Kinderen in de nesten
Ze passen in geen enkel vakje en worden daardoor keer op keer uitgespuwd. Moeilijke jongeren worden in Vlaanderen als hete aardappels van organisatie naar organisatie doorgeschoven. En dat terwijl velen onder hen ook gewoon thuis zouden kunnen blijven wonen.
Meer bedden! Meer personeel! Meer middelen! Op gezette tijden trekt de jeugdhulpverlening aan de alarmbel. Eind vorig jaar ging het personeel van een aantal instellingen zelfs in staking nadat een zwaar getormenteerde jongen in De Zande in Ruiselede een opvoedster had neergestoken. ‘Zo’n gast hoort hier helemaal niet thuis’, klonk het toen.
Jeugdrechters geven ook toe dat ze een tiener vaak simpelweg naar de instelling sturen waar er op dat moment een bed vrij is. Soms is dat onhandig ver van zijn woonplaats, soms komt hij daardoor in een instelling terecht die zich niet meteen op zijn specifieke problemen richt. Zo klaagt men de laatste jaren vaak dat jeugdinstellingen overspoeld worden door psychiatrische patiënten. ‘Problematische jongeren worden sneller naar de Bijzondere Jeugdzorg geleid omdat die een grotere capaciteit heeft’, zegt Geert Decock, voorzitter van de Unie van Jeugdadvocaten. ‘Daardoor moet het personeel in die instellingen vaak werken met cliënteel met psychiatrische problemen, en daar is het niet voor opgeleid.’
Ook zogenaamde POS-jongeren, die in een problematische opvoedingssituatie zitten, zouden vaak de plaatsen van jonge delinquenten bezet houden. ‘Daarom snap ik niet dat de federale overheid op een bepaald moment de beslissing heeft genomen om meer plaatsen te creëren in de gesloten instellingen van Everberg en Tongeren’, zegt Decock. ‘Dat is onverantwoord, want we hebben die totaal niet nodig. Als we de echte POS’ers en jongeren met psychiatrische stoornissen uit de gesloten instellingen weghalen, is er plek genoeg. Ik ben ervan overtuigd dat bijkomende plaatsen in de jeugdpsychiatrie absoluut noodzakelijk zijn.’
Vandaag zijn er 3176 residentiële plaatsen in de Vlaamse Bijzondere Jeugdzorg, waarvan 249 in de gemeenschapsinstellingen van Ruiselede, Beernem en Mol. Hoewel al die bedden bijna constant bezet zijn, blijkt het toch niet nodig te zijn om er nog een paar honderd extra aan te slepen. Niet alleen omdat meer plaatsen automatisch tot meer plaatsingen leiden, maar ook omdat de hulpvraag fluctueert. Op dit moment piekt de vraag naar plaatsen in de jeugdpsychiatrie, maar over een paar jaar kan weer een heel andere problematiek voor wachtlijsten zorgen. ‘Eigenlijk vind ik het niet zo slecht dat er soms plaatsgebrek is’, aldus Decock. ‘Daardoor wordt de beslissende instantie, de jeugdrechter of het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg, verplicht om elke plaatsing heel goed te overwegen en altijd eerst over mogelijke alternatieven na te denken.’
Een voetbalstadion vol
Op dit moment is de enige zekerheid bij een plaatsing dus dat zo’n jongen of meisje tijdelijk van de straat wordt gehaald. ‘Maar het is natuurlijk wel belangrijk dat ze ook op de juiste plek zitten’, zegt Vlaams Parlementslid John Crombez (SP.A), die deel uitmaakt van de parlementaire commissie Jeugdzorg. ‘Eigenlijk zouden we alle jongeren uit de Bijzondere Jeugdzorg in het stadion van Club Brugge moeten samenbrengen – daar kunnen ze net in – om hen dan allemaal naar het juiste vak te verplaatsen.’
Alleen passen steeds meer jongeren helemaal niet in het een of andere vakje. Lukt het niet om een label op zo’n jongen of meisje te plakken, dan is de conclusie al snel: dit is geen probleem voor ons. De gemeenschapsinstellingen kunnen niemand weigeren, maar de meeste private programma’s en instellingen werken met strikte toelatingscriteria. ‘Ze hebben inderdaad allemaal hun eigen opnamebeleid’, zegt Decock. ‘Ze kunnen dus zelf beslissen om bijvoorbeeld geen druggebruikers, jongeren met psychiatrische problemen of mentaal gehandicapte kinderen op te nemen. En komt er toch iemand terecht die niet in hun model past, dan kunnen ze die wegsturen. Dus verhuizen jongeren die moeilijk functioneren soms jarenlang van instelling naar instelling.’
Daardoor is er vandaag een hele groep zogenaamde carrièrejongeren, die er al een heel parcours in de jeugdhulpverlening op heeft zitten. ‘Die hebben vaak al ontzettend veel breukmomenten meegemaakt’, zegt Kris Claes van het begeleidingsprogramma Youth At Risk (YAR). ‘Neem dat een jongen van een jaar of dertien in een begeleidingstehuis wordt geplaatst omdat hij om de een of andere reden niet in zijn gezin kan blijven. Het is niet uitzonderlijk dat zo’n kind zich dan moeilijk gaat gedragen. Resultaat: het tehuis kan die problemen niet aan, de jongen komt bij de jeugdrechter terecht en wordt ergens anders geplaatst. Begint hij dan ook nog criminele feiten te plegen, dan wordt hij misschien naar een halfopen instelling gestuurd. En zo gaat dat maar door: keer op keer wordt zo’n jongen afgewezen. Tegen de tijd dat hij achttien is, heeft hij alle vertrouwen in volwassenen verloren.’
Zeker tieners met een hele cocktail van verstandelijke beperkingen, psychiatrische stoornissen en gedragsproblemen worden soms als hete aardappels van organisatie naar organisatie doorgeschoven. ‘Het aantal jongeren met een heel complexe problematiek neemt duidelijk toe’, zegt Chris Smolders, stafmedewerker Gemeenschapsinstellingen van het Agentschap Jongerenwelzijn. ‘Zij hebben vaak nood aan heel uiteenlopende vormen van zorg. Maar uiteindelijk moeten ze natuurlijk wel op één plek worden ondergebracht. Op dit moment zien we vaak dat de spanning rond de tafel stijgt als zulke dossiers worden besproken, want de meeste instellingen staan niet te springen om als basisvoorziening voor zo’n jongere op te treden.’
Nochtans is dat net de groep die de meeste zorg nodig heeft. Of ze nu in de psychiatrie, bij de Bijzondere Jeugdzorg of in een gehandicapteninstelling terechtkomen, sommigen hebben haast de klok rond de volle aandacht van een hulpverlener nodig. Voor hun eigen veiligheid en voor de veiligheid van de anderen. Omdat behoorlijk wat instellingen vinden dat het hun taak niet is om zulke jongeren op te vangen, belanden die nogal eens in de gemeenschapsinstelling van Beernem, Mol of Ruiselede. ‘Maar het kan niet de bedoeling zijn dat zij louter daarom voor lange tijd bij ons blijven’, zegt Bert Ducatteeuw, pedagogisch directeur van gemeenschapsinstelling De Zande in Ruiselede. ‘De vraag is natuurlijk hoeveel de samenleving over heeft voor de intensieve begeleiding van die kleine groep jongeren met een complexe combinatie van problemen. Onlangs nog was iedereen ontzettend verontwaardigd over de televisiebeelden van een Nederlandse jongen die in een instelling lange tijd aan de muur werd vastgemaakt. Maar als we als samenleving op een andere manier voor die gasten willen zorgen, kost dat heel veel middelen en inspanningen van verschillende sectoren.’
Niet loslaten
Wordt er al een geschikte instelling voor een tiener met problemen gevonden, dan botst hij vaak binnen de kortste keren met het regime. ‘Er wordt veel te weinig stilgestaan bij wat zo’n omgeving kan teweegbrengen’, zegt Karel De Vos van Jongerencentrum Cidar. ‘Jongeren moeten zich er houden aan strikte regels, die veeleer om organisatorische dan om pedagogische redenen zijn bedacht. Ze worden ook geconfronteerd met verschillende opvoeders die hen zeggen wat ze moeten doen, en elkaar daarbij soms tegenspreken.’
Overtreden jongeren de regels geregeld, dan is het niet uitzonderlijk dat ze worden weggestuurd en elders geplaatst. Zo komen ze op den duur soms in een van de gemeenschapsinstellingen terecht. ‘Schokkend is dat’, zegt Karel De Vos. ‘Want vaak gaat het om triviale conflicten: een jongen weigert bijvoorbeeld een papiertje op te rapen, smeert te veel choco op zijn boterham of blijft een paar dagen in zijn bed liggen. En wat zegt men dan? Die gast is te moeilijk om mee te werken. Wat er echt aan de hand is, wordt vaak niet onderzocht.’
Op die manier worden sommige tieners telkens opnieuw uitgespuwd en komen ze constant oog in oog te staan met weer een nieuwe goedmenende hulpverlener. ‘Als jongeren na verschillende instellingen in ons onthaal-, observatie- en oriëntatiecentrum arriveren, moeten we opnieuw uitzoeken wie of wat ze zijn’, zegt De Vos. ‘Veel van die gasten klagen dan dat ze hun verhaal al twintig keer hebben moeten vertellen. Geen wonder dat sommigen daar op den duur echt geen zin meer in hebben.’
Maar er is hoop: de laatste jaren zijn er steeds meer organisaties die hun moeilijke klanten niet meer loslaten. Ook niet als die tegendraads zijn of niet in het juiste hokje passen. ‘Bij YAR zetten wij nooit zelf een traject stop’, zegt Kris Claes. ‘We werken met vrijwilligers die jongeren met een dossier bij de jeugdrechter negen maanden lang begeleiden. Maakt een van die jongens onderweg een foute keuze, dan blijven wij met hem verder gaan. Ook al pleegt hij een diefstal en wordt hij daardoor een maandlang in een gesloten instelling gestopt.’
Omdat zo’n engagement echt voor een ommekeer kan zorgen, pleiten veel hulpverleners ervoor om jongeren met problemen niet meer los te laten. Wat er ook gebeurt. ‘Vanaf het moment dat een kind een feit pleegt of op een andere manier in de problemen komt, zou het tot zijn achttiende door één instantie moeten worden opgevolgd’, zegt John Crombez. ‘Dat zou al een groot verschil kunnen maken.’
Dat is ook de weg die onder meer de Vlaamse gemeenschapsinstellingen in de toekomst willen inslaan. ‘Wij willen veeleer een schakel zijn in een ruimer traject dan een eindstation’, zegt Bert Ducatteeuw van De Zande. ‘Zo bouwen we dit jaar in Ruiselede een time-outmodule uit: als de lopende begeleiding blokkeert, zoeken we samen met alle betrokkenen naar een nieuwe start. Tijdens de time-out verblijft de jongere dan een paar weken bij ons.’ Maar dan moet de begeleidende instelling of dienst die zo’n jongen doorstuurt natuurlijk wel garanderen dat hij na zijn time-out weer mag terugkomen.
Die aanpak vraagt om te beginnen heel wat flexibiliteit, zowel van de voorzieningen als van het hele systeem. Vandaag worden veel initiatieven immers onmogelijk gemaakt door de hoge tussenschotten die tussen de verschillende soorten hulpverlening binnen de Bijzondere Jeugdzorg zijn opgetrokken. Vandaar dat men op het werkveld nogal optimistisch is over het concept van de zogenaamde Multifunctionele Centra (MFC), dat nu alweer een paar jaar in een tiental voorzieningen wordt uitgeprobeerd. ‘Vroeger was het zo dat we een jongen uit ons dagcentrum moesten laten vertrekken als hij om de een of andere reden niet meer in zijn gezin kon blijven’, zegt Luc Vermeylen van MFC Meetjesland. ‘Want we mochten hem niet zomaar in onze residentiële instelling opnemen. Binnen de werking van een MFC mag dat echter wel, en dat heeft zeer grote voordelen: dezelfde begeleider kan zo’n jongen blijven volgen, we kunnen veel korter op de bal spelen en ook meer vraaggericht werken.’ Verwacht wordt dat de Vlaamse overheid het MFC-concept na de proeffase definitief groen licht zal geven.
Ideaal zou zijn dat ook de muren tussen de Bijzondere Jeugdzorg, de gehandicaptenzorg en de psychiatrie worden neergehaald. ‘Eigenlijk zouden er naadloze trajecten moeten worden opgezet over de verschillende sectoren die met jongeren in probleem-situaties werken heen’, aldus Ducatteeuw. ‘Op regionaal vlak wordt er soms al goed samengewerkt, maar ook op hoger niveau is er behoefte aan goed functionerende samenwerkingsverbanden en een betere afstemming.’ En dat is na meer dan tien jaar Integrale Jeugdhulp nog altijd niet vanzelfsprekend. In de sector wordt vooral met de vinger gewezen naar de verstarde houding van sommige Vlaamse agentschappen en van machtige organisaties als de Broeders van Liefde, die hun eigenheid en subsidies nogal krampachtig bewaken. Zolang die mentaliteit niet verandert, is de kans groot dat een goedbedoeld plan als de Intersectorale Toegangspoort (ITP), die de weg naar ingrijpende jeugdhulp vanaf 2014 moet kanaliseren, niet veel meer wordt dan een slag in het water.
Plaatsingskampioen
Ondertussen groeit ook het besef dat veel tieners die vandaag worden geplaatst eigenlijk gewoon thuis zouden kunnen blijven. Al zal er natuurlijk altijd een groep zijn voor wie er geen alternatief is. Zwaar suïcidale pubers, bijvoorbeeld, maar ook jongeren voor wie het niet veilig is om bij hun ouders te blijven wonen of echt gevaarlijke delinquenten. Maar de rest zou misschien wel op een andere manier kunnen worden begeleid. ‘Als we alleen nog die kleine groep naar de instellingen sturen, zullen we daar zeker genoeg plaatsen hebben. Meer dan genoeg zelfs’, zegt kinder- en jeugdpsychiater Dirk Deboutte (Universiteit Antwerpen en UGent).
Opvallend is dat plaatsingen in de meeste gevallen niet eens blijken te werken. ’60 tot 65 procent van de jongeren die uit een instelling komen, hervalt binnen het halfjaar weer in ernstig delinquent gedrag’, aldus Deboutte. ‘Ook psychopathologieën worden niet verholpen door een plaatsing. Met andere woorden: dat hele residentiële verhaal helpt niet. Noch in de jeugdpsychiatrie noch in de Bijzondere Jeugdzorg. Toch blijft men daar in Vlaanderen in volharden en worden er zelfs nog plaatsen bijgemaakt. Samen met onder meer Roemenië zijn wij bij de Europese kampioenen van de plaatsingen.’
Volgens de meeste experts zouden veel jongeren in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven op voorwaarde dat ze goed worden begeleid en eventueel een alternatieve sanctie opgelegd krijgen. ‘Nu zien we vaak dat ouders wel bereid zijn om daarin mee te gaan, maar dat hun pedagogische vaardigheden volgens de hulpverlening niet voldoen’, aldus Karel De Vos. ‘Het gevolg is dan dat zo’n kind uit zijn gezin wordt weggehaald terwijl dat eigenlijk niet hoeft. Daarom pakken wij het hier anders aan: zodra een vader of moeder een engagement uitspreekt, zoeken we uit welke begeleiding nodig is om dat te doen werken.’
Volgens De Vos is thuisbegeleiding zelfs in extreme gevallen mogelijk. Dus ook voor jongeren die het hele instellingencircuit hebben doorlopen en jarenlang amper contact met hun ouders hebben gehad. Alleen zijn er voor zulke ambulante werkvormen, van allerlei soorten thuisbegeleiding tot Begeleid Zelfstandig Wonen (BZW), vaak lange wachtlijsten. ‘Daar zou beter veel meer in worden geïnvesteerd, want op die manier kan soms worden vermeden dat verschillende kinderen van hetzelfde problematische gezin geplaatst moeten worden’, zegt jeugdadvocaat Geert Decock. ‘Ik geef toe dat dit een arbeidsintensieve en dure aanpak is, maar het is nog altijd goedkoper dan een opname in een instelling en ook veel minder ingrijpend voor de jongeren zelf.’
De roep om een nieuwe wind door de jeugdzorg wordt dus steeds luider. Al die doekjes voor het bloeden absorberen de problemen op den duur niet meer en de instroom in de sector kan niet eeuwig blijven toenemen. Opvallend is wel dat zo goed als niemand Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen (CD&V) of een van zijn voorgangers echt verwijten maakt. ‘Die mensen hebben gewoon verder geborduurd op een aanpak en organisatie die al sinds het eind van de negentiende eeuw bestaat’, klinkt het. De bevoegde minister heeft ook niet alle sleutels in handen. Niet alleen omdat sommige delen van de jeugdzorg, waaronder de jeugdparketten, de jeugdrechters en een groot deel van de psychiatrische zorg, onder de federale overheid vallen, maar ook omdat veel verzuchtingen te maken hebben met de heersende mentaliteit in de sector. Honderden gedreven hulpverleners en consulenten botsen dan ook constant tegen de grenzen van het systeem op, en dat levert behoorlijk wat frustraties op. ‘Het probleem is dat de koepels en de directies nog te veel denken in functie van de middelen die ze nodig hebben om te kunnen blijven draaien’, zegt John Crombez. ‘Nu subsidiëren we bedden terwijl we veel beter jongeren zouden subsidiëren.’
Zo’n ommekeer is natuurlijk niet vanzelfsprekend. ‘Weet je wat we nodig hebben?’ zegt een hulpverlener. ‘Iemand als Bessel Kok, die de stoffige RTT destijds tot een modern bedrijf als Belgacom heeft omgevormd. Zo’n crisismanager kan van de jeugdhulpverlening een efficiënte, hedendaagse organisatie maken. Dat lijkt me in elk geval een beter plan dan nog maar eens tien jaar te zitten wachten tot het systeem vanzelf verandert. Want daar zijn honderden jongeren de dupe van.’
Volgende week: Minister Jo Vandeurzen reageert.
DOOR ANN PEUTEMAN / FOTO’S LIES WILLAERT
‘Hoeveel hebben we als samenleving over voor de begeleiding van deze gasten?’
‘Ze worden zo vaak afgewezen dat ze alle vertrouwen in volwassenen hebben verloren tegen de tijd dat ze achttien zijn.’