De meeste Vlaamse jongeren voelen zich lekker in hun vel. Toch ziet een kleine maar significante groep zichzelf, de wereld en het leven niet meer zitten.
Het gaat keigoed met onze jongeren, om niet te zeggen: vetgoed. Dat is de voornaamste conclusie die uit de eerste editie van het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) te trekken valt. De overgrote meerderheid heeft een positieve relatie met de ouders, gaat graag naar school of is erg tevreden over haar werkomstandigheden. JOP 1 is het grootste Vlaamse jongerenonderzoek ooit, een interuniversitaire samenwerking tussen de K.U. Leuven, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel, en we kunnen ons voorstellen dat opdrachtgever Bert Anciaux (Spirit), minister van Jeugd, het zal lezen als een zegebulletin.
Maar met een kleine maar significante groep gaat het blijkbaar erg slécht. 4,4 procent van de Vlaamse jongeren heeft het laatste jaar ernstig aan zelfdoding gedacht, 4,5 procent ziet zichzelf als een mislukkeling, 7,1 procent voelt zich niet thuis in zijn of haar leefomgeving en 10,4 procent heeft gedurig een somber toekomstbeeld. ‘Er is meer onderzoek nodig om het definitief te bevestigen, maar het lijkt plausibel dat het steeds om dezelfde groep pessimistisch ingestelde jongeren gaat’, zegt onderzoekster Hendrikje Huysmans. ‘Maakt niet uit welke vraag je hen stelt, een groep van ongeveer 4 procent zal altijd een zwartgallig antwoord geven. Het zijn jongeren zonder toekomstperspectief en met een bijzonder laag zelfbeeld.’
Het lijkt wel een no future-fractie binnen een voor het overige erg zonnig gestemde jeugd. Hoe ernstig moeten we dit signaal nu nemen? ‘Zelfdoding is bij jongeren de tweede voornaamste doodsoorzaak. Dat 4,4 procent er de laatste twaalf maanden aan dacht, is dus geen cijfer dat uit de lucht komt vallen en ook een gegeven dat we nader moeten bestuderen. Het is typisch voor opgroeiende mensen om zich vragen te stellen als: wie ben ik en waar wil of kan ik naartoe? Als jongeren daar geen bevredigend antwoord op kunnen geven, stort hun wereld in’, meent Huysmans. ‘Eén voorbehoud wil ik wel maken: we kunnen moeilijk inschatten hoe ernstig “ernstig denken aan zelfdoding” ervaren wordt door de bevraagde jongeren. Betekent het dat ze concrete plannen hebben of hadden, of dat ze het afgelopen jaar na een slechte ervaring verzuchtten: nu wou ik dat ik dood was? In beide gevallen gaat het om een maatschappelijk gegeven dat we niet mogen minimaliseren.’
Hebben die pessimistische jongeren dan geen steunnetwerk dat hen voor de ergste vormen van zwartgalligheid behoedt? Er zijn in het JOP-onderzoek gegevens te vinden die erop wijzen dat sommige jongeren inderdaad niet weten waar ze naartoe moeten met hun problemen. Zo zegt 5,3 procent geen beste vriend te hebben, een niet te onderschatten minderheid beweert geen hulp te krijgen van de ouders wanneer ze het moeilijk hebben (13,8 procent zegt dat over de vader, 3,9 procent over de moeder) en 6 procent nam nooit deel aan enige vorm van verenigingsleven. Huysmans: ‘We denken vaak ten onrechte dat het erg slecht gaat met onze jeugd. JOP 1 stelt dat beeld bij. Maar er moet wel iets gedaan worden voor die kleine groep jongeren die overal tussen lijkt te vallen. Zij moeten vooral weer het gevoel krijgen dat ze ergens terechtkunnen.’
Het eerste JOP-onderzoek verschijnt als ‘Jongeren in Cijfers en Letters’ bij LannooCampus. Info: www.jeugdonderzoeksplatform.be.
DOOR JEF VAN BAELEN