaar. Dat moet de kunst zijn.
WEST: ( Stilte) Kan… kan.
Jan Braet