Koen Vlassenroot over het aanhoudende geweld in Congo
‘Geweld is een legitiem middel geworden om een politieke strijd te voeren.’
Professor Koen Vlassenroot leidt de Conflict Research Group aan de Universiteit Gent. Hij volgt de conflicten in Centraal-Afrika al jaren op de voet.
M23, de laatste grote rebellengroep in Congo die de westerse media haalde, verdween in 2013 van het toneel. Hebben andere gewapende groepen sindsdien hun plaats ingenomen?
VLASSENROOT: Het einde van de rebellengroep M23 betekende ook het einde van de grote milities in Oost-Congo. Vanaf dan begon een proces van fragmentering en versplintering van het militaire landschap. Vandaag (medio 2018) wordt geschat dat er niet minder dan 130 gewapende groepen actief zijn in de regio. In omvang stellen ze vaak niet veel voor, het zijn eerder bendes dan milities. Maar ze blijven wel verantwoordelijk voor veel uitbarstingen van geweld. Je zou dus kunnen zeggen dat de gewapende strijd ‘gedemocratiseerd’ is: ze is niet langer het alleenrecht van grote krijgsheren genre Laurent Nkunda.
Wat is de bestaansreden van die nieuwe gewapende groepen?
VLASSENROOT: Ze vervullen op lokaal vlak vaak een aantal basisfuncties die de Congolese overheid heeft laten liggen. Ze beweren dat ze hun gemeenschap verdedigen tegen aanvallen van naburige maar vijandige groepen. De Congolese staat heeft niet de capaciteit om het monopolie op geweld te handhaven. Het leger en de politie zijn zelfs medeverantwoordelijk voor heel wat geweld tegen de bevolking. Dus nemen lokale gemeenschappen ook zelf de wapens op om zich te verdedigen.
Heel wat milities onderhouden bovendien nauwe banden met Congolese politici. Er is een duidelijke militarisering van de politieke strijd aan de gang. Politici uit Kinshasa proberen onder meer via contacten met gewapende groepen de bevolking achter zich te krijgen, met het oog op stemmenwinst bij de beloofde verkiezingen.
Welke rol speelt buurland Rwanda vandaag nog in het conflict?
VLASSENROOT: Het einde van M23 betekende ook het einde van de directe inmenging van Rwanda in Oost-Congo. Daar zijn een aantal redenen voor. Om te beginnen voelde het regime in Kigali dat de internationale druk werd opgevoerd. Belangrijke donoren zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Zweden voerden concrete financiële sancties in tegen Kagame. Bovendien wil het land niet met het imago van internationale paria opgezadeld worden. Kagame, die momenteel voorzitter is van de Afrikaanse Unie, wil zich net prominenter profileren als een belangrijke speler en verzoener in Centraal-Afrika.
Wat ten slotte ook meespeelt, is dat de dreiging van het FDLR is weggeëbd. Het FDLR is een rebellenbeweging die voornamelijk uit Rwandese Hutu’s bestaat. Vanuit Congo streed het FDLR tegen het Rwandese regeringsleger. Maar nu het FDLR geen reële bedreiging meer vormt voor Rwanda, heeft Kigali geen officiële reden meer om in Oost-Congo actief aanwezig te zijn.
Houdt de strijd om de controle over grondstoffen het geweld in stand?
VLASSENROOT: Die factor heeft zeker een rol gespeeld in de afgelopen oorlog, maar is vandaag minder van tel. De grondstoffenhandel vormt vandaag niet de voedingsbodem van het geweld. De vermenging van politieke strijd en geweld in een context van een afwezige staat, dat is de kern.
Daar komen de Chinezen
De Chinese aanwezigheid in Congo dateert al van de vroege koloniale periode. Aan het einde van de 19de eeuw haalde koning Leopold Chinese arbeiders naar de toenmalige Kongo-Vrijstaat om te helpen bij de aanleg van een spoorlijn tussen Matadi en Léopoldville. Voor de Chinezen draaide die eerste kennismaking met het hart van Afrika uit op een desillusie. Vele bezweken onder het harde werk, het tropische klimaat en ziektes waartegen ze niet bestand waren.
Na de onafhankelijkheid vonden de Chinezen ook zonder tussenkomst van de Belgen hun weg opnieuw naar Congo. Vanaf de jaren 1970 bouwden ze onder meer het parlementsgebouw in Kinshasa en het Stade des Martyrs, een enorm voetbalstadion dat plaats biedt aan tachtigduizend toeschouwers. President Mobutu zag zijn goede banden met China graag weerspiegeld in de architectuur. Zo liet hij in Gbadolite, in de noordelijke Congolese jungle, een paleis bouwen met Chinese pagodes. En ook het presidentieel domein Nsele nabij de hoofdstad kreeg een grote pagode in Chinese stijl.
Onder Joseph Kabila kwamen de Chinezen pas echt door de grote poort Congo binnen. Kabila wilde na zijn verkiezingsoverwinning in 2006 heel wat infrastructuurwerken realiseren, van nieuwe ziekenhuizen tot betere wegen en industriele infrastructuur. Hij had daarvoor knowhow en kapitaal uit het buitenland nodig. Tegelijk wilde hij zich onafhankelijker kunnen opstellen tegenover de rijke westerse landen. Kabila had geen zin om zich opnieuw de les te laten lezen over mensenrechtenkwesties en goed bestuur, iets waar westerse landen steeds vaker mee zwaaiden alvorens ze met geld over de brug wilden komen. Het leek hem dus een logische keuze om zich tot China te wenden.
China van zijn kant was bezig aan een wereldwijde zoektocht naar grondstoffen, bedoeld om zijn industriële expansie te kunnen blijven voeden. Congo, dat over onmetelijke voorraden koper, kobalt en andere metalen beschikt, was dus een gedroomde partner. In die context kwam het grote Chinees-Congolese akkoord tot stand, in sommige media omschreven als de deal van de eeuw. China engageerde zich om negen miljard dollar te investeren in openbare infrastructuur van Congo en drie miljard in de mijnsector. In ruil mocht het land rekenen op miljoenen tonnen aan grondstoffen uit de Congolese bodem.
Het westen reageerde afwijzend op de deal. Die gewiekste Chinezen zouden Congo leegroven en het land zou opnieuw een enorme schuldenberg opbouwen, werd er gezegd. Er viel zeker heel wat aan te merken op het akkoord, dat nadien trouwens werd bijgeschaafd. Maar het westen kon natuurlijk ook gewoon moeilijk om met het verlies aan invloed in de regio. De grote deal tussen China en Congo symboliseert immers een veranderende wereld, waarin Europa almaar minder bepaalt welke koers de Afrikaanse landen varen.