Brugge binnen de muren is een stad van poorters gebleven. Tussen wereldontmoetingsplaats en provincienest. Mercantiel, trots en veeleer verdraagzaam. De Cultuurstad van Europa 2002, aan de hand van haar archieven.
Omdat het aanschijn van zijn stad door de eeuwen zo weinig veranderd is, heeft de Bruggeling geen verbeelding nodig om zich zijn eigen geschiedenis voor de geest te halen. Hij bevindt er zich middenin. De stoffelijke getuigen zijn in grote gehelen rond hem bewaard gebleven. Door velen niet altijd sympathiserend een ‘museum’ genoemd, vindt Brugge in elke inwoner een zorgdragende conservator en oplettende suppoost. Bezoekers krijgt hij in overmaat over de vloer, en hij ontvangt ze doorgaans vriendelijk.
Tijdens hun leven naar Brugge uitgewekenen, verbazen er zich over hoe lang het duurt eer ze er als echte Bruggelingen beschouwd worden, terwijl zij die in de stad geboren zijn en er op hun achttiende wegtrokken, hun leven lang door iedereen als autochtoon onthaald worden. En het is waar dat het opgroeien binnen de poorten een gemeenschappelijk plaatsgevoel verleent, verbonden met een pril burgerschapsbesef, niet zo verschillend van wat het vanaf de Middeleeuwen betekende, een Brugse poorter te zijn. Het als zuigeling opgelepeld krijgen en, later, in ere houden van het plaatselijke dialect geeft een voorsprong op de buitenstaander die zich de taal van de poorters in al zijn finesses probeert eigen te maken.
Is zijn zo vanzelfsprekend geacteerde trots gerechtvaardigd, heeft hij geen zwarte bladzijden van intolerantie te verbergen, en kan hij vandaag terecht Brugge cultuurstad van Europa noemen?
Voor zulke gewetensvragen kan hij goeddeels terecht in de bewaarplaats van het geheugen van de stad. Op de Burg staat het zestiende-eeuwse gebouw van het Brugse Vrije, waar het stadsarchief opgeslagen ligt.
In de fraaie, zeventiende-eeuwse aanbouwkamer werkt hoofdarchivaris André Vandewalle (55); de niet minder prestigieuze ruimte ernaast, uit de zestiende eeuw, is het terrein van archivaris Noël Geirnaert (50). Ze duiden het poorterschap als het middeleeuwse begrip, verbonden met de boei van de autonome steden. ‘De poorter behoort tot de stad en bezit er alle rechten en plichten van: het uitoefenen van een ambacht of het kopen van een huis, de verplichte deelname aan de stedelijke militie en het betalen van belastingen.’
Wie is poorter? Men wordt als poorter geboren, of men kan trouwen met een poorteres. Men koopt het poorterschap of men verblijft een jaar in de stad en laat zich door twee poorters voordragen om zelf het statuut te verwerven. Een pronkstuk van het stedelijk archief is de stadskeure van 1304, waarin het grafelijk gezag aan de poorters voor het eerst een vergaande zeggenschap verleent. Het document draagt twee zegels. Het grafelijke, met een ridderfiguur op, en het gloednieuwe stadszegel, voorzien van het wapenschildje met de leeuw op een veld van dwarsbalken. Het document is opgesteld in het Frans, de taal van de grafelijke administratie.
Het laat vijftiende-eeuwse gebouw met het ranke torentje, hoek Academiestraat en Jan van Eyckplein, is de Poortersloge. Dat was een ‘Rotary Club avant la lettre’, zegt Vandewalle, waar de stadsmagistraten, kooplui, makelaars en leidende ambachtslieden informele bijeenkomsten hielden. Vanaf het brugje aan de Spinolarei is het uitzicht op de Poortersloge prachtig, ‘en dat was wat de vreemde handelaars zagen toen ze Brugge binnenvoeren op hun schepen’. Ze waren via Damme gekomen, de Dampoort, de Lange Rei en ten slotte de Spinolarei. In het Tolhuis, recht tegenover de Poortersloge, werden hun waren gewogen, en de invoerrechten betaald.
STORMVLOED
Elk ambacht had zijn eigen vergaderhuis. Zo de schoenmakers en timmerlieden in de Steenstraat, de smeden in de Smedenstraat, waar ze ook hun eigen kapel hadden die pas in de jaren 1960 afgebroken werd. In de Sint-Salvatorskerk bevinden zich de kapellen van de huidevetters, de schrijnwerkers en de schoenmakers. Hun beroepsactiviteiten waren strikt afgebakend. Aan de productie van Vlaanderens belangrijkste exportartikel, het laken, kwamen wevers, vollers, ververs en scheerders te pas, die elk op hun terrein moesten blijven. In de Nieuwe Tijd liet de ambachtelijke nijverheid pluimen ten voordele van de manufacturen, en boette ook aan politiek belang in. Het kwam tot conflicten tussen de ambachten en tot groteske processen. Ambachten betwistten elkaar het recht om nagels in doodskisten te slaan. Wie mocht dat eigenlijk doen? ‘Dit is de tijd van de uitholling, het overleven van voorbijgestreefde structuren.’ (Vandewalle).
Al vroeg achtten de poorters het nodig om hun stad af te schermen. Patricische families geraakten verwikkeld in een clanoorlog, culminerend in de moord op graaf Karel de Goede, in 1127 in de Sint-Donaaskerk. Beducht voor represailles wierpen de Bruggelingen in korte tijd wallen op langs de binnenreien: de Groene Rei, de Verversdijk, de Sint-Annarei, tot aan de Lange Rei, de Gouden Handrei en de Augustijnenrei. Ze groeven de waterlopen verder uit tot ze een volmaakt gesloten ei vormden.
Amper vier jaar later, in 1134, deed zich een kleine natuurramp voor. Een stormvloed vanuit de zee veroorzaakte een doorbraak van de dijken en groef een diepe geul tot aan Damme. Deze echte zeearm, het Zwin genaamd, werd tot Brugge gekanaliseerd en aldaar op de reien aangesloten. De vreemde handelaars, al vertrouwd met de faam van de Vlaamse producten, kwamen voortaan op hun schepen Brugge binnen. In de twaalfde en dertiende eeuw groeide de stad als een paddenstoel tot meer dan veertigduizend inwoners (1300). Een stad van wereldschaal.
Binnen het ei was er weldra onvoldoende grond om nieuwe huizen te bouwen. In 1275 annexeerde de stad voor het eerst officieel gronden buiten de wallen. Het waren de minst gegoeden die het eerst naar de buitenwijken trokken. Toen de Franse koning in 1297 met een leger Vlaanderen binnentrok, begonnen de Bruggelingen hun snel aangegroeide stad een nieuwe omwalling te geven, geschraagd door zeven stadspoorten. Aanvankelijk wellicht nog bestaande uit houten constructies, werden de wallen tijdens de veertiende eeuw stevig in steen uitgebouwd. Wat in de loop der eeuwen de – door het centrale gezag opgelegde – sloop overleefde, bestaat uit vier soliede stadspoorten die de stedeling zijn trotse besef van plaats zijn blijven geven.
Hier was het, dat de voornamelijk regionale goederen in karren aankwamen om getaxeerd te worden, terwijl de internationale handel doorgaans via het water langs het Tolhuis passeerde. De poorten werden bewaakt door de stadsmilitie, en elke avond gesloten. In 1566 ontsnapten de Bruggelingen aan de Beeldenstorm door simpelweg hun poorten te sluiten. Overgeleverd is ook het verhaal van de nachtelijke inbraak in de stad door een gewapende bende onder leiding van Jan Breydel en Pieter De Coninc.
Van de middeleeuwse poorters zijn het deze beide figuren die het – door een standbeeld op de markt geconsacreerde – symbool van de autonome macht der ambachten zijn gebleven. Minder bekend, maar even representatief was Willem De Deken, veertiende-eeuws stadmagistraat en leider van het ‘belangrijkste ambacht’ in de stad: de makelaars.
‘ In Brugge mochten de vreemde handelaars niet rechtstreeks met elkaar handel drijven’, zegt de hoofdarchivaris. ‘Daar moesten Brugse makelaars tussen zitten. En die hielden soms ook herbergen open voor vreemdelingen, waar ze konden logeren. Sommigen namen zelfs geld in ontvangst van hun klanten, om het in depot te bewaren.’
Willem De Deken, vertegenwoordiger van de makelaars in het stadsbestuur, was burgemeester in het jaar van de Vlaamse Opstand (1328) tegen graaf Lodewijk van Nevers. Ontstaan onder de boeren in de kuststreek als reactie tegen de zware belastingen, sloeg de opstand ook naar de steden over. Het kwam tot een veldslag bij Cassel, waar Zannekin de boeren en Willem De Deken de Brugse milities aanvoerde. Slechts door het inroepen van de hulp van de Franse koning, zijn leenheer, won Lodewijk van Nevers het pleit. De Deken werd gevangengenomen en in Parijs veroordeeld en terechtgesteld.
VERSLIJKING
De handeldrijvende Italianen, Oosterlingen (de Duitse Hanze), Spanjaarden en Portugezen die zich een tijdlang in Brugge vestigden, openden er consulaten of naties en bouwden loges aan een stadpleintje in de Vlamingstraat. Alleen de Genuese Loge is vandaag nog gedeeltelijk bewaard in de staat waarin ze werd gebouwd. In welke taal maakten deze bedrijvige lui zich onder elkaar verstaanbaar? De Brugse variant van het Middel-Nederlands leek goed op het Neder-Duits, de taal die de Oosterlingen spraken. Dus dat zat wel snor. ‘Als je nu een oorkonde in Lübeck onder ogen krijgt, is het net West-Vlaams’, zegt de hoofdarchivaris. Met de handelaars uit het zuiden is het minder duidelijk. Nogal wat documenten zijn opgesteld in het Frans, de taal van de grafelijke administratie – zo bijvoorbeeld een privilegie, verleend aan de Portugezen. En ook het Latijn was nog in gebruik als gemeenschappelijke taal.
De geleidelijke verslijking van de Zwinse zeearm , de opkomst van de Antwerpse haven en de slopende opstand tegen keizer Maximiliaan maakten dat de meeste naties rond 1500 hun kantoren in Brugge sloten, op de Spanjaarden na. Brugge bleef immers een exportcentrum van Vlaams laken. En van de Spaanse wol werden de lichtere lakens geweven, deels bij gebrek aan Engelse kwaliteitswol. De Spaanse handelaars hielden hun natiehuis open tot in 1705 vooraleer ze definitief de boeken sloten en hun hele archief aan de stad Brugge schonken.
André Vandewalle heeft dit kostbare bezit van het stadsarchief terdege bestudeerd. ‘Alleen de Spanjaarden zijn Brugse poorters geworden’, zegt hij.’Ze integreerden zich echt in Brugge, trouwden er met Brugse meisjes. Daar groeiden juristen uit en magistraten, militairen ook. Hun afstammelingn lopen vandaag in Brugge rond, namen dragend als Pardo en De Peneranda. André Vandewalle denkt dat de mentaliteit van de Bruggeling vandaag nog wel eens bepaald zou kunnen zijn door de traditie van de stad als wereldontmoetingsplaats. ‘Er zijn geen spanningen zoals in sommige andere steden. Natuurlijk, de vreemdeling die hier nu komt, is een passant.’
De grote stroom gastarbeiders, die in de jaren 1960 en ’70 naar Vlaanderen kwam, is aan Brugge voorbijgegaan, weet archivaris Noël Geirnaert. ‘De bedrijven in het Brugse hebben geen beroep gedaan op buitenlandse arbeidskrachten in de tijd dat dit elders massaal gebeurde’, klinkt het diplomatisch. In elke generatie van de familie van deze Adegemse arbeiderszoon komt wel iemand voor die naar de West-Vlaamse hoofdstad pendelde om er te werken in de Brugeoise, het metaalverwerkingsbedrijf waar ooit enkele duizendtallen arbeiders spoorwegconstructies maakten, nu hooguit nog honderden. Als kleine jongen verhuisde Noël Geirnaert naar Brugge, toen zijn vader het pendelen opgaf en zich in de stad vestigde.
Vandaag verblijven in Brugge evengoed als in andere Vlaamse steden asielzoekers, zo genoemd na de officiële immigratiestop van 1974. De in Brugge wonende buitenlanders schat de archivaris op zo’n twee procent van de bevolking. Integratieproblemen ziet hij niet meteen. Hij wijst op de internationale oriëntatie die de Brugse koopliedenklasse altijd heeft gehad, en op de verdraagzame houding van de intellectuele elite in de stadsmagistratuur, metterdaad betoond in tijden van intolerantie en inquisitie. Aan enkele zwarte bladzijden ontbreekt het de Brugse geschiedenis wat dat betreft nochtans niet.
Tussen 1384 en 1515, de periode van de Bourgondische hertogen, werden niet minder dan 90 sodomieten (lees: homoseksuelen) terechtgesteld. Hetzelfde lot viel enkele franciscanen te beurt, op soortgelijke gronden – jonge monniken, tot seksuele omgang gedwongen met oudere paters – maar dan in 1578, tijdens de korte periode van calvinistisch stadsbestuur, toen en passant ook enkele kerken ‘gezuiverd’ werden van overtollig vertoon. De volgelingen van Luther en Calvijn waren vooral in de jaren 1560 , vanaf de invoering van de plakkaten, zelf het mikpunt van religieuze vervolging geweest onder het Spaanse bewind. Tussen 1527 en 1573 werden 70 Brugse protestanten terechtgesteld. De meesten onder hen waren leden van de doopsgezinde gemeenschap, die een volkse vorm van calvinisme beleed. In het licht aan de doorgedreven praktijken van de inquisitie is dit een verrassend gering aantal.
Geirnaert en bibliothecaris Ludo Vandamme kwamen na onderzoek tot de conclusie dat ‘Brugge in de zestiende eeuw nogal tolerant optrad tegen religieus andersdenkenden’. Ze stootten op ‘verlichte bestuurders’ die, deels uit humanitaire overwegingen, deels uit politiek-economisch pragmatisme’ van mening waren dat ketters niet met de dood hoefden te worden bestraft. Dat leidde in 1563 zelfs tot een open conflict met de inquisiteur toen het ‘stadsbestuur het waagde om een Spaanse ketter op vrije voeten te stellen’. De harde kern van verdraagzamen moet zich in de kring van humanistisch gevormde stadspensionarissen – juridisch geschoolde stadssecretarissen – hebben bevonden. Een van hen was Cornelis van Baesdorp, die ook lijfarts van Karel V was geweest. Zijn invloed op de keizer viel niet te onderschatten. Na de val van Antwerpen in 1584 hielden de andersdenkenden het in onze gewesten voor bekeken, en vluchtten massaal naar het noorden, humanisten inbegrepen. De vermaardste onder hen was Simon Stevin.
ADORNES
‘In de zeventiende eeuw zijn er in Brugge heksen geweest’, zegt Noël Geirnaert, wijzend op de opkomst van de demonologie als de wetenschap (!) die een bepaald vrouwelijk gedragstype met het fenomeen hekserij verbond. Dat gaf aanleiding tot vervolgingen en processen die in het Brugse stadsarchief worden bewaard.
Op het einde van de achttiende eeuw, onder de Oostenrijkse heerschappij, kreeg de stad een opstoot van conservatisme te verduren, toen de traditionalisten een verordening van keizer Jozef II, tegen het begraven van doden in en rond de kerken, aangrepen om in opstand te komen. Korte tijd later maakten de Fransen definitief een einde aan het Ancien Régime, in Brugge actief geholpen door een jakobijnse kern die het voor elkaar kreeg dat de Sint-Donaaskerk op de Burg tot op de grond werd afgebroken, na verkoop van de hele inboedel. ‘Sint-Donaas, het symbool van de band tussen macht en religie, het gesacraliseerde Ancien Régime, moest eraan’, zegt Geirnaert. Veel van de belangrijke Brugse families hebben toen kerkelijke goederen opgekocht en bezitten ze nog voor een groot gedeelte. Zo is de patricische familie Van Outryve d’Ydewalle nog altijd eigenaar van het vroegere kartuizerklooster Sint-Anne ter Woestijne, en de familie Rapaert de Gras bewoonde de vroegere proosdij van Hertsberge. Het kasteel Rooigem, het vroegere zomerverblijf van de bisschop van Brugge, was in handen van de families de Pierpont en Visart de Bocarmé. Lauwereyns de Diepenhede, die de Onze-Lieve-Vrouwekerk had gekocht, bezorgde het gebouw terug aan de kerk. Een minderheid van beëdigde geestelijken verzekerde het voortzetten van de eredienst.
De adellijke families in het Brugse overleefden verschillende regimes en bleven aldoor betrokken bij de machtsuitoefening. Onder hen waren er die tijdens hun leven, tussen 1790 en 1830, minstens zes regimes aankonden – de Oostenrijkers, de patriotten, opnieuw de Oostenrijkers, de Fransen (met onderlinge regimewisselingen), de Nederlanders en als bekroning de Belgische onafhankelijkheid.
In het leeuwendeel van de gevallen ging het niet om de oude feodale adel, maar om ambtsadel: diegenen die door het uitoefenen van ambten ‘adelbrieven’ van de vorst hadden ontvangen. ‘Al in de vijftiende eeuw is er een flux van de hogere koopliedengroep die tot de adel wordt toegelaten door allerlei functies die ze bekleden’, zegt Geirnaert. Hijzelf verdiepte zich in de geschiedenis van de Genuese familie Adornes die zich in de eerste helft van de vijftiende eeuw in Brugge inburgerde en er de Jeruzalemkapel liet bouwen. De Adornes waren actief als makelaars en handelaars. Later werden ze ridder, kochten adellijke (feodale) goederen en werden heer van bepaalde heerlijkheden, zonder ondertussen hun commerciële activiteiten te hebben stilgelegd. Ook in de zeventiende en achttiende eeuw bleven adellijke families in Brugge bestuursfuncties combineren met handelsbezigheden.
De archivaris acht zijn stad ‘opener, internationaler, toleranter en intellectueler’ dan vergelijkbare Vlaamse steden als Kortrijk of zelfs Leuven, waar de universitaire gemeenschap een ‘vreemd weefsel is in de stad.’ Het geringe succes van het Vlaams Blok – 3 zetels op 47 in de gemeenteraad – kan in die richting wijzen, maar misschien evengoed het feit dat het Vlaams-nationalisme nooit echt wortel geschoten heeft in Brugge. En dat komt wellicht omdat men minder ‘op zichzelf geplooid’ is. Waarbij geen kwaad woord over ‘eerlijke Vlaams-nationalisten’ gezegd wil zijn.
En nog iets. In Brugge rijdt niet alleen de burgemeester met de fiets. Dat doen ook de magistraten en de notarissen, de dokters en de advocaten. Of zou dat aan het alom geprezen structuurplan liggen?
Jan Braet
foto’s: Patrick De Spiegelaere
Ze diepten de waterlopen verder uit tot ze een volmaakt gesloten ei vormden.
Alleen de Spanjaarden zijn ook Brugse poorters geworden.