Het Forum : plein in Rome, tussen Capitool en Palatijn, waar burgers samenkwamen om publieke zaken te bespreken en recht te doen.
Mijnheer Dillemans, de vorbije week is de Witte Woede weer opgelaaid.
Roger Dillemans : Dat de Vlaamse en federale regering voorrang hebben gegeven aan de werknemers uit de social-profit was nodig. Ze waren achteruitgesteld, hoewel ze reddend werk leveren in een delicate en mensgevoelige branche. Maar dat mag niet leiden tot een sneeuwbaleffect waarbij alle andere sectoren dezelfde voordelen eisen. Er is moed nodig om specifieke noden aan te wijzen en aan te pakken. Binnen de social-profit moeten de maatregelen trouwens ook niet lineair worden getroffen. In het federale akkoord was oorspronkelijk bepaald dat er een bijzondere arbeidsduurvermindering zou komen, voor de ‘zware beroepen’ bij het voltijds verplegend en verzorgend en gelijkgesteld personeel. De vakbonden willen die gerichte maatregel nu zonder meer uitgebreid zien tot iedereen in de sector. Ik heb begrip voor de concrete problemen binnen een instelling, maar een goed beleid is een beleid dat keuzes durft te maken, en bestaat zelden uit lineaire maatregelen.
Hetzelfde probleem doet zich in het onderwijs voor. Iedereen drie procent opslag geven is geen verstandige ingreep, omdat daardoor een reeks veel nuttigere selectieve maatregelen onmogelijk worden. Minister Marleen Vanderpoorten (VLD) heeft zich dan ook lang verzet. Ze hadden wat moeten doen voor welbepaalde ondergewaardeerde taken in het onderwijs. Ik denk aan de directie, het administratief en opvoedend personeel, of aan de technische adviseurs in het technisch en beroepsonderwijs. En vooral had men iets moeten ondernemen tegen de sociale achteruitstelling.
De studie van professor Ides Nicaise en het Hoger Instituut van de Arbeid toont een correlatie tussen armoede en achterstand in het onderwijs.
Dillemans : Die cijfers zijn onthutsend. Kinderen van wie de vader werkloos of invalide is hebben 27 procent kans om al met een jaar achterstand in het eerste leerjaar van het lager onderwijs te beginnen. En één op de drie kinderen uit kansarme gezinnen belandt in het buitengewoon onderwijs. Het zijn maar twee schrijnende voorbeelden. Gelukkig worden er in de studie ook reddende voorstellen geformuleerd, onder meer voor een betere voorbereiding van de kinderen, meer financiële hulp aan de ouders, en voor uitbreiding van niet alleen het aantal leerkrachten, maar ook van maatschappelijk werkers en paramedici. De toegang tot het onderwijs moet niet alleen officieel, maar ook in de praktijk voor iedereen gewaarborgd worden. Maar om zoiets te realiseren, moet men prioriteiten kunnen en durven stellen.
De regeringen in dit land mogen niet langer de illusie wekken dat breedgespreide budgettaire projecten, die aan de hele bevolking leuke opkikkers bieden, mogelijk blijven. Zoals de algemene belastingverlaging, die in feite vooral ten voordele is van mensen die het niet nodig hebben. Dat is niet eens een slecht beleid, het is een non-beleid want de marges zijn er eigenlijk niet meer. Dan ben ik veeleer voor minder lasten of meer steun voor specifieke groepen of individuen in nood. Ongelijke situaties vergen ongelijke maatregelen. Sociaal beleid dient vier idealen na te streven : voor iedereen een basisinkomen, goede gezondheidszorg, een degelijke vorming, en de kans om zich onder andere via arbeid nuttig te maken en te voelen in de maatschappij. Minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP) geeft, in overeenstemming met de sociale partners, het goede voorbeeld met een doelgerichte aanwending van het overschot in de sociale zekerheid. Voor gezondheidszorg, waarvan de kosten onvoorspelbaar en onbeheersbaar zijn, is dat de enige juiste manier van beleid voeren.
Uit een enquête van de ‘Artsenkrant’ blijkt dat bijna de helft van de artsen om de een of andere reden ontevreden is over de werksituatie.
Dillemans : Ook dat zijn verontrustende cijfers. Veel van deze indicaties zijn signalen. De emotionele uitputting is een belangrijk probleem bij artsen. Uit het onderzoek blijkt ook dat zij geplaagd worden door de administratieve rompslomp, die ondanks beloften niet verminderd is. Artsen die hard gewerkt hebben, vaak onder grote stress, kampen met een dreigende burn out. En velen hebben moeite om zich permanent bij te scholen, wat in hun beroep nochtans noodzakelijk is. Een belangrijk punt is verder de grotere veeleisendheid van de patiënten, een fenomeen waarmee ook andere bijstand verlenende beroepen geconfronteerd worden. De patiënt vraagt van de arts een resultaatsverbintenis in plaats van een inspanningsverbintenis. En hij dreigt makkelijker met klachten en processen, een trend die uit de Verenigde Staten is overgewaaid. Mensen zijn meer met hun gezondheid begaan, zijn minder bereid te lijden, willen meteen de beste specialisten inschakelen, en doen voor klachten van psychosomatische oorsprong vaker dan vroeger een beroep op medicijnen. Dat alles zet het beroep van arts nog meer onder druk dan al het geval was. Geneesheren worden ook geconfronteerd met existentiële angsten en onzekerheden waarvoor mensen vroeger het antwoord zochten bij de religie, de priesters en de kerk.
Is dat een gevolg van de crisis waarin de kerk verkeert ?
Dillemans : Ik denk dat de religie opnieuw aan belang gaat winnen. Er is in onze maatschappij een kentering op til. Mensen gaan afstand nemen van de drang naar overdreven welvaart en keren zich naar rust, natuur, cultuur en spiritualiteit. Van hebben naar zijn. Maar die beweging krijgt maar haar voltooiing als er niet alleen afstand wordt genomen van iets, maar als er ook een positieve invulling tegenover staat. De katholieke kerk speelt daarbij niet de rol die ze zou kunnen spelen, omdat ze in West-Europa de prijs betaalt voor te restauratieve reacties na het Concilie, en voor het halsstarrige vasthouden aan standpunten die soms onterecht zijn, zoals over de rol van de vrouw, of onnodig zoals het celibaat. De kerk is wel op weg om minder eenzijdig de nadruk te leggen op bepaalde ethische principes, en weer meer op de heilsboodschap die ze kan brengen. Maar onderzoek toont aan dat het vertrouwen in het geheel van openbare en socio-culturele instellingen verzwakt is. Dat geldt voor de kerk, maar net zo goed voor het parlement, de justitie, de pers, en de Europese Unie. Ik denk dat het christendom als geheel nog steeds het sterkste antwoord biedt op de existentiële vragen van de mensen. Ondanks, of misschien net dankzij, het feit dat het zeker in het Westen gelouterd is door de almaar grotere wetenschappelijke kennis.
Is het grote obstakel voor de kerk niet de figuur van de huidige paus, die van geen troonsafstand wil weten ?
Dillemans : Laten we eerst erkennen dat Johannes Paulus II grote verdiensten heeft gehad, onder meer bij de implosie van het Oost-Europese communisme en de opening van de katholieke kerk naar de hele wereld. Hij zou er nog één verdienste aan moeten toevoegen : een regeling uitschrijven die een maximumleeftijd op het pauselijke mandaat zet. Bijvoorbeeld de 75 jaar die voor bisschoppen van kracht is. En hij zou die regeling dan ook als eerste moeten toepassen. Want door zijn zwakke gezondheidstoestand krijgt de Roomse curie de vrije hand, en die is niet meer representatief voor wat er bij de basis leeft. Ik denk dat het niet zozeer eigen ambitie is die de paus doet aanblijven, maar wel zin voor verantwoordelijkheid. Alleen kan verantwoordelijkheidszin met het voortschrijden van de leeftijd wel eens onverantwoorde vormen aannemen.
U hebt het in het Forum al vaker gehad over de Sorbonne- en Bolognaverklaringen over het hoger onderwijs in Europa. De Vlaame regering wil werk maken van de bachelors- en masterstitels.
Dillemans : We moeten onze tijd nemen voor deze revolutionaire vernieuwing, en de eigen tradities niet halsoverkop overboord gooien. De hoofdboodschap van Bologna is de herkenbaarheid van curricula en diploma’s in Europa, wat de mobiliteit van studenten zal verbeteren. Elke student moet een gepersonaliseerde ‘studiecredit’ kunnen opbouwen, die hij door heel Europa kan meenemen en uitbreiden. Bij dat doel past een gestandaardiseerde indeling in undergraduates en graduates, in bachelors en masters. Een bachelor moet na minstens drie jaar opleiding inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Dat vind ik voor een universitair te krap, en dus zou ik ervoor durven pleiten om het laatste jaar van de humaniora anders te organiseren. Ofwel stapt een leerling na vijf jaar rechtstreeks naar een hogeschool, zoals in Nederland. Ofwel volgt hij een oriëntatiejaar om zijn keuze te maken tussen de vier grote wetenschapsdomeinen : natuur, cultuur, leven en samenleven.
In Praag wordt binnenkort een evaluatie van die Bolognaverklaring gemaakt. Wat valt daarvan te verwachten ?
Dillemans : Op de bijeenkomst van 19 mei zullen de ministers van de 29 ondertekenende landen vaststellen dat het op gang gebrachte proces sneller verloopt dan verwacht. En dat de timing naar 2010 zeker zal gehaald worden. De Bologna-doelstellingen zijn in de meeste landen aanvaard en in vele is de uitvoering al begonnen. De ministers zullen de beginselen bevestigen, waarschijnlijk met enige nuancering, en tot implementatie aansporen. En dat met respect voor de autonomie van instellingen, onder meer inzake integratie van externe credits, en van uitzonderingen voor bepaalde opleidingen zoals ingenieur. Ze zullen vermoedelijk aansturen op een betere coördinatie inzake het creditstelsel en het profiel van bachelor en master, en op een platform van internationale kwaliteitsevaluatie en accreditering.
Het binaire stelsel universiteit-hogeschool zal behouden kunnen worden, maar de Bologna-stroomlijning zal tot samenwerking leiden. Er komt zelfs een proces van associëring op gang. Ik had die graag gezien tussen faculteit (universiteit) en departement (hogeschool) met het oog op inhoudelijke synergie. In elk geval moet dat niet direct op lokale basis gebeuren. Want nu één Europese onderwijsruimte beoogd wordt, moet Vlaanderen alvast één onderwijsregio vormen. Daarbinnen moet elke jonge Vlaming aan gelijke voorwaarden het vak van zijn keuze kunnen volgen, daar waar kwaliteit wordt geboden. De instellingen moeten elkaar vinden op basis van een gemeenschappelijk project en opdrachtsverklaring. Er moet een meerwaarde zijn voor beide types, maar vooral de student moet er wel bij varen : vlotte overgangen, studie- en studiekeuzebegeleiding, uitwisseling van docenten, meeneemmodules, toegang tot research, motiverende geest, en zo meer.
De farmaceutische bedrijven hebben hun klacht tegen Zuid-Afrika, wegens het toelaten van goedkopere nagemaakte geneesmiddelen, ingetrokken.
Dillemans : Dat is best ook, maar daarmee is het probleem niet opgelost. Het gaat over het verzoenen van het octrooirecht van de uitvinders-producenten, met het recht voor alle mensen op betaalbare geneesmiddelen. Het laatste is een wereldwijde prioriteit, maar het eerste is dan weer de garantie voor verdere gemotiveerde research-inspanningen. Die twee belangen kunnen worden gecombineerd door de armen in de arme landen, die deze producten toch niet kunnen kopen en dus geen opbrengst voor het patent kunnen geven, buiten het economisch circuit te stellen en hen de geneesmiddelen tegen de kostprijs te bezorgen. Daarvoor zijn dan wel gepaste distributiestructuren en een strikte controle nodig, anders dreigen die medicijnen via commerciële en corruptieve kanalen toch weer aan de volle prijs op onze markten te belanden. Ze zouden bijvoorbeeld gemerkt kunnen worden. De Wereldgezondheidsorganisatie moet hiervoor scenario’s uittekenen, want er is grote nood aan geneesmiddelen in de derde wereld, vooral tegen de drie grote killers : aids, malaria, en het meest van al nog de aan armoede gerelateerde tbc met zijn drie miljoen doden per jaar.
Roger Dillemans is jurist, ererector van de KU Leuven.
ROGER DILLEMANS
Koen Meulenaere