Een overzicht van het oeuvre van de Braziliaanse Lygia Clark in het PSK.
Het kannibalisme werkt vaak aan twee kanten. Wie het werk van een ander opeet en na enige tijd weer naar buiten brengt, loopt kans om ooit zelf gegeten en gedronken te worden. (En dus lekker gevonden te worden.) Evenals haar generatie- en landgenoot Helio Oiticica zocht Lygia Clark (1920-1988) in Brazilië het hele erfgoed van de radicale abstractie in Europa tot zich te nemen. Met haar collega’s van de neo-concrete beweging in Rio de Janeiro nam deze oud-leerlinge van Fernand Léger in de jaren vijftig de grondbeginselen over van het neo-plasticisme ( Mondriaan en Van Doesburg), het constructivisme ( Rodchenko, Naum Gabo) en het suprematisme ( Malevitsj).
Ze deed daar, na een voorspoedige spijsvertering, wonderlijke dingen mee, die op hun beurt een nieuwe generatie kunstenaars in Europa op ideeën brachten: zo bevat het vroege werk van Arte Povera-kunstenaar Luciano Fabro sporen van door Oiticica en Clark geleverde concepten over ruimte en natuur.
Eten en gegeten worden, geven en nemen. Het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten stapt mee in een rondreizende tentoonstelling die een overzicht brengt van het oeuvre van Lygia Clark. Haar evolutie, uit de schilder- en beeldhouwkunst, ruimtelijke kunst naar objecten en ten slotte de psychotherapie, wordt er op een aanschouwelijke en heldere manier voorgesteld. De entreehal plaatst de bezoeker op het kruispunt van de drie hoofdwegen die de kunstenares in haar oeuvre bewandeld heeft, en die in een serie kleine en grote zalen uitgediept worden.
Bichos, beesten, noemde zij de in wit metaal uitgevoerde objecten uit de vroege jaren zestig. In hun licht- en veelzijdigheid hebben ze veel weg van uit het papier gesneden en geplooide figuurtjes zoals leerlingen aan de eerste vooruitstrevende kunstscholen van deze eeuw in Europa ze in opdracht van hun atelier- of theoriemeesters moesten maken. We herkennen de onschuld van een kind dat vliegers oplaat, maar ook de strenge reflectie die een poëtische vlucht wil geven aan een meetkunde van het vlak en de ruimte.
Het meest bijzondere evenwel is dat Lygia Clark aan deze door scharnieren met elkaar verbonden driehoeken en cirkelsegmenten organische eigenschappen toekent, ze dus als beesten beschouwt. Abstracte dieren zijn het, inderdaad, die door de aanraking van de toeschouwer in hun vlakverdeling gewijzigd en van richting veranderd kunnen worden. Rusten ze op hun ronde kant op de grond, dan kunnen ze ook zachtjes voortbewogen worden.
De metalen hoeken priemen vervaarlijk, de ronde kanten noden tot discrete draaiingen in de ruimte.
NOSTALGIE VAN HET LICHAAM
In de volgende fase, vanaf de volle jaren zestig, bleef niet het geometrische of het abstracte bewaard, wel het organische en het beweeglijke, en vooral het aanrakelijke. Hoewel het woord zelden valt, zocht Lygia Clark bij uitstek met sculpturale vormen, stoffen en bewegingen, de actieve bijdrage van de toeschouwer uit te lokken en hem van het louter frontale aanblikken van een kunstwerk af te brengen. Het is haar derde, langste en laatste weg, het is ook de rijkste en de meest betwistbare, zoals hij onder het motto de nostalgie van het lichaam elk artistiek oogmerk ondergeschikt maakte aan de bedoeling om te genezen door een tactiele omgang met zorgvuldig gekozen maar allerminst spectaculaire objecten.
Ogenschijnlijk is deze demarche mijlenver verwijderd van die welke haar eind de jaren vijftig tot het maken van Vlakken op een gemoduleerd oppervlak bracht. Maar wie de hardnekkigheid bekijkt waarmee ze deze basiselementen uit hun traditionele, beperkende definities wrikte, merkt een analoge tendens naar het op een bijna logische manier verleggen van de grenzen en het doorgeven van eigenschappen (van het ene medium, van de ene waarneming en ervaring, naar de andere).
In de eerste grote zaal hangt een schilderij waarvan de lijst in de vier hoeken kraakt en het linnen golft als wou het abstracte beeld – grensovergangen tussen monochrome kleurvelden – zich uit z’n kluisters bevrijden (“Compositie nr.5 Vernieling van de lijst”). De stap naar de drie dimensies wordt gezet in “Een maquette voor interieur n°1”, die aanknoopt bij de ritmering van de atelierruimte door de late Mondriaan in zijn New Yorkse atelier. Alleen de lichtheid en de helderheid van diens primaire kleuren laat Clark achterwege: elk optisch effect moet geweerd worden, wat dat betreft overtreft ze de strengheid van Picasso en Braque in hun eerste analytisch-kubistische onderzoekingen. Haar concept voor de “Vlakken op een gemoduleerd oppervlak” start bij de organische lijn die zich in de ruimte ontwikkelt als “construerende module” van de vlakken. Die ondergaan dus de rechtstreekse inwerking van de ruimte, drukken deze zelf uit, en zijn gericht op het “organisch aanvoelen” van de tijd.
De volgende grote zaal bevat een ensemble van “Bichos”, met veel gevoel voor hun sculpturale en mobiele eigenschappen neergezet in harmonie met de in haar naaktheid herstelde Horta-architectuur. Hoewel ze met hun fijne scharnieren best tot de gewervelde dieren behoren, vertonen de Bichos ook affiniteiten met weekdieren en schelpen. Twee “Poëtische schuilhutten” ( abrigo poético, 1964) gemaakt met gestapelde cirkelsegmenten die zich in de ruimte ontwinden, markeren een potentiële overgang naar het ideëel architecturale, naar de idee van een habitat.
Een subtiele schakel van deze gelaagde metalen schutkringen naar een zich grillig krullende, lange zachte schil, als transformeerde een huis zich tot een reptiel, vormen de “Kruipers” ( trepantes, 1965). Het voor sommige “trepantes” gebruikte brons verleidt nog veeleer optisch dan “haptisch”, maar hun rubberen tegenhangers ( obra mole) zijn in de eerste plaats geschikt om te worden bepoteld. Ze nodigen uit om op hun wezen van zachte sculptuur te worden getest.
TASTZINTUIGEN
Lygia Clark had het lichaam te pakken en liet het niet meer los. Al de pakken, maskers, plastieken zakken, stenen, elastieken, rubberen buizen en polsverbanden die in de laatste grote zaal op lange tafels uitgespreid of aan de wand opgehangen zijn, vormen geen installatie met fetisj-objecten. Het zijn allemaal attributen van de sessies die de kunstenares vanaf het midden van de jaren zestig tot aan haar dood in 1988 belegde met een publiek van ingewijden, studenten of belangstellenden, en ten slotte ook patiënten. Het gaat, kan men zeggen, om relationele objecten: doorheen een specifieke manipulatie ervan, werd de deelnemer zich bewust van zijn tastzintuigen. Soms alleen in relatie met het object, vaak ook in verbinding met de lichamelijkheid van andere deelnemers. Het doel was kennelijk, de harmonie tot stand te brengen tussen lichaam en geest door bemiddeling van welgekozen objecten.
Zelfs wanneer de procedure ten slotte uitgroeide tot een echte psychotherapie, lag de waarde ervan veeleer op het lichamelijk-sculpturale dan wel op het therapeutische vlak. Want dat laatste is behoorlijk van de pot gerukt. In de film Memoria do Corpo (1984) vertoond in een kleine zaal, laat Mario Carneiro de kunstenares-genezeres vertellen hoe ze een mannelijke patiënt wilde bevrijden van zijn “innerlijke” of “reële vagina”, ja zelfs “foetus”, door het orgaan hoogst persoonlijk tot zich te nemen en uit te braken. De vermeende en soms echte schizofrenen die ze op die manier letterlijk onder handen nam, zullen wellicht meer gebaat geweest zijn door de ontspannen situatie, waarbij Lygia Clark verschillende plekken van het lichaam zacht bewerkte met lichte en minder lichte objecten, waterzakken die zich aan de vorm van het lichaam aanpasten en een specifiek geluid maakten.
Het kalmerende zoniet helende aspect moet niet van enige dieptewerking uitgegaan zijn. “Surtout peau, surtout surface” zegt Lygia Clark: vooral huid, vooral oppervlak, want dat is de plaats waar men mèt de mensen in de wereld is.
Aan het eind van de tentoonstelling kan de bezoeker zelf een zuiveringsritueel doormaken door de installatie Het huis is het lichaam (1968) binnen te dringen. Of hij hier inderdaad een simulatie van “de penetratie, de eisprong, de kieming en de uitstoting” meemaakt, hangt van z’n eigen inlevingsvermogen af. “Was het een raar gevoel?” vroeg een bezoekster, niet happig om zelf binnen te gaan. Het was een goed gevoel. Een beetje ’n uitgelaten gevoel, om precies te zijn.
Tot 27.9, PSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Van di. t/m. zo. van 10 tot 18 u. Rondetafelgesprek over Lygia Clark op donderdag 17.9 om 20 u. in het PSK. Met Guy Brett, Yve-Alain Bois, David Medella en Sônia Lins (zus van Lygia Clark).
Jan Braet