Met werken van 69 actuele kunstenaars heeft Kasper König, de nieuwe directeur van het Keulse Museum Ludwig, zijn ideale museum samengesteld. Nu moet hij ze alleen nog kopen.

Het afgelopen jaar werd, onder leiding van de nieuwe directeur Kasper König (57), gewerkt aan een klaardere ruimtelijke inrichting. Die transformatie werd in beeld gebracht door kunstenares Candida Höfer, gespecialiseerd in het fotograferen van lichtende ruimten zonder mensen. De verzameling werd kritisch onder de loep genomen, discreet uitgezuiverd en ook aangevuld met een hele reeks nieuwe werken – in gedachten tenminste. Wat voorligt, is een verlanglijstje met 69 kunstenaarsnamen, van Marcel Broodthaers tot Wolfgang Tillmans. Het leeuwendeel onder hen komt nog helemaal niet voor in de Ludwigcollectie, en van een kleine minderheid wil het museum meteen meerdere werken aankopen – zo van Broodthaers meteen het volledige grafische werk en de boeken.

Getrouw aan zijn motto – ‘ wat nu niet gebeurt, gebeurt nooit’ – verkoos König om alle werken op zijn verlanglijstje ineens al te tonen, zonder te weten of er ooit genoeg centen zullen zijn om ze allemaal aan te kopen. Hij heeft ze voor anderhalf jaar in bruikleen gekregen, waarbij het museum het recht op voorkoop bezit. De kneep is doodsimpel, maar wordt vreemd genoeg zelden of nooit toegepast. Hij geeft het publiek de mogelijkheid om zijn bewondering of afgrijzen te uiten. Met een kapitaal aan sympathie kan men zich zelfs het prijzigste werk makkelijker permitteren. En mochten er dan eens eentje of twee een miskleun blijken te zijn, overroepen of tijdens een opwelling, een hype of un moment d’égarement te zijn gekozen, je bent er zo weer van af, want je hebt immers nog niets gekocht.

Kortom, zo’n tentoongesteld verlanglijstje is een doeltreffend, democratisch en mobiliserend initiatief. Bemiddelde kunstliefhebbers, mecenassen en bedrijven wordt niet om blinde steun gevraagd bij het aankoopbeleid van het museum. Ze kunnen met eigen ogen vaststellen of de door de directeur gekoesterde werken passen bij hun voorstelling van het geheel van de collectie.

EEN NIEUW HOOFDSTUK

Museum unserer Wünsche (museum van onze wensen), zo doopte Kasper König zijn geesteskind, met niet meer dan een knipoog naar het Museum der Obsessionen van zijn collega-tentoonstellingsmaker Harald Szeemann. In plaats van het ‘Museum unserer Wünsche’ in te bedden als een aparte tentoonstelling, waaruit het unieke karakter van Königs keuzen zou blijken, heeft men de presentatie gespreid over het geheel van de drie niveaus vol grote en kleine ruimten en passages, waar de nieuwe inbreng grotendeels vermengd is met de bestaande collectie. Wat moet blijken, is dus de verrijking van de verzameling als geheel, niet alleen van het nieuwe hoofdstuk dat sinds een jaar is aangesneden.

In het meest historische gedeelte zijn er minder wensen, in het recentste dan weer meer. Dat is een serieuze vingerwijzing dat de spits van de actualiteit Königs hoofdbekommernis is. Maar het is ook een teken dat de historische fond van het Museum Ludwig een zo goed als afgerond geheel is. Niet omdat het een objectief of compleet overzicht van de moderne kunst biedt, wél omdat het goeddeels berust op de autonome, subjectieve keuze van Keulse privéverzamelaars die hun schatten ooit aan hun geboortestad afstonden. De belangrijkste onder hen was de advocaat Josef Haubrich. Hij schonk een prachtig ensemble Duits expressionisme – door iedereen aanvaard als een bakermat van de moderne kunst.

Hierin vormen de schilderijen van de Dresdense groep Die Brücke (1905-1913) een ongemeen hechte kern. De diep doorgloeide, uitzinnige en directe portretten, pikante interieurs en rauwe openluchttaferelen van Karl Schmidt-Rottluff, Erich Heckel en Ernst-Ludwig Kirchner horen bij het beste uit hun productie. (Hoewel ook geïnteresseerd in Der Blaue Reiter, de meer mystiek geïnteresseerde Münchense pool rond Wassili Kandinsky, Franz Marc en August Macke, verzamelde Haubrich hun werk niet zo systematisch.)

In het ‘Museum unserer Wünsche’ heeft Die Brücke recht op een zeldzaam jubelende grote-zaalpresentatie, waarbij een monumentale, geheel met werk van Schmidt-Rottluff en Heckel bezette wand het opneemt tegen een enkele rij doeken van Kirchner op een kleinere wand daar recht tegenover. Een museum dat aan ‘onze wensen’ beantwoordt, moet inderdaad niet alleen werken aankopen en tentoonstellen, het moet zijn bestand ook op de sterkst mogelijke manier presenteren, met inbegrip van pijnlijke verwijderingen en opstellingen die wat minder prominente werken ook een geschikte plaats geven.

UIT DE KLUISTERS

Een late variant als het ‘Vlaamse’ expressionisme van de tweede Latemse groep niet te na gesproken, was en bleef het figuratieve expressionisme een Duitse aangelegenheid. Het ‘abstracte’ expressionisme, ook bekend als action painting, dat na de Tweede Wereldoorlog vanuit de Verenigde Staten tot in Europa doordrong en de toonaangevende richting werd, heeft met het historische, Duitse expressionisme eigenlijk weinig uit te staan.

Dit laatste werkte door in het oeuvre van enkele van de grootste Duitse schilders uit de volgende generaties. In de harde, messcherpe schilderijen van Max Beckmann (1884-1950), die gerekend wordt tot de ‘nieuwe zakelijkheid’ met zijn koele, illusieloze blik op de mens, op de puinen van de Eerste Wereldoorlog. Van Beckmann viel het Museum Ludwig enkele tientallen eersterangswerken in de schoot, dankzij het legaat van Georg en Lilly von Schnitzler.

Een nieuwe expressionistische golf kwam er in de jaren zeventig en tachtig, met de heftige, groteske en organische schilderkunst van Georg Baselitz, Anselm Kiefer, Markus Lüpertz, Jörg Immendorff en A.R. Penck. Allemaal kunstenaars die zich met een enorme slagkracht losmaakten uit de kluisters van de overheersende conceptuele en minimale kunst. Hoewel vertegenwoordigd met belangrijke werken, vormen ze geen hoeksteen van de Ludwigcollectie.

Het zwaartepunt van het Museum Ludwig ligt in zijn indrukwekkende verzameling popart, het stokpaardje van de in 1996 overleden chocolademagnaat Peter Ludwig. Hoe oogverblindend deze verzameling iconen van de consumptiemaatschappij – vormgegeven door de Amerikanen Andy Warhol, Roy Lichtenstein, Claes Oldenburg, Jasper Johns, Robert Rauschenberg en anderen – ook moge wezen, tot voor kort werden ze zonder nuance, kritiekloos in de etalage gezet als gold het heilige koeien. (Het plaatsgebrek dat vroeger heerste, maakte dat deze heiligenverering haast verstikkend werkte.)

De opfrisbeurt die de popart in het ‘Museum unserer Wünsche’ heeft ondergaan, is bijzonder heilzaam gebleken. En ze typeert misschien het best de grondigheid waarmee het team van König zich over het meest identiteitsbepalende onderdeel van de collectie gebogen heeft. De stoet van doorluchtige popiconen, vastgeklonken aan het cliché van de roerige sixties als een afgesloten en bestoft hoofdstuk in de geschiedenis, is teruggebracht tot een kern van schilderijen en objecten die sterker gebleken zijn dan hun vergankelijke label.

Een in de hype van toen ondergewaardeerde figuur als Richard Hamilton – vooreerst al helemaal geen Amerikaan maar een Brit, van wie pas nadien beseft werd dat hij aan de wieg van popart had gestaan – werkt in het Museum Ludwig nu als een magneet en een blikopener. Een zo fragiel en licht schilderijtje als I’m dreaming of a White Christmas (1967-68) doet plots beseffen hoe fris en subversief, veelgelaagd en vol experimenteerlust de betere popart wel is geweest. Hoe ambachtelijk bovendien, in weerwil van de gangbare opvatting dat het om goedkoop seriewerk ging.

Wie Andy Warhols Brillo-boxen al eens in het echt zag, zal ze nooit meer verwarren met de seriegewijs geproduceerde kartonnen dozen van het waspoedermerk Brillo waarvoor de kunstenaar ze wou laten doorgaan. Nee, hij zal ze zien zoals ze werkelijk gemaakt zijn: elk exemplaar, als twee druppels water gelijkend op het andere, maar in feite een uniek product van ambachtelijkheid, gerealiseerd in spaanplaat en met perfect gezeefdrukte letters en kleuren. Nog veel sterker zijn Roy Lichtensteins adembenemend geschilderde stripfragmenten, stralend in hun picturaal raffinement.

GEBALDE OBJECTEN

In het ‘Museum unserer Wünsche’ functioneert popart nu als een bundel autonome plastische creaties, gesitueerd in hun historische en inhoudelijk-formele verband, maar tegelijk in een open relatie met werken uit hun eigen tijd of uit de onze, van hetzelfde label of van een ander. Het karakter van gebalde objecten dat Warhols en Oldenburgs sculpturen eigen is, sluit goed aan bij de in termen van minimal art geformuleerde werken van hun generatiegenoten Walter de Maria en Frank Stella. Bij De Maria een absolute symbolisering van de geometrische grondslag van de beschaving, bij Stella ( Ctesiphon III) een met cirkelsegmenten gerealiseerd analogon van het kringvormige grondplan en de rondbogige stadspoorten van een stad uit Klein-Azië.

Op een soortgelijke manier zijn andere stromingen en stijlrichtingen verweven tot zinvolle verbanden. Dat het niet altijd even uitgesponnen of intens gebeurt, komt omdat er gewoon minder grote groepen werken van voorradig zijn. Toch vertrekken vanuit het surrealisme (in Museum Ludwig vooral Max Ernst), het constructivisme en suprematisme (Kasimir Malevitsj) voldoende impulsen om de bezoeker tot de kern van deze hoofdwegen in de moderne kunst te laten doordringen. Met het monstre sacré, Pablo Picasso, is er wel een probleem. Door een recente schenking van Irene Ludwig, weduwe van de chocoladekoning, bezit het museum nu meer dan achthonderd Picasso’s (waaronder heel wat grafisch werk). Helaas niet allemaal van kwaliteit. Maar hun roep is zo groot, dat zelfs König ze alsnog niet naar de kelders verwezen heeft. Hij toont het jongste legaat in één blok onder de titel 526xPicasso.

De hoofdmoot van het ‘Museum unserer Wünsche’ bestaat uit actuele kunst, die niet in het ene of andere kader te duwen is. Niet zozeer omdat er nog geen omvattende kaders voor bestaan, maar omdat de generaties kunstenaars die na het einde van het modernisme gekomen zijn, zoveel verschillende wegen opgegaan zijn als ze nieuwe media zijn beginnen te gebruiken, of obsoleet gewaande media gingen herontdekken.

De enige leidraad voor een museum dat de polsslag van de tijd wil laten voelen, is het samenbrengen van hyperindividueel geformuleerde, sterke beelden van universele emoties, denkbeelden en energieën, verbonden met hetgeen vorige generaties hebben gemaakt, verzameld en opgebouwd tot een museale collectie. Met het leeuwendeel van de werken van de 69 actuele kunstenaars die zijn ‘Museum unserer Wünsche’ moeten gaan vormen, heeft Kasper König deze leidraad gevolgd.

Door de gewenste aanschaf van exemplarische werken van Douglas Gordon, Janet Cardiff, Andreas Slominski, Thomas Schütte, Jeff Wall en Cindy Sherman, accrediteert hij alom gerespecteerd, richtinggevend en gevestigd talent. De optie voor Thomas Bayrle, Bodys Isek Kingelez en Pavel Althamer getuigt van een persoonlijk gekleurd engagement voor kunstenaars die nog niet gearriveerd zijn. Een ander richtsnoer is het herbevestigen van vroeger uitgedrukte wensen die al in eerdere aankopen omgezet zijn. Ze zouden in elk museum van hedendaagse kunst ter wereld welkom zijn.

Jan Braet

‘Museum unserer Wünsche’, en ‘526 x Picasso’,tot 28.4.02. Museum Ludwig, Bischofsgartenstrasse 1, Köln. Di. 10-20 u. Wo.-Vr. 10-18 u. Za. en Zo. 11-18u. Ma. gesloten.

Een zo fragiel en licht schilderijtje als I’m dreaming of a White Christmas doet plots beseffen hoe fris en subversief, veelgelaagd en vol experimenteerlust de betere popart wel is geweest.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content