‘Om trouw te blijven aan een partij hoef je niet constant je principes te veranderen. En het is evenmin nodig om voortdurend van partij te veranderen om je principes te behouden.’ Aldus Louis Vanvelthoven. Een terugblik op ruim 40 jaar actieve politiek, van Lommel naar Brussel en terug.

In Lommel moeten ze er nog aan wennen dat Louis Vanvelthoven (SP.A) na 18 jaar geen burgemeester meer is. Ook tijdens ons gesprek bellen verscheidene mensen hem ‘om iets te bespreken’. Dat zal dan voortaan een gesprek met de ereburgemeester van Lommel worden. Die titel heeft de stad hem vorig weekend verleend en rondt een actieve loopbaan van bijna 45 jaar af.

Bij het begin ervan was Lommel een weinig aantrekkelijke en door cadmium vervuilde gemeente in het uiterste noorden van Limburg, tegen de grens met Nederland. Onder burgemeester Vanvelthoven is de stad uitgegroeid tot het derde handelscentrum van Limburg. ‘Een groot deel van de toekomst van deze provincie ligt ook hier’, zegt hij. In de laatste periode van zijn burgemeesterschap zette hij samen met de Limburgse Reconversiemaatschappij de schouders onder de realisatie van een nieuw industriegebied van 400 hectare. Naargelang de bron kan dit 10.000 tot 25.000 nieuwe arbeidsplaatsen opleveren. Voor het vrachtvervoer mag Vanvelthoven zelf mee aan een oplossing werken als bijzondere regeringsgezant voor de IJzeren Rijn.

Met die nieuwe industriële pool is Vanvelthoven niet aan zijn proefstuk toe. Hij gaf zijn stad met haar 32.500 inwoners financiële zuurstof door de zandwinning in Lommel te belasten. Opbrengst: 1,25 miljoen euro per jaar. Maar hij bood de zandboeren ook de mogelijkheid om een derde van een terrein van 600 hectare te verwerven en te saneren voor hun activiteit. Een ander derde van dat gebied werd het industrieterrein Kristalpark, en op het resterende deel heeft de Vlaamse overheid het grootste bosbouwproject van Vlaanderen uitgevoerd. Een aardige annex van het akkoord met de zandboeren is ook een nieuw glasmuseum, dat in mei in het stadscentrum de deuren opent.

‘Ik geef toe dat ik jaren heb gemeend dat Lommel het centrum van de wereld was’, pareert Vanvelthoven de kritiek dat hij het soms allemaal te groot zag. Zijn realisaties als lokale bestuurder compenseerden voor hemzelf intussen enkele tegenslagen tijdens zijn mandaten als federaal en Vlaams parlementslid. Eind 1993 nam hij ontslag als voorzitter van de Vlaamse Raad (de voorloper van het Vlaams Parlement), toen hij in opspraak kwam rond een examen voor de aanstelling van een personeelslid. In 1995 kostte een gerechtelijk dossier over een onroerendgoedtransactie in Lommel hem een ministerschap.

Vanvelthoven, die in juni 69 wordt en in 1999 de nationale politiek vaarwel zegde, was in het midden van de jaren zeventig bij de Vlaamse socialisten een van de jonge turken. Tot dat illustere gezelschap behoorden ook Karel Van Miert, Norbert De Batselier, Luc Van den Bossche, Louis Tobback, Marcel Colla en Freddy Willockx. In 1979 publiceerden ze het manifest Doorbraak. Later trok Vanvelthoven dat initiatief door in pleidooien voor een samenwerking tussen so-cialisten, groenen, progressieve Vlaams-na-tionalisten en de arbeidersvleugel van de christendemocratie. De Batselier en wijlen Maurits Coppieters maakten daarvan in 1996 een politiek project: het Sienjaal. Maar de verhoopte resultaten zijn uitgebleven, geeft Vanvelthoven vandaag toe.

LOUIS VANVELTHOVEN: In de jaren zeventig zaten de socialisten opgesloten in een strak keurslijf. Om het bij de toenmalige BSP te maken, moest je lid zijn van alle geledingen van de beweging: de partij, de vakbond, het ziekenfonds, de coöperatieve. Daardoor bleven waardevolle mensen aan de kant staan. Bovendien was er een grote kloof met de katholieken. Het Doorbraak-manifest relativeerde het belang van een so-cialistische stamboom en benadrukte dat geloven of niet geloven irrelevant was voor politieke inzet.

Het Sienjaal was daar een logisch vervolg op, maar ook die veel grondiger oefening heeft niet geleid tot een grote linkse arbeiderspartij. Onder meer de christelijke arbeidersbeweging ACW wou de stap niet zetten. Wel hebben we geëngageerde mensen als Paul Pataer en priester Jef Ulburghs kunnen overhalen.

‘Progressieve samenwerking’ was voor u een antwoord op de burgermanifesten van Guy Verhofstadt.

VANVELTHOVEN: Ik was bezorgd over de opkomst van de VLD omdat de liberalen in mijn ogen altijd bondgenoten van de rijken waren geweest. Voorts vond ik dat de aanwezigheid van het ACW binnen de CVP, met standpunten die vaak dicht bij de onze aanleunden, tegennatuurlijk was. Mijn voorkeur ging uit naar een politieke tweedeling, met aan de ene kant een liberaal geïnspireerde partij van rechtse en conservatieve krachten, en aan de andere kant een sociaaldemocratische arbeiderspartij om de progressieve samenwerking vorm te geven.

De inschatting dat er twee grote politieke blokken zouden overblijven, is niet uitgekomen.

VANVELTHOVEN: De verzuiling bleek hardnekkiger dan verwacht en ook het fenomeen van extreemrechts is door alle andere partijen lange tijd gruwelijk onderschat.

Om de versnippering tegen te gaan, hebben de traditionele partijen kartels gevormd. Een onverdeeld succes in dat niet.

VANVELTHOVEN: Dat is juist. Ik ben 25 jaar lid geweest van het partijbureau, eerst nog in een unitaire BSP onder Willy Claes en André Cools en nadien in de SP. In die periode is het politieke landschap enorm veranderd. Er zijn in ons land geen federale of nationale partijen meer en de grote, tradi- tionele politieke stromingen hebben het gezelschap gekregen van vele andere partijen.

Een hergroepering via kartels is een kunstmatig opzet dat voor een deel ook bepaald wordt door de ambitie van individuen om een mandaat in de wacht te slepen. Ik hoop dat de kartels over niet al te lange tijd uitmonden in fusies, zodat opnieuw grote partijen met klare standpunten met elkaar de confrontatie kunnen aangaan.

Is het niet ironisch dat de grootste opponenten in het door u gedroomde tweestromenland in 1999 zijn samengegaan in Paars?

VANVELTHOVEN: Dat socialisten en liberalen elkaar toen vonden, was in grote mate te wijten aan de arrogantie van de toenmalige CVP. Telkens als een rooms-rode regering een akkoord over een cruciaal punt zocht, maakten de CVP en de PS afspraken en mochten wij en de Franstalige christendemocraten daarvan akte nemen. Ook was er met de CVP voor veel ethische vraagstukken geen oplossing mogelijk. Dat heeft voor het cement van Paars gezorgd. Er is nu een ander ethisch denken in het land, en verscheidene maatschappelijke evoluties hebben een wettelijke vertaling gekregen.

Inmiddels zit er veel sleet op Paars.

VANVELTHOVEN: Zelfs indien er dit jaar op federaal vlak een einde komt aan Paars, heeft deze coalitie langer standgehouden dan velen in het begin dachten. Ze is ook niet geëindigd in bont en blauw, zoals Louis Tobback ooit voorspelde. Voor de rest wordt elke meerderheid na acht jaar vermoeid.

Ik kijk overigens niet uit naar een coalitie van socialisten, liberalen en christendemocraten na de verkiezingen van 10 juni. Ik houd niet van zo’n driepartijenregering. Er is ook nood aan een sterke oppositie die de meerderheid wakker houdt. Tegelijk hoop ik dat geen enkele partij, ook de SP.A niet, het zo ver drijft dat ze uit de Vlaamse regering stapt als ze er federaal niet bij is. Een asymmetrie tussen een federale meerderheid en regionale coalities is perfect werkbaar.

In 1999 dacht u zelf ook niet direct aan Paars. De verkiezingen toen waren een electoraal dieptepunt voor de Vlaamse socialisten, en u was gewonnen voor een ‘herbronning in de oppositie’.

VANVELTHOVEN: Vroeger waren de partijen offensiever. Als belangrijke principes en programmapunten in de verdrukking raakten, was dat voldoende om uit een regering te stappen of niet tot een meerderheid toe te treden. Nu vinden partijen dat ze erbij moeten zijn om tenminste een deel van hun programma te realiseren en om in het beleid catastrofes voor delen van hun electorale achterban te voorkomen. Die opstelling is defensiever.

Na de klap bij de verkiezingen van 1999 heeft de toenmalige SP beslist dat een herbronning noodzakelijk was en dat vernieuwing en verjonging de oubolligheid moesten verdrijven.

Nieuw politiek personeel is niet gelijk aan een nieuwe inhoud. Heeft de SP.A van die inhoud nog wel veel werk gemaakt sinds het Toekomstcongres van 1998?

VANVELTHOVEN: Een regeringspartij heeft het altijd moeilijk om haar ideo-logie op te frissen en bij te schaven. Toch hebben we in januari een goed ideologisch congres gehouden, terwijl Steve Stevaert als SP.A-voorzitter ook verscheidene boeiende voorzetten heeft gegeven. Ik denk aan zijn verhaal over gratis openbaar vervoer, dat gaat over mobiliteit én herverdeling. Of aan zijn barbecuecheques, die populistisch leken maar nu in veel steden en gemeenten de samenhorigheid en het respect tussen mensen in wijken en straten bevorderen. Ik denk ook aan de regenboogcoalitie in Hasselt, omdat het op lokaal vlak goed is om de beste actieve krachten in te schakelen en ze niet in de oppositie te laten roesten.

Welke thema’s mag de SP.A niet overslaan?

VANVELTHOVEN: Milieu en duurzaamheid horen er zeker bij. Voorts de gezondheidszorg en de nieuwe ethische vragen die rijzen nu de medische wetenschap de grenzen verlegt en de mensen almaar langer en gezonder leven. Om de sociale zekerheid veilig te stellen, moet de partij zeker een aantal economische standpunten bekijken: de gewijzigde arbeidsverhoudingen in een diensteneconomie, het aansporen van onze hoogopgeleide mensen tot risicovol ondernemerschap, het belang van onze kmo’s voor de werkgelegenheid, het respect voor ondernemers en werknemers met een zwaar beroep.

Vergeet u de strijd tegen armoede niet? De socialisten zitten bijna twintig jaar onafgebroken in de regering en toch stijgt het aantal armen.

VANVELTHOVEN: Dat is geen fraai resultaat. In Wallonië en Brussel leven bovendien nog meer mensen onder de armoedegrens dan in Vlaanderen, en bij mensen van allochtone afkomst is de kans op armoede eveneens veel groter. Nochtans leven we in een van de welvarendste landen in de wereld.

Werk hebben is cruciaal. Daarbij is er een spanningsveld tussen de sociale bescherming van mensen die in een vicieuze cirkel van kansarmoede zitten en het opheffen van de werkloosheidsval door het verschil tussen een loon en een uitkering te vergroten. Maar als de overheid en de bedrijven jobs creëren – en dat doen ze -, dan moeten werklozen ook moeite doen om werk te vinden. Het armoedeprobleem vergt hoe dan ook ingrijpende maatregelen.

Is daar politiek gezien nog tijd voor? In Nederland nemen kiezers hun toevlucht tot extremere standpunten en partijen zoals de Socialistische Partij van Jan Marijnissen en de Partij van de Vrijheid van Geert Wilders.

VANVELTHOVEN: Het hoeft die kant niet op te gaan. In vergelijking met Nederland is er in ons land meer aandacht voor kansarmen, stedelijke samenlevingsproblemen, jeugdwerkloosheid. In de gezondheidszorg, die van een heel hoge kwaliteit is, zijn er bij ons ook geen lange wachtlijsten en in de ziekteverzekering vallen weinig mensen door de mazen van het net. Anderzijds wordt in Nederland beter en strenger opgetreden tegen bijvoorbeeld ziekteverzuim en oneigenlijk gebruik van uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid. De vraag mag worden gesteld of ook bij ons niet meer moet worden opgetreden tegen sociale fraude.

Is de activering van werklozen, zoals Frank Vandenbroucke die nog als federaal minister van Werk heeft gestart, te zacht?

VANVELTHOVEN: Die aanpak moet absoluut worden voortgezet. Alle werklozen die kunnen werken, moeten worden aangespoord om dat effectief te doen.

De Limburgse socialisten zijn bij verkiezingen al langer sterkhouders binnen de SP.A. Dat was ooit anders. In 1978 riep u als verkiezingskandidaat nog op ‘om Limburg uit zijn diepe en troosteloze verzuildheid te halen’.

VANVELTHOVEN: In die periode gingen we in Limburg gebukt onder de almacht van de CVP in het provinciebestuur en in de meeste steden en gemeenten. Intussen zijn de politieke krachtsverhoudingen in Limburg aanzienlijk veranderd. Dat de provincie maatschappelijk geëvolueerd is, verklaart dat voor een deel. De uitbouw van het hoger onderwijs, bijvoorbeeld, zorgt ook hier voor beter opgeleide en kritische mensen. De economische activiteit is niet langer geconcentreerd in Midden-Limburg. Ook in het noorden en zuiden van de provincie is er nu veel bedrijvigheid. En voorts kan voor de opgang van de Limburgse socialisten niemand om de betekenis en de rol van Willy Claes heen.

Door zijn overwicht moest u altijd in de schaduw blijven. Stak dat?

VANVELTHOVEN: Niet echt. Het is nooit bij me opgekomen om met Willy een strijd om het partijleiderschap in Limburg aan te gaan. Daarvoor waren zijn politieke intelligentie en zijn verdiensten in de partij veel te groot. Hij had de structuren van de socialistische gemeenschappelijke actie ook stevig in handen, en hij haalde in het toenmalige kiesarrondissement Hasselt-Sint-Truiden altijd een beter resultaat. De politieke concurrentie was daar voor hem weliswaar kleiner, want ik moest in Tongeren-Maaseik opboksen tegen Theo Kelchtermans (CD&V), Patrick Dewael (Open VLD) en Jaak Gabriëls (eerst VU, nu Open VLD).

Toen Claes in 1994 naar de NAVO trok, kon ik de nummer één van de Limburgse socialisten worden. Na succesvolle parlementsverkiezingen in 1995 lag er bovendien een ministerschap in de Vlaamse regering voor mij klaar. Maar het parket en het gerecht van Hasselt hebben daar anders over beslist met een dossier over vermeende belangenvermenging bij de aankoop van een stukje grond van de gemeente Lommel.

Dat blijft u dwarszitten.

VANVELTHOVEN: Die kwestie heeft een onomkeerbare wending aan mijn politieke loopbaan gegeven. Drie dagen voor de parlementsverkiezingen van 1995 is de Hasseltse procureur een onderzoek gestart, en zes weken later al was ik veroordeeld – nota bene omdat mijn dochter aandeelhouder was van een vennootschap die bij een openbare verkoping en via een commandverklaring (een stromanconstructie, nvdr) dat stuk grond had gekocht. Vergelijk die rechtsgang eens met de ervaring van Leo Delcroix (CD&V). Hij werd in dezelfde periode ook geplaagd door een gerechtelijk dossier en is daarvan verlost geraakt door verjaring.

In mijn geval ben ik na een administratief onderzoek van alle blaam gezuiverd en in 1996 vrijgesproken door het hof van beroep in Antwerpen. Maar op dat moment was het kwaad dus al geschied. Ik herinner me goed dat Louis Tobback toen op het partijbureau zei dat hij mijn vrijspraak had verwacht en dat hij blij was. En daarmee was de zaak dan afgehandeld.

Dat klinkt bitter.

VANVELTHOVEN: Zonder die on-waarschijnlijke geschiedenis was mijn politieke loopbaan allicht anders verlopen. Maar ik heb geen enkele reden om verbitterd of ondankbaar te zijn ten opzichte van mijn partij. Toen Tobback in 1998 na de dood van Semira Adamu ontslag nam als minister van Binnenlandse Zaken, is mijn naam een laatste keer gevallen. De partij heeft toen echter Luc Van den Bossche naar de federale regering gestuurd en Steve Stevaert in de Vlaamse regering gebracht. Dat was een terechte keuze voor de toekomst, die ik de partij niet kwalijk kan nemen.

Ik begrijp andere politici niet die de partij verloochenen waarin ze groot geworden zijn. Om trouw te blijven aan een partij hoef je trouwens niet constant je principes te wijzigen. En het is evenmin nodig om voortdurend van partij te veranderen om je principes te behouden.

Schept het extra voldoening dat uw zoon Peter nu minister is?

VANVELTHOVEN: Het maakt me veel gelukkiger dan dat ik het ooit zelf geworden zou zijn. Peter staat nu op het punt waar ik in 1995 was aanbeland. Hij is titelvoerend burgemeester van Lommel, SP.A-boegbeeld in Limburg en federaal minister van Werk en Informatisering. Hij beheerst zijn dossiers op een moeilijk departement, want in feite is hij de minister van de werklozen. Wie bevoegd is voor Economie of Buitenlandse Handel kan gemakkelijker met mooie cijfers en resultaten uitpakken.

Ook u hebt ongetwijfeld al moeten horen dat in de politiek het bedje makkelijk gespreid wordt voor ‘de zonen en dochters ván’.

VANVELTHOVEN: Dat is niet eigen aan de SP.A, het gebeurt in alle partijen. Het illustreert dat politiek een mooi en spannend beroep is. Anders zouden die zonen en dochters de raad krijgen om er niet aan te beginnen en dat zelf ook niet overwegen. Ook in veel andere beroepen treden kinderen in de voetsporen van hun vader of moeder. Politiek is gelukkig geen uitzondering op die regel.

U bent altijd opgekomen voor een parlement dat niet onder de knoet van de regering mocht liggen. Maar de verschillende parlementen hebben steeds minder in de pap te brokkelen.

VANVELTHOVEN: Dat is betreurenswaardig. Zowel de meerderheid als de oppositie is daar verantwoordelijk voor. De regering vraagt te pas en te onpas dat de meerderheidsfracties niet moeilijk zouden doen, en hun gezaghebbende parlementsleden drijven veel te weinig hun zin door. De oppositie grijpt dan weer zo vaak naar allerlei onnozele feiten om het ontslag van een minister te eisen dat niemand het nog ernstig neemt.

Als voorzitter van de Vlaamse Raad hebt u gedurende vijf jaar mee aan de kar geduwd voor een zelfstandiger Vlaanderen. Bent u tevreden over de afgelegde weg?

VANVELTHOVEN: Ik was voorzitter van 1988 tot begin 1994, en ik ben dat altijd heel graag geweest. In een van mijn toespraken heb ik de basis gelegd van wat in 1999 de resoluties van het Vlaams Parlement voor een nieuwe staatshervorming met meer Vlaamse bevoegdheden geworden zijn. Daarnaast heb ik ook altijd gepleit voor het behoud van de solidariteit op basis van transparante geldstromen. Meer dan tien jaar later is men er nog altijd niet uit.

Hebt u toen ooit gedacht dat Vlaanderen en Wallonië zo uit elkaar zouden groeien?

VANVELTHOVEN: Nee. Volgens mij is het ook pas sinds de eeuwwisseling echt zichtbaar geworden dat Vlaanderen het veel beter doet dan de andere regio’s.

Een ander fenomeen is dat de deelstaten er financieel warmpjes bij zitten, terwijl de federale overheid budgettair nog heel weinig armslag heeft. Bij de Hoge Raad voor Financiën zegt men dat dit een gevolg van het Lambermontakkoord is. Ik vind dat geen gezonde situatie, maar het zal heel moeilijk worden om ze terug te schroeven.

Wordt dat iets voor een communautaire ronde na de verkiezingen van 10 juni?

VANVELTHOVEN: Het toewijzen van middelen aan deelstaten zonder dat die veel eigen fiscale verantwoordelijkheid hebben, is een veredelde vorm van de wafelijzerpolitiek van weleer. Ik kan alleen maar herhalen dat transfers van middelen transparant moeten zijn. Daarom moet ook vastgelegd worden wie waarvoor bevoegd is, welke middelen daarvoor nodig zijn, hoe groot daarbij de solidariteit kan zijn, en waarvoor die solidariteit dan moet dienen.

DOOR PATRICK MARTENS/FOTO’S KRIS PANNECOUCKE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content