Leopold II heeft Oostende groot gemaakt. ‘Met vuil geld, maar daarvoor moeten wij toch geen verantwoordelijkheid afleggen?’, zegt caféhouder Iwein Scheer. En verder is deze koningin de enige echte stad aan de kust: ‘Hier spoelt wat aan.’
Kusttoerisme in Vlaanderen. Het blijft iets hebben. Op het Zeeheldenplein in Oostende, vlak bij het strand, staan om drie uur ’s namiddags twee Duitse vaders aan te schuiven aan het frietkot. Hun kinderen vragen ook elk een groot pak. De jobstudenten doen hun best. ‘Siebzehn Euro fünfundvierzig, Bitte. Danke schön.’
Het is nog anders geweest in Oostende. Niet dat er ooit veel Nederlands is gepraat. ‘Oostende was vroeger Bruxelles-plage‘, vertelt Iwein Scheer, uitbater van café ’t Kroegske. ‘Alles wat Oostende groot gemaakt heeft, is import.’ Leopold II heeft het vissersdorp van weleer uitgebouwd tot de koningin der badsteden. In zijn kielzog zoog hij de hele Franstalige beau monde naar de kust. Het is nog te zien aan de brasserieën en restaurants op de dijk: de ‘Petit Nice’ ligt er in dezelfde rij als de ‘Saint-Malo’ en de ‘Fouquet’. ‘Het moest en zou dezelfde sfeer ademen als de Franse Riviera.’ Geen wonder dus dat deze en andere cafés niet zomaar een terras op de ‘Zeedijk’ konden hebben. Nee, van aan het Thermae Palace tot aan de Montgomery-jachthaven verandert de straatnaam over een lengte van twee kilometer in de ‘Albert I promenade’.
‘In de zomer waren er paarden, casino en theater: allemaal in het Frans. De Oostendenaars hadden een job als liftboy of kamermeisje. Eigenlijk gaat de vergelijking goed op met de Congolese kolonie. Alleen waren de zwarten hier blank.’ En werden hun handen niet afgehakt. ‘Tja, het geld waarmee Leopold de gaanderijen, de Wellingtonrenbaan en alle andere prachtige gebouwen heeft laten bouwen, kwam natuurlijk rechtstreeks uit de kolonie. Maar nee, ik heb daar nu geen probleem mee. Wij kunnen toch moeilijk de verantwoordelijkheid nemen voor wat 130 jaar geleden gebeurd is? Het is niet omdat de gaanderijen met bloedgeld gebouwd zijn, dat we ze moeten afbreken. Vanwaar kwam het geld voor de Sint-Pietersbasiliek in Rome? Hoe zijn de piramides totstandgekomen? Ik weet ook niet of Picasso geen dames of heren misbruikt heeft voor zijn schilderijen. En is Wagner een slechte componist omdat hij zijn lot verbonden heeft aan dat van de nazi’s?’
Scheer vertelt het rustig, zoals hij ook al 41 jaar zijn minuscuul cafeetje in de Sint-Paulusstraat uitbaat. ‘Soms zet ik de radio op Klara, maar het kan net zo goed zijn dat er niets op staat. Wie hier aan de toog zit, kan niet anders dan te beginnen praten. Niemand houdt het stilzwijgen langer dan een kwartier vol.’ Mensen die enkele jaren geleden nog in ’t Kroegske waren geweest, herinnerden zich de uitbater vooral vanwege zijn lange witte haar, dat al wat dunnetjes over zijn schouders hangt. ‘Hij ziet er een beetje uit als een indiaan’, hadden ze gezegd. En inderdaad, met zijn priemende ogen en vooraan een tand kwijt, zou hij niet misstaan als vredespijp rokend opperhoofd voor zijn wigwam. ”t Kroegske. Leverancier van Luchtkastelen’, staat tussen de vlekken op zijn T-shirt. Voor het gesprek bestelt hij een spuitwater op het terras van de buren, in de schaduw van de Sint-Petrus en -Pauluskerk.
‘Er wordt beweerd dat Leopold in 1896 het kerkje dat hier vroeger stond in brand heeft laten steken, om op de restanten een nieuwe kerk te kunnen bouwen die beter paste bij de status van Oostende. Dergelijke verhalen roepen veel vragen op, maar het betekent niet dat de huidige kerk niet de moeite waard is. Integendeel, al die majestueuze gebouwen geven de stad een sfeer die je nergens anders aantreft.’ Leopold heeft de Sint-Pieterskerk overigens nooit helemaal weg gekregen. In 1910 werd, op aandringen van kunstenaars zoals Emile Verhaeren en Fernand Khnopff, beslist om de alleenstaande toren, in Oostende beter gekend als de ‘Peperbusse’, te ontzien van de sloophamer. De zware vierkante voet stamt uit 1478, de huidige achthoekige bovenbouw uit 1729.
Mooi geld
Volgens Scheer zijn de Oostendenaars zich pas sinds een aantal jaren gaan identificeren met de grandeur van hun stad. ‘Vroeger was het een beetje zoals kijken naar de villa van de dokter in je dorp. Er is nooit een osmose geweest tussen de inwoners en de toeristen. Toen ik hier aankwam in de jaren ’60, was het gros van de studenten in de horeca van Brusselse of Luikse afkomst. Je werd tijdens een sollicitatiegesprek immers in de eerste plaats aangesproken op je kennis van het Frans.’
Voor Scheer was dat als Brusselaar geen probleem. ‘Ik kwam hier het seizoen doen toen ik nog studeerde in Leuven. Nadien ben ik blijven plakken. Eerst als nachtportier in het laatste cabaret van Oostende. Dat was in de oude theaters, met acrobaten, slangen en dametjes die hun kleren aan en uit deden.’
Enkele jaren later werden in ’t Kroegske de plannen gesmeed voor Leuven-Vlaams, maar dan op zijn Oostends. ‘Die periode viel samen met de aanleg van de eerste autosnelweg: van Oostende naar Brussel. Te beginnen vanaf de kust, welteverstaan. Gecombineerd met de golden sixties was het massatoerisme plots een feit. In de zomer verhuisden de Oostendenaars naar kelders en zolders om hun huis te verhuren. Vandaar die haat-liefdeverhouding met de toeristen. Voor mooi geld hokten de bewoners enkele maanden samen in een benepen ruimte. In september waren ze wel opgelucht dat al die toeristen weer vertrokken.’
Intussen was de teneur van het culturele leven in Oostende wel gezet. ‘Het Frans verminderde wel geleidelijk aan, maar er was geen Nederlands alternatief. Ze hebben geprobeerd om de gewone Oostendenaar bijvoorbeeld gemakkelijker toegang te laten vinden in het Kursaal, maar dat ging bijzonder moeizaam.’
De Koninklijke en de Venetiaanse Galerijen, het pas vernieuwde Casino Kursaal, de ex-Koninklijke Villa en de Mercator. Wie de andere badplaatsen aan de Belgische kust gewoon is, vergaapt zich aan de pracht van Oostende, ‘alleen hebben we hier geen cultureel centrum’, zegt Scheer. ‘Er zijn er honderden in Vlaanderen, maar niet in de negende grootste stad. En er is ook helemaal geen dwingende vraag naar accommodatie. Hier geen bloeiende toneelgezelschappen die staan te smeken om een grotere zaal. Dat is tekenend voor onze kruideniersmentaliteit. We zijn breeddenkend omdat we graag verkopen. Daarvoor zijn we bereid om drempels naar beneden te halen, maar de interesse voor cultuur brandt op een bijzonder laag pitje.’ Logisch dus dat Scheer geen problemen maakt als er plots twee jonge gasten komen vragen of hij een paar affiches wil uithangen voor Theater aan Zee. ‘Dat is de laatste jaren wél uitgegroeid tot een succesverhaal. En dat is maar goed ook.’
Begin jaren ’70 organiseerde Iwein Scheer samen met andere ‘Kroegers’ een eerste keer de Paulusfeesten, aanvankelijk als ‘kerstfeest’, ter gelegenheid van iemands verjaardag, midden in augustus! Meer dan dertig jaar later zijn de pleintjes in de buurt van zijn café nog elk jaar het decor van het alternatieve stadsfestival.
‘Ik was al wat oud, maar ik ben eigenlijk wel een soixante-huitard‘, zegt Scheer. ‘Net zoals de Gentse Feesten, Dranouter of de Ninoofse Feesten zijn de Paulusfeesten ontstaan in de nasleep van mei ’68. De straat was niet langer alleen een verkeersader, maar ook een plaats waar mensen samenkwamen. En over de politieke geest die eruit voortgevloeid is, kan men veel vertellen, maar het resultaat is toch geweest dat het gezag niet overeind bleef. Alles kan sindsdien in vraag gesteld worden.’ Decennialang werd het dagenlange straatfeest door het Oostendse stadsbestuur hoogstens getolereerd, maar de tijden dat de stroomtoevoer door de politie werd afgesloten zijn intussen ook voorbij. Dat laatste had trouwens weinig zin, want de feestvierders maakten er een spel van om te blijven feesten, via generatoren die door fietsende nachtraven werden aangedreven.
De andere kant
De Sint-Paulusstraat is een van die langere smalle stegen die het drukke stadscentrum naar de uitgang begeleiden: de Noordzee. Met behulp van de havengeul omhelst ze Oostende, of toch het hart tenminste. Want waar zijn al die vissers van weleer, die hier voor de doortocht van Leopold II aan het einde van de 19e eeuw nog heer en meester waren? Scheer wijst in de richting van de Peperbusse. ‘De vissers woonden vroeger in deze wijk. Van hier tot aan de Kapellestraat lagen dertig cafés zij aan zij. Als de vissers aan wal kwamen, deden ze hun rondje. Nu blijven er nog vier of vijf cafés van over. Stilaan is de visserspopulatie naar de overkant getrokken, waar de vismijn ligt.’
De overkant, het woord is gevallen. Het visserskwartier mag dan al niet veel meer zijn dan een paar zijstraten van de grote baan die samenklitten rond de Spuikom, het is de oversteek wel waard. In de eerste plaats, want nog steeds belangrijk voor vissers, staat daar de ‘Lange Nelle’, de 65 meter hoge en blauw-wit geschilderde vuurtoren van Oostende. Dus heet deze kant van het water de Vuurtorenwijk, misschien nog iets beter bekend als den Opex, wat eigenlijk staat voor Ostend Phare EXtension.
De Vuurtorenwijk behoort tot Oostende, maar het is wel een hele toer om er te geraken. Ooit heeft er tussen de twee oevers van de havengeul nog een overzetboot gevaren, maar die is er al een hele tijd niet meer. Aan het station kun je wel een fiets lenen om tot daar te rijden, een project dat blijkbaar succes heeft, en niet alleen bij treinreizigers. Tijdens het fietsen stopt een wagen met daarin vader, moeder en drie kinderen. Nog voor we ons er kunnen van afmaken met de dooddoener ‘dat we zelf niet van hier zijn’, spreekt de vrouw ons al aan op het rood-gele rijtuig onder ons. ‘Dat zijn die gratis fietsen zeker, mijnheer? Waar heb je die gevonden?’
Een brug over de geul zou het visserskwartier misschien nauwer bij de stad betrekken, ‘want nu is de voeling met Oostende heel klein’, vertelt priester Dirk Spanhove. ‘Behalve een ziekenhuis hebben we hier eigenlijk alles voorhanden. De mensen van de Opex hebben hun eigen fierheid en hun eigen bewustzijn. Als ze al eens elders gaan, zal het eerder naar het aanpalende Bredene zijn, dan naar Oostende-over-het-water.’
Een paar decennia geleden zouden de 5700 parochianen van Spanhove nog allemaal in de visserij gewerkt hebben. Maar net zoals bijna overal in Europa heeft ook de Oostendse visserij rake klappen gekregen, zeker na de steile groei van de haven van Zeebrugge. ‘Nochtans heb ik al een aantal jaren de indruk dat het weer wat aan het opleven is. Een groot deel van de Vuurtorenwijk leeft nog altijd van de visserij.’
Goed verscholen in de duinen achter de vuurtoren ligt het Fort Napoleon, een versterkte vesting die door geldgebrek slechts afgeraakte enkele jaren voor de veroveringsdrang van de roemruchte Franse keizer een halt werd toegeroepen. Napoleon had er onder meer twee verdiepingen met zogenaamde ‘kazematten’ voorzien: kelders waar de kanonnen opgesteld waren die de Engelsen moesten afhouden. Meer dan een eeuw later, tijdens beide wereldoorlogen, zouden ook de Duitsers nog twee maal gebruikmaken van deze kustverdediging, en er ook elektriciteit, centrale verwarming en leidingwater aanleggen. De benedenverdieping werd tijdens de oorlogsjaren gebruikt als luxueuze mess voor de Duitse officieren.
Voor het Fort zijn er de voorbije vijftig jaar verschillende plannen en bestemmingen geweest, maar sinds vijf jaar is het uiteindelijk een toeristische trekpleister geworden, onder meer door een museum over ‘Het Beleg van Oostende’ en een modern bistro-restaurant – met panoramaterras – dat als zwevende glazen constructie werd ingebouwd tussen de centrale toren en een buitenmuur.
Terug op de linkeroever heeft de zon al een behoorlijke massa op de been gebracht. Enkele jaren geleden kon je er alleen van tijd tot tijd nog eens om lachen tijdens een heruitzending van een oude tv-reportage, maar tegenwoordig schreeuwen de jobstudenten zich in het mulle zand weer de longen uit het lijf. ‘Berlíjnse Bolleuuuuuh’. En even later, gedragen door vier dikke banden, een massieve koelkast met daarachter een al even uit de kluiten gewassen kleerkast: ‘Fríííscóóó’s’.
In de bocht op de dijk, daar waar het klein strand overgaat in het groot strand, schittert het imposante Casino Kursaal, een avant-gardistisch, modernistisch gebouw uit 1953 dat anno 2005 probeert om de verloren decennia bij te benen. Begin deze eeuw bleef er van de transparante trots van Oostende nog maar weinig over. Het gure zeeweer, gecombineerd met de jarenlange leegstand, maakten dat het Kursaal net niet gesloopt hoefde te worden. Twee jaren van renovatie later moet het gebouw weer een levendig huis worden, met een concertzaal voor 2200 toeschouwers, een casino, een loungebar en een Coffee House. Op de bovenste verdieping prijkt de Ostend Queen, het prestigieuze visrestaurant dat in de Michelin-gids al een ‘Bib Gourmand’ en twee ‘vorkjes’ kreeg terwijl het nog in de steigers stond. ‘Dit trendy concept brengt een golf van enthousiasme teweeg’, was de begeleidende tekst. Jaja.
De gewone Oostendenaar heeft eens goed gelachen, met dat verhaal van die twee ‘fercetten’. Want het is niet allemaal rozengeur en maneschijn in de koningin der badsteden. ‘Relatief veel armoede’, weet Scheer. ‘Oostende is de enige stad aan zee. En een arme gaat niet in een dorp gaan wonen. Die zoekt de anonimiteit van de stad. De winters in Blankenberge of Middelkerke hebben dat niet. Bovendien hangt er in Oostende altijd een vakantiesfeertje, ook bij de werkmensen. Die aisance zul je aan de rest van de kust nergens vinden.’
Terwijl ’t Kroegske ’s namiddags voor een paar uur dichtgaat, vergadert de cafébaas met enkele ‘wereldkoks’ over de keukenworkshops op de Paulusfeesten, die dit jaar voor de gelegenheid én vanwege het jaarlijkse thema omgedoopt waren tot Wereldse feesten.
‘In Oostende is altijd veel verloop geweest. Hier spoelt wat aan. Het wrakhout van de maatschappij, maar ook een deel ‘bovenbouw’: steeds meer mensen komen hier doodgaan. Zodra ze op pensioen zijn, kopen ze een appartement of komen ze wonen in het verblijf waar ze al jaren naartoe kwamen tijdens hun vakanties.
Als zelfs Scheer, die in de 45 jaar dat hij hier woont uitgegroeid is tot een begrip, niet van hier afkomstig is, zijn er dan nog echte Oostendenaars? ‘In mijn café mag je op om het even welk moment binnenkomen, de helft van de aanwezigen zal niet van Oostende zijn. Daarom hoeven het nog geen onbekenden te zijn. Mensen die hier twintig jaar geleden eens een pint gedronken hebben in mijn kelder, stellen verheugd vast dat ik nog altijd achter de toog sta. Voor hen is dat vaak het enige herkenningspunt in het straatbeeld, waarvan ze zich niets meer herinneren.’
De Engelse kolonie, waarvan Scheer van tijd tot tijd nog eens een paar klanten over de vloer kreeg, is niet meer zo nadrukkelijk aanwezig. ‘De personentrafiek is met de komst van de Eurostar verschoven van Oostende naar Calais. Als je hier de boot nam naar Engeland, was je langer onderweg dan dat je eerst naar Calais reed en daar de trein nam. Op de laatste catamarans bestond tachtig procent van het publiek uit tabakssmokkelaars.
Aan de kust sleept Oostende wegens zijn ruige uitgaansleven nog steeds het imago van krapulenstad met zich mee. ‘Het komt nog wel eens voor dat er in bepaalde cafés geweld aan te pas komt’, zegt Scheer, ‘maar ik denk dat het nu minder is dan vroeger. Oostende kampt wel met een serieus drugsprobleem, meer dan in Brugge of in Roeselare alleszins. Het is een havenstad, en Oostende heeft ook altijd een beetje een vrijbuitersmentaliteit gehad. Dat piratenbloed heeft de Franstalige golf en die van het massatoerisme wel overleefd. De meeste panden waarin die zeelui vroeger woonden, hebben de golf van vernieuwing niet kunnen trotseren. ‘De laatste jaren is er niet alleen met man en macht gesleuteld aan het industriële aanbod van Oostende, ook in de binnenstad is er veel veranderd.’
Zo moesten de huisjes van plezier allemaal opschuiven in de richting van het Hazegras, de wijk tussen het station en het erg ruim bemeten Maria Hendrika-park. Aan de sluiting van de kabardoesjkes werd er op de afgelopen Paulusfeesten nog een debatavond gewijd’, zegt Scheer. ‘Nu was hier nog een gedoogzone en ik denk niet dat het goed zal zijn als er geen meer zijn. Anderzijds, vroeger was het een typische, verpauperde, rosse buurt die nu een toekomst heeft als woonwijk.’
De straten ervan zullen weldra naadloos aansluiten bij de zijstraatjes van de Kapellestraat en de Langestraat. Daar, in de omgeving van het Wapenplein met zijn vele terrasjes rond een schitterende kiosk, besef je pas dat, hoe hard andere Vlaamse steden ook hun best mogen doen om grote open ruimtes te creëren in hun centrum, geen enkele ervan ooit zal kunnen tippen aan de immense weidsheid van de zee. Wie zich even voordien hopeloos verdwaald heeft gewinkeld in de tientallen smalle steegjes, hoeft maar enkele honderden meters noordwaarts te wandelen om weer volop naar adem te kunnen happen of het water in te springen.
Hannes Cattebeke
Wie de andere badplaatsen aan de Belgische kust gewoon is, vergaapt zich aan de pracht van Oostende.