In de zomer van 1976 stak een man Kanegem in brand. Na een paar weken werd de dader gevat. Sindsdien is er nooit meer over hem gesproken in het dorp. Een omerta die nu al veertig jaar duurt. Onze reporter keerde terug naar het West-Vlaamse dorp, op zoek naar de pyromaan van Kanegem.
Waar men ook gaat langs Vlaamse wegen, overal komt men dorpen als Kanegem tegen. Het origineel ligt in downtown West-Vlaanderen, niet ver van Tielt. Geen enkele wielertoerist met pet die het dorp niet kent, want het ligt op het parcours van de Ronde. Of beter: het lag daar. Straks zullen de renners niet meer langs het standbeeld van Briek Schotte passeren. Of het geboortehuis van die andere grote flandrien, Godfried Danneels.
Ook de straten vol rozen zullen ze moeten missen. Een oude traditie. Midden jaren vijftig vroegen de organisatoren van de Wereldtentoonstelling aan alle gemeentebesturen of ze bloemen langs hun wegen wilden planten. Zodat ‘onze buitenlandse vrienden het lachende gelaat van ons vaderland voor altijd in hun hart zouden dragen’.
Kanegem is het blijven doen: elk jaar wordt hier de mooiste bloementuin verkozen. Volgende week, op 14 augustus, is het groot feest om die zestig jaar oude traditie te vieren. Met ’tal van activiteiten en een academische zitting’.
Over één ding zal er niet gesproken worden: dat er die week eigenlijk ook nog een andere verjaardag is.
Exact veertig jaar geleden, in de zomer van 1976, stond dit dorp in brand. De rode haan kraaide voor de eerste keer midden mei, in de schuur van de familie Dufour in de Kasteelstraat. Later wakkerde het vuur op in de Mevrouwmolenstraat, de Haantjesstraat, de Tieltsestraat….
Eerst dachten ze in Kanegem dat het een rotstreek van de hitte was. Maar die theorie moest snel bijgesteld worden: het brandde alleen in het weekend, tussen twaalf en twee ’s nachts. Nadat de straatlichten gedoofd werden en de waakhonden gingen slapen.
Het kon niet anders dan het werk van een pyromaan zijn. Een die de binnenwegen kende en ook figuurlijk graag met vuur speelde. Toen de politie een paar verdachten ondervroeg, stak hij honderd meter verder weer een schuur in brand. Stilaan begon het te dagen in Kanegem: de pyromaan was een van hen.
Elke avond trokken de boeren van Kanegem de wacht op. De pers hield hen gezelschap. In de kranten en tijdschriften verschenen foto’s en verhalen van boeren, gewapend met een riek of een geweer. Zoals drie vrijgezellen-broers die hun boerderij beschermden met de karabijn van hun pa zaliger. ‘Onze relaties met de buren zijn altijd fantastisch geweest’, zei een boer. ‘Nu is de hele sfeer hier om zeep. Iedereen verdenkt iedereen.’
In de nacht van 6 op 7 augustus werd de pyromaan gevat. Sindsdien is er nooit meer iets over gezegd in Kanegem. Een omerta die al veertig jaar duurt. En zwijgen kunnen ze in dit dorp. Ze hebben er zelfs een spreekwoord voor: ‘Ik kom uit Kanegem en ik weet van niets.’
Het gezegde is eeuwenoud, maar nog altijd in gebruik. Elke keer als ik de voorbije weken het woord ‘pyromaan’ uitsprak in het bloemendorp, viel er een stilte. Iemand zei: ‘Als je over die zaak begint, haal je de duivel weer boven in Kanegem.’
Zaterdagmorgen 7 augustus 1976, tien voor vijf ’s morgens. Telefoon in de brandweerkazerne van Tielt. Een brandweerman-met-nachtdienst neemt op. ‘Onze schuur staat in brand’, zegt een vrouwenstem. ‘Er is iets verschrikkelijks gebeurd’, voegt ze eraan toe. De brandweerman alarmeert zijn collega’s en rijdt onmiddellijk naar de Oosthoek in Kanegem.
Er hangt een nevel boven het dorp, maar hij ziet de vlammen al vanuit de verte. Een vertrouwd beeld intussen in Kanegem. Toch schrikt hij. Naast de boerderij ligt een man op de straat: Raymond Tack, een boer van 68. De brandweerman belt een ambulance, maar die komt te laat. De achterkant van Tacks schedel is helemaal verbrijzeld.
Wat later arriveert ook het parket van Kortrijk. Ze nemen de enige getuige van de zaak mee: een jongen van vijftien. Ook zijn vader gaat mee naar het verhoor. ‘Ik had jou toch opgesloten in je kamer’, zegt die tegen zijn zoon. ‘Hoe ben jij ontsnapt?’
De jongen antwoordt niet en vertelt tegen onderzoeksrechter Spotbeen: ‘Ik kon de slaap niet vatten. Die branden van de voorbije weken spookten door mijn hoofd. Straks steken ze onze schuur in de fik, dacht ik. Ik ben uit het raam gekropen en heb de wacht opgetrokken. Daar ben ik in slaap gevallen. Om halfvijf werd ik wakker. Ik ging naar het toilet. Toen ik terugkwam, zag ik overal vlammen en een silhouet met een knuppel.’
‘Waarom heb je hem gedood?’, vraagt de onderzoeksrechter.
‘Ik moest de pyromaan doden’, zegt de jongen. ‘Hebt u de tv-uitzending over de branden in Kanegem gezien? Een boer zei dat hij de dader zou doodslaan als hij hem op heterdaad zou betrappen. Welnu, ik heb de brandstichter betrapt. Ik was zo kwaad dat ik zijn kop heb ingeslagen met een hamer (…) Mag ik nu naar mijn moeder? Ik wil haar alles opbiechten. Ze is aan het sterven.’
Veertig jaar later. Ik kijk naar ‘Pyrofobie in Kanegem’, een reportage uit Terloops van Fred Janssen. De documentaire werd uitgezonden eind juli 1976, een week voor de ontknoping.
‘Het West-Vlaamse Kanegem leeft in angst’, vertelt de voice-overstem. ‘Sinds twee maanden doet een pyromaan zijn ronde. De dader is nog niet bekend. Wel is men er zeker van dat het iemand van de streek is, misschien wel van het dorp.’
Reporter Fred Janssen wandelt met een microfoon door Kanegem, maar spraakzaam zijn de bewoners niet echt. Een man met een pijp en een boer staan hem te woord: ‘De mensen durven er niet veel van zeggen, mijnheer. Het is te gevaarlijk. Je weet niet wie er rond je loopt. (…) Sommigen hier zullen niet aarzelen om hem een kopje kleiner te maken. Op zulke ogenblikken weet je niet meer wat je doet.’
‘Er gaan ongelukken gebeuren in Kanegem’, voegt een andere boer eraan toe. ‘De mensen zijn veel te onrustig.’
Buiten beeld roept iemand: ‘Het is een pyromaan.’
‘Ja, ’t is een ziekte, ‘ vervolgt de boer, ‘maar hij is niet te ziek om weg te lopen.’
Fred Janssen herinnert zich veertig jaar later de documentaire nog goed. ‘Een heel vreemde affaire. We waren daar nog geen tien minuten of heel het dorp wist al dat de televisie er was. Ook de pyromaan, wellicht. Ze hadden daar in Kanegem nog nooit een camera gezien en waren enorm op hun qui-vive. Al suggereerden sommigen dat ze meer wisten. Ik vergeet nooit een interview met de onderwijzer van het dorp. In het midden van dat gesprek zei die man: “Ik hoop dat hij ook eens aan zijn ouders denkt en beseft wat hij hen aandoet.” Die onderwijzer bedoelde eigenlijk: ik weet wie de pyromaan is, hij zat in mijn klas. Het hallucinante was dat hij dat tegen de camera’s zei, maar niet tegen de politie. Aan de montagetafel hebben we lang gediscussieerd of we die scène zouden gebruiken. Mijn collega’s vonden dat die man zich belachelijk maakte, ik vond dat het veel zei over de geslotenheid van die gemeenschap. Uiteindelijk is de scène nooit uitgezonden.’
Niet alleen Fred Janssen botste in Kanegem op een muur. De journalist van Het Laatste Nieuws schreef in 1976: ‘De karige woorden die de mensen van Kanegem tegenover hun ondervragers loslaten, wijzen op een gesloten gemeenschap, die ‘vreemde neuzen’ kunnen missen. Door het nachtelijk onderzoek werd het oude streekgezegde: ‘Ik kom van Kanegem en ik weet van niets’ weer bewaarheid. De gerechtelijke diensten voelen duidelijk aan dat sommigen op zijn minst ernstige vermoedens koesteren. Zij laten niets los of weten elke lastige vraag met een uitvlucht te omzeilen.’
Terug naar de zomer van 2016. Ik loop langs de bloemen van Kanegem, ‘het lachende gelaat van ons vaderland’. Veel is er op het eerste gezicht niet veranderd. Het marktplein, de oude school, de kerk: het decor ziet eruit zoals in de documentaire van Fred Janssen. Ook de zwijgzaamheid is nog altijd intact. ‘Ik weet van niets, ik kom uit Kanegem.’
Alleen anoniem komen er een paar tongen los. ‘Natuurlijk wisten we wie de pyromaan was’, zegt iemand.
‘Op een dag fietste er een jongen van vijftien door de straten. “Ze hebben de pyromaan!”, riep hij overal. ‘Er was inderdaad een verdachte. Een eenzame boer, die niet tot de gemeenschap van Kanegem behoorde. Hij had naast zijn boerderij vuurke stook gedaan en zich zo verdacht gemaakt. De man werd opgepakt, maar een paar uur later weer vrijgelaten. Hij had er niets mee te maken. Daardoor werd die jongen van vijftien natuurlijk heel verdacht. Een boer zei hem: ‘Ik denk dat jij de pyromaan van Kanegem bent. Het brandt altijd op de Oosthoek, nooit bij ons op de Westhoek. Stel dat het morgen hier zou branden, dan zou ik weten dat jij het niet bent. Want jij raakt niet op de Westhoek.” Een paar dagen later stond zijn schuur op de Westhoek in brand. Toen wisten we zeker dat het die jongen was. Hij had zichzelf verraden.’
De jongen van vijftien kwam nochtans uit een deftige familie. Maar in Kanegem wisten ze waar het fout gelopen was. Tijdens de week studeerde hij voor beenhouwer in het verre, verderfelijke Brussel. Hij had daar al eens een ontvoering gefaket. En vooral, vriendschap gesloten met de verkeerde mensen.
In het weekend kwam hij terug naar Kanegem met slechte ideeën. Een jaar eerder had de jongen al een geweer gestolen. Op een ochtend zag de boer de jongen door de velden lopen met zijn geweer. De boer stapte naar de vader van de jongen. ‘Hoe weet je of dat jouw geweer was?’, vroeg die. ‘De vizierkorrel was afgebroken en vervangen door een koperen schroef. Als hij het terug legt, spreken we er niet meer over.’ Een paar dagen later lag het geweer terug.
‘Zo ging dat toen’, zegt iemand me. ‘Het Kanegem van veertig jaar geleden was een ander dorp dan vandaag. Er was toen een grote bloedverwantschap. Iedereen was getrouwd met iedereen. Zelfs verre familie werd aangesproken als tante of nonkel. Iedereen hielp elkaar, zeker toen de oogst binnengehaald moest worden. Ook affaires werden onder elkaar geregeld. In der minne, zonder buitenstaanders.’ Zo zou ook de pyromaniezaak opgelost worden.
Terwijl de journalisten het raadsel van Kanegem proberen te ontwarren, lichten een paar boeren de vader van de jongen van vijftien in. ‘Hou je zoon in het oog.’ Dat doet de vader ook. Elke avond sluit hij de deur van zijn kamer.
De BOB vangt het gerucht op. Na elke nieuwe brand, bellen ze aan bij de vader. Ze trekken naar de slaapkamer van de jongen, maar die ligt altijd in zijn bed. Behalve die ene nacht van 6 op 7 augustus.
Vijf dagen later, woensdag 11 augustus 1976. Het parket houdt een reconstructie van die ene fatale nacht. De jongen van vijftien mag nog even spreken met zijn ouders. ‘Vertel hen de waarheid’, smeken ze.
De jongen kijkt naar onderzoeksrechter Spotbeen en bekent: ‘Ik was de pyromaan van Kanegem.’ ‘Elke keer als ik een schuur in brand gestoken had, fietste ik naar huis. Ik klom langs het raam naar binnen en ging in mijn bed liggen.’
Maar die 7e augustus werd hem te warm. Het dorp had zijn spel door. Hij had een nieuw alibi nodig en snel. Een man op wie hij de schuld kon steken, van al dat vuur. Die was snel gevonden. Zijn buurman Raymond Tack: een brave weduwnaar, een gemakkelijk slachtoffer. De jongen had hem al eens eerder beschuldigd, dat hij dat geweer gestolen had.
‘Om halfvijf ben ik uit het raam geklommen’, zegt hij tegen de onderzoeksrechter. ‘Ik ben bij Raymond gaan aanbellen. Toen hij opendeed, zei ik: “Er zijn stieren en koeien ontsnapt. Je moet meekomen.” Hij deed zijn kleren aan. In de weide wachtte ik hem op. Daar heb ik op zijn hoofd geklopt met een hamer en ik ben blijven kloppen. Tot hij niet meer bewoog. Ik heb hem weggesleept en de schuur in brand gestoken. Daarna ben ik mijn ouders gaan wekken. ‘Ik heb de pyromaan gedood.’
‘En die andere branden?’, vraagt onderzoeksrechter Spotbeen. ‘Waarom heb je dat gedaan?’
‘Ik zag zo graag vlammen’, zegt de jongen.
‘Ik word ook gepest op school. Ze vroegen waar ik van afkomstig was. “Uit Kanegem”, zei ik. Toen begonnen ze te lachen. “Dat dorp van die boeren.” Ik wou Kanegem uit de vergetelheid halen en beroemd maken in heel het land.’
Net voor hij vertrekt, vraagt de jongen aan de onderzoekers om zo weinig mogelijk ruchtbaarheid aan de zaak te geven. Niet in het dorp, niet in de media. Die respecteren dat ook. ‘We mogen de identiteit van de jongen niet onthullen’, schrijft Het Laatste Nieuws. ‘De wet op de minderjarigheid laat ons dat niet toe.’
‘De bloemengemeente herademt, met een pijnlijke grimas’, besluit de krant. ‘Eigenaardig genoeg zijn de mensen nog altijd even angstig en schichtig als voor het onverkwikkelijke drama.’
Veertig jaar later is die zin nog altijd het laatste nieuws uit Kanegem. ‘Ik kom van Kanegem, ik weet van niets.’
‘Verbaast je dat?’, vraagt iemand. ‘De mensen hebben veertig jaar gezwegen over die zaak. Iemand die de stilte doorbreekt, overtreedt de wet in Kanegem. Ze zullen een zondebok zoeken: “Jij bent naar de pers gestapt.” Terwijl het omgekeerd gegaan is. Jij wou weten wat er met de pyromaan gebeurd was. Daarnaast hebben mensen ook angst. “Als ik spreek, gaat de pyromaan mij misschien iets aandoen. Ook al is het veertig jaar geleden en was hij toen nog maar een kind, hij heeft wel iemand vermoord.”‘
– De pyromaan leeft dus nog?
– ‘Hij woont nog steeds in Kanegem. In het ouderlijke huis. Eigenlijk is hij daar nooit vertrokken. Na de ontknoping werd hij naar een verbeteringsgesticht gestuurd. Maar na een paar maanden was hij terug in Kanegem. Hij heeft hier nu een zaak.’
De mensen van Kanegem zien hem weleens door de straten lopen. De jongen van 15 is nu een man van 55. Fors gebouwd, nog altijd. ‘Een nette vent, zeker voor zijn leeftijd.’
Maar eigenlijk kennen ze hem in Kanegem niet echt. Hij zit nooit op café. Een vrouw of kinderen zien ze ook nooit aan zijn zijde. ‘Hij zondert zich af.’
Veertig jaar later is er vooral mededogen voor de pyromaan. ‘Het moet voor hem niet gemakkelijk zijn’, zeggen een paar mensen. Ze hebben ook bewondering voor hoe hij zijn vader gesteund heeft, toen die in 1989 stierf aan kanker. ‘Voor zijn vader was die hele affaire een drama. Toen niemand nog wist wie de pyromaan was, had hij nog in een boekske gestaan. “Als ik die vent ooit te pakken krijg, hang ik hem op.” Uiteindelijk bleek het zijn eigen zoon. Hij was gemeenteraadslid in Kanegem. Die affaire heeft hem gekraakt. Hij heeft zich een tijd niet meer durven vertonen in het dorp. Later heeft hij er nooit meer iets over gezegd. En wij ook niet. Wat valt er nog te zeggen?’
Zelfs de drie vrijgezellen-broers, zij die destijds hun boerderij verdedigden met de karabijn van pa zaliger, overtreden de wet van Kanegem liever niet meer.
– ‘Kunnen we over de pyromaan praten?’, vraag ik.
– ‘Liever niet, laat de hele zaak rusten.’
– ‘Hij woont naast jullie. Jullie moeten hem zien.’
– ‘Ja.’
– ‘Praten jullie dan nooit?’
– ‘Goeiemorgen en goeienavond, dat is alles.’
– ‘Heeft dat alles te maken met veertig jaar geleden?’
– ‘Ja.’
Ik bel aan bij de voormalige pyromaan. Zijn huis zit verscholen achter een haag. Er branden geen lichten, niemand doet open.
De weken erna bel ik hem talloze keren op. Niemand neemt op. Ik stuur hem een brief. Hij antwoordt niet. ‘Maak je geen illusies,’ vertelt iemand me, ‘hij zal nooit antwoorden.’ Ook voor hem geldt de wet van Kanegem.
Volgende zondag komt er weer een oude bekende naar het dorp, voor ’60 jaar Kanegem Bebloemd’. Godfried Danneels zal voorgaan tijdens de mis in de indrukwekkende Sint-Bavokerk.
De kerk waar hij ooit zijn roeping kreeg. Ook hij zag hier ooit vlammen, lang voor de zomer van 1976 – de pyromaan was nog niet geboren. Om vijf uur ’s morgens hielden de pastoor en de koster een ritueel met vuur. De kerk was leeg. Helemaal achteraan zat Godfried, toen nog een kleine jongen. ‘Ik vond het magisch’, zei hij later vaak in interviews. ‘De kerk was pikdonker, enkel de flikkering van het vuur weerkaatste op de muren.’
Vroeger was Danneels God in Kanegem. De oude bewoners van het dorp hadden nog bij zijn vader in de klas gezeten, meester Hendrik. Ze waren allemaal zo fier dat hij, een man van Kanegem, kardinaal werd.
Maar het dorp is hard veranderd sinds hij hier vertrokken is. Niet uiterlijk, wel op het tweede gezicht. De pyromaan had niet alleen een paar schuren in brand gestoken, maar ook een oude samenleving. Een Vlaanderen dat allang niet meer bestaat: een waar de wetten van de bloedverwantschap nog golden.
In de jaren tachtig en negentig kwamen er in Kanegem nieuwe wijken en nieuwe inwoners. Mensen die niet tot de familie van Kanegem behoorden en nog nooit over de pyromaan gehoord hadden. Ook de ster van de voormalige kardinaal is niet meer wat ze geweest is, sinds de pedofiliezaak rond Roger Vangheluwe. ‘Ik kom uit Kanegem en ik weet van niets.’
Eén ding bleef wel. Zondag zullen Danneels en zijn voormalige dorpsgenoten een lied zingen dat al eeuwen gezongen wordt in Kanegem. Elke keer als er weer een van Kanegem overleden is.
Voor Kanegem wil ik mijn harpe snaren,
Mijn dorpje lief, het schoonste dat ik ken,
Daar snelden heen mijn vroegste levensjaren;
Daar is de plaats waar ik geboren ben;
Daar is het oord waar ik Gods zon zag gloren,
Voor de eerste maal de bloempjes bloeien zag,
En ’t zoet gezang der blijde vogelenkoren,
Weergalmen hoor bij heldren zomerdag.
Het lied werd ook gezongen op 12 augustus 1976 in de Sint-Bavokerk. Een paar dagen nadat de rode haan voor de laatste keer gekraaid had in Kanegem. In het midden van de kerk stond de kist van Raymond Tack.
DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘In de weide wachtte ik hem op. Daar heb ik op zijn hoofd geklopt met een hamer en ik ben blijven kloppen.’
Veertig jaar later is er mededogen voor de brandstichter. ‘Het moet voor hem ook niet gemakkelijk zijn.’