Vlaanderen heeft op korte termijn 250 nieuwe sporthallen nodig om de blinde vlekken op te vullen. Die nieuwe infrastructuur kan er alleen komen met een planmatige aanpak en door samenwerking over de grenzen van de sport en de politiek heen.

De sporthal op de Gentse Blaarmeersen is een zegen voor de Vlaamse topsport,’ vindt directeur Eddy De Smedt van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC). ‘Niet alleen omdat ze nieuwe trainingsmogelijkheden creëert voor de topatleten, maar vooral omdat België nu een sportzaal heeft die ook aantrekkelijke evenementen kan herbergen.’

Maar meer dan een mooi stukje sportinfrastructuur is de topsporthal een icoon van een nieuwe politiek van overleg en samenwerking op verschillende niveaus. De Topsporthal Vlaanderen kwam er op initiatief van de stad Gent en de provincie Oost-Vlaanderen die elk 50 miljoen frank inbrachten, het commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie (Bloso) dat 50 miljoen schonk en de grond waarop de hal gebouwd is, en de Vlaamse regering die 100 miljoen frank subsidiegeld gaf. Het totaalbedrag werd in een patrimonium-vzw gestopt waarin de overheidspartners en Flanders Expo een zitje kregen. Voor 250 miljoen frank lieten de partners in amper een jaar tijd een infrastructuur optrekken, die de vergelijking met de luxueuze atletiekhallen van Liévin of Villeneuve-d’Ascq (kostprijs: om en bij het miljard frank) met brio doorstaat.

Het geheim? Bloso stelde gratis grond ter beschikking en de architecten integreerden de hal in de bestaande sportinfrastructuur van de Blaarmeersen, waardoor er minder in kleedkamers, cafetaria’s of parkeerterreinen geïnvesteerd moest worden. ‘We kozen voor Gent vanwege de centrale ligging en de mogelijkheden om de topsporthal te integreren,’ zegt administrateur-generaal Carla Galle van Bloso.

Dergelijk overleg is totaal nieuw in het Vlaamse sportlandschap. Lange tijd domineerde het gevoel dat elke gemeente met behulp van haar eigen, beperkte budget, haar eigen sporthal of zwembad moest bouwen. Dat zorgde voor een verregaande versnippering. ‘Als alle sportinfrastructuur uit één pot gefinancierd zou zijn, zouden de gemeenten veel meer overlegd hebben,’ zegt stafmedewerker Edwin Aerts van het Vlaams Instituut voor Sportbeheer (ISB), een vzw die voor 236 van de 308 Vlaamse sportdiensten promotieacties en vorming organiseert. ‘Nu is de sportinfrastructuur willekeurig over Vlaanderen verspreid.’

DE NOOD IS GROOT

Subsidies voor de bouw van sporthallen kwamen in het verleden van het Bloso (en sinds de Vlaamse regering in 1991 de ‘enveloppefinanciering’ creëerde, via het Investeringsfonds), terwijl het ministerie van Onderwijs nog altijd scholen subsidieert die een eigen sportcomplex willen bouwen, zelfs als dat voor exclusief gebruik van die school is. Dat zorgde voor chaos: sporthallen bleven leeg, terwijl er elders onvoldoende geld was voor nieuwe infrastructuur. Carla Galle: ‘Onze recente investeringen illustreren een trendbreuk. Omdat we met 100 miljoen frank investeringskredieten per jaar nauwelijks nog de dringendste onderhoudsnoden in de twintig Bloso-centra van elk twee decennia oud kunnen opvangen, proberen we partners in te schakelen om onze projecten samen uit te voeren.’ De topsporthal in Gent is daarvan een schoolvoorbeeld, maar ook de atletiekpiste in Herentals of de nieuwe sporthal die er komt in het Bloso-centrum van Blankenberge. De gemeenten participeren daar telkens in de kosten en krijgen in ruil een deel van de beschikbare uren toegewezen.

Samenwerken is de enige mogelijkheid om te voldoen aan de groeiende vraag naar sportinfrastructuur. Want de nood is groot. Het Vlaams Instituut voor Sportbeleid (ISB) telt 900 publiek toegankelijke sporthallen (Bloso, dat over een paar maanden zijn inventaris afrondt, heeft het over 750) en 250 zwembaden van de overheid. Inclusief de schoolsportinfrastructuur heeft Vlaanderen in totaal ruim duizend sporthallen. Daarnaast zijn er ook een vijfduizendtal sportlokalen (de verzamelnaam voor zalen kleiner dan een volleybalveld). ‘Qua infrastructuur zit Vlaanderen daarmee op hetzelfde niveau als de omliggende regio’s,’ weet voorzitter Dany Punie van het ISB.

Maar Vlaanderen heeft eigenlijk minstens 200 bijkomende sporthallen nodig. ‘In sommige gebieden bestaat er een overconcentratie van hetzelfde type infrastructuur, met een weinig rendabel gebruik en een negatieve exploitatiekost als gevolg. Tegelijkertijd zijn er nog regio’s waar geen of onvoldoende sportinfrastructuur voorhanden is,’ schrijft minister van Sport Johan Sauwens (VU) in zijn beleidsnota die in de komende maanden in het parlement besproken wordt. ‘En er stelt zich ook nu al een algemeen kwaliteitsprobleem in de 750 publieke sporthallen,’ vult Michel Van Espen, het afdelingshoofd sportinfrastructuur bij Bloso, aan. ‘In sommige provincies heeft één sporthal op drie een betonvloer, die niet alleen het comfort van de sporter fnuikt, maar ook veelvuldig blessures veroorzaakt. De buitensportvelden zijn dan weer vaak slecht gedraineerd en hebben hun kleedkamers in een weinig comfortabel betonnen kot naast de cafetaria. Er zijn wel genoeg zwembaden, maar die voldoen dan weer niet altijd aan de heersende noden. In de sportlokalen doet zich een ernstig probleem voor met de kwaliteit van de kleedkamers, de douches en vooral de verluchtingsinstallatie. Alleen atletiekpistes hebben we soms op overschot. Te veel gemeenten hebben geïnvesteerd in een kunststofbaan van 25 miljoen frank voor hun plaatselijke club, maar die benut de baan onvoldoende efficiënt omdat ze vaak te weinig leden heeft om een eigen baan rendabel te houden.’

En de eisen voor sportinfrastructuur evolueren ook pijlsnel. Ooit volstond een hal van 28 op 20 meter, vandaag wordt de standaard 44 op 28 meter. De paleizen van twintig jaar geleden zijn nu te klein geworden, ook al omdat goede infrastructuur de honger om te sporten vergroot. Veel van de huidige sportzalen hebben veel te kleine velden voor bepaalde competitiesporten, of ze missen de gepaste ondergrond. Zo werd, bijvoorbeeld, jaren geleden de finale van de Beker van Limburg afgelast toen de basketbalfederatie verbood dat er op een andere dan een parketvloer gespeeld zou worden. En degradeerden enkele jaren geleden verschillende waterpoloclubs uit de hoogste klasse omdat ze geen baden vonden die beantwoordden aan de afmetingen die de bond voorschreef.

LIEVER EEN NIEUWE RIOLERING

Een moderne sporthal kost makkelijk tussen de 40 en 80 miljoen frank, plus nog eens 30 miljoen voor de annexe infrastructuur (bijvoorbeeld een cafetaria). Ze komt er meestal op initiatief (en op kosten) van de overheid, die de infrastructuur dan voor een prikje doorverhuurt aan de plaatselijke sportclubs, ‘omdat de investering voor de privé-sector niet rendabel is en omdat sportinfrastructuur bouwen een prioritaire taak is van de overheid,’ vindt Carla Galle.

Maar op de gemeenten moeten de sporters in de toekomst waarschijnlijk niet veel meer rekenen. Ze zien hun kredieten voor sportinfrastructuur elk jaar krimpen. ‘Sinds de oprichting van het investeringsfonds voor de gemeenten dalen de investeringen in sportinfrastructuur,’ signaleert Galle. ‘Herstellingswerken aan de riolering zijn vaak dringender noden dan de bouw van een nieuwe sporthal.’ Dany Punie: ‘Een gemeente die per inwoner 2000 frank per jaar aan sport besteedt, is al heel gul.’

In 1999 gaven de Vlaamse gemeenten in totaal 12 miljard uit aan sport en betoelaagde de Vlaamse overheid voor ruim 2 miljard frank. Daarom oppert de minister van Sport in zijn beleidsplan het idee om een apart investeringsfonds te creëren voor investeringen in sportinfrastructuur. Volgens sommigen zou hij daarin ook de kredieten willen onderbrengen die onderwijs geeft aan scholen die sportinfrastructuur willen bouwen.

De toegankelijkheid van de sporthallen en zwembaden is een probleem. Iedereen – clubs én individuele sporters – wil op dezelfde piekuren van de infrastructuur gebruikmaken. De sportclubs die in competitie uitkomen (naar schatting zijn dat er in Vlaanderen een slordige twintigduizend), domineren vaak de gemeentelijke sportinfrastructuur en verbannen de individuele recreatiesporters naar de (duurdere) privé-infrastructuur, als die al voorhanden is. En 1000 sporthallen en 250 zwembaden kunnen niet verhinderen dat het op de kaart van de Vlaamse sportinfrastructuur nog altijd wemelt van de blinde vlekken. De regio Ronse-Oudenaarde, bijvoorbeeld, of economisch zwakkere gebieden als de Westhoek, het Pajottenland en het Hageland kampen met een acuut gebrek aan sporthallen. Antwerpen schreeuwt om wijkgebonden sportinfrastructuur. Zuid-Limburg roept nog altijd om zwemwater, al heeft het driebadencomplex van 280 miljoen frank in Bilzen inmiddels wel de hoogste nood gelenigd.

Bovendien blijft er een prangende behoefte aan permanente topsportinfrastructuur. Voor infrastructuur die internationale sportmanifestaties kan huisvesten, is Vlaanderen altijd een braakliggend terrein geweest. Competities die ruime velden, moderne accommodaties en een groot aantal zitjes voor het publiek wouden, moesten steevast naar Flanders Expo uitwijken of hopen dat het Antwerpse Sportpaleis niet voor andere evenementen besproken was. Andere kwaliteitsvolle sportzalen zoals die in Hasselt, waar handbalclub Initia en binnenkort misschien ook basketbalclub Houthalen zullen spelen, de nieuwe volleybalzaal van Knack Roeselare, het Aalstse Forum van basketbalclub Okapi of de Mister V Arena van Sunair missen de ruimte voor het publiek dat op internationale manifestaties afkomt.

LONKEN NAAR DE SCHOLEN

Gelukkig heeft de nieuwe Topsporthal in Gent nu al een kettingreactie teweeggebracht. Er liggen plannen klaar voor een door verschillende partners gefinancierde wielerbaan in de buurt van het Limburgse Peer en ook Lommel wil een topsporthal bouwen, ondanks de geringe grootte van de stad en de mogelijkheid om enkele kilometers verder de infrastructuur in Eindhoven te gebruiken. De Lommelse topsporthal zou gefinancierd worden door de stad, de Vlaamse Gemeenschap (45 miljoen frank) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).

Michel Van Espen ziet een deel van de oplossing in het optimale gebruik van de schoolinfrastructuur. In 1996 wees een onderzoek van de Koning Boudewijnstichting uit dat een kwart van de 432 sporthallen in de scholen niet voor het publiek worden opengesteld. Vaak ook omdat ze noch qua ligging, noch qua uitrusting aangepast zijn aan de moderne noden. Van Espen: ‘We hebben daar enorme kansen gemist. In plaats van puur te bouwen op basis van de schoolbehoeften, hadden we voor weinig geld een infrastructuur kunnen neerzetten die de hele bevolking ten goede kwam. Jammer dat iedereen halsstarrig keizer in zijn eigen rijkje wilde blijven.’

Het onderzoek in 1996 wees vooral het vrij onderwijs met de vinger. Dat liet maar in 46 procent van de gevallen publiek van buiten de schoolgemeenschap in zijn sportinfrastructuur toe. Beduidend minder dan het gemeentelijk en het gemeenschapsonderwijs (84 procent) of het provinciaal onderwijs (79 procent). Vaak was dat omdat haar sportinfrastructuren tussen de schoolgebouwen verscholen zaten, wat het toezicht na de schooluren bemoeilijkte, maar in 61 procent van de gevallen ging het ook om ‘principiële redenen’. ‘Eigenlijk zou vrije toegang voor het publiek een van de subsidiëringsvoorwaarden voor schoolsporthallen moeten zijn,’ meent Carla Galle.

Maar onderwijsinstellingen die hun sportinfrastructuur openstellen voor het publiek blijven uitzonderingen. Het Koninklijk Technisch Atheneum (KTA) in Diest verrichtte daar baanbrekend werk, inmiddels zijn onder meer het gemeenschapsonderwijs in Maaseik en Leuven gevolgd. Maar volgens het ISB zal alleen het inschakelen van de scholen zeker niet volstaan om in de toekomst alle potentiële sporters te blijven opvangen. ‘Het aantal sporthallen moet omhoog,’ vindt Punie. De sportinfrastructuur in de scholen optimaal gebruiken is daarvoor maar een halve oplossing, ‘want door hun uitrusting en hun afmetingen zijn dat vaak maar veredelde turnzalen.’

Frank Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content