Drie dagen werd in de senaat over de werking van pers en gerecht gepraat. Dat gesprek nam uiteindelijk toch nog een onverhoopte en zelfs hoopgevende wending.

VREEMD GENOEG bewees justitieminister Stefaan De Clerck (CVP) vorige week zaterdag het nut van de dialektiek. Zijn Zuidwestvlaamse elektorale achterban heeft het nochtans niet altijd begrepen op dit historisch begrip en op een strijdlustige pers. De syntese waartoe De Clerck op het eind van het driedaags colloquium over “Justitie en Pers” in de senaat onherroepelijk gedreven werd, heeft hem wellicht zelf verrast.

De tese was anders nogal duidelijk : de persmuskieten moeten manieren leren en strenger aangepakt worden. Daar waren omzeggens alle magistraten en rechtsgeleerden het de eerste dag van het colloquium over eens. ’s Anderendaags was de antitese al even duidelijk. De journalisten die de senaatstribune beklommen, haalden uit naar het gerecht en de professoren of schermden met de grondwet. Wat een dovemansgesprek dreigde te worden, heeft op zaterdag 9 december, na de stellingnames van parlementsleden uit alle politieke frakties, geleid tot de syntese waar de justitieminister niet onderuit kan.

Al wie met de pers te maken krijgt, de pers zelf en het gerecht mogen in de komende maanden vaak ingrijpende nieuwigheden verwachten. Al worden het andere maatregelen dan sommige magistraten, advokaten en politici verhoopt hadden. De rooms-rode regering, die tegen de achtergrond van Agusta-onthullingen ontbonden en na verkiezingen opnieuw gevormd werd, benadrukt niet toevallig in haar regeerakkoord “het belang van het geheim van het onderzoek, niet enkel met het oog op het behoud van het vermoeden van onschuld, maar ook om een gebrekkige werking van het onderzoek te voorkomen. ” Het is evenmin toevallig dat de regering, in het kader van een vereenvoudiging van de assisenprocedure, aan het parlement vraagt “om de korrektionalizatie van de persdelikten te onderzoeken. ” Die behoren immers tot de grondwettelijke bevoegdheid van het hof van assisen, dat echter in dit verband nauwelijks of niet wordt gevat en zodoende de pers een feitelijke straffeloosheid bezorgt, die sommigen ergert.

Welnu, Stefaan De Clerck heeft tijdens een uitzonderlijk debat onder senatoren middenin het halfrond kunnen vaststellen dat alleen de PRL-FDF-oppositie voorstander is van de korrektionalizering van persmisdrijven. Duidelijker kan het niet. En daar moet ook de regering rekening mee houden. Alle bedenkingen en adviezen ten spijt.

GENOEG PENALIZERING.

Prokureur-generaal bij het hof van kassatie Jacques Velu, die op 1 september al de toon zette in zijn ophefmakende mercuriale bij de opening van het gerechtelijk jaar, had op donderdag, bij de opening van het senaatscolloquium, anders een mooi doordenkertje bedacht. Hij stelde voor om artikel 150 van de grondwet zodanig te wijzigen dat drukpersmisdrijven niet langer door een assisenjury maar door een korrektionele rechtbank zouden beoordeeld worden. Opdat de eventueel veroordeelde journalist op die manier minstens een gemotiveerd vonnis zou krijgen en recht hebben op hoger beroep. Ook Jozef Van den Heuvel, deken van de Belgische Nationale Orde van Advokaten en raadsman van gewezen Navo-sekretaris generaal Willy Claes, vond dat de huidige assisenprocedure “geen doelmatige sanctie” inhoudt voor de pers die haar boekje te buiten gaat. De deken zei dit weliswaar in eigen naam.

Intussen werd nog maar eens duidelijk wat sommigen met de pers voorhebben. Die bedreiging verklaart mee waarom professor Dirk Voorhoof (Universiteit Gent) opteerde voor het minste kwaad in een gedetailleerd advies waarom de justitieminister hem en David D’Hooghe (KU Leuven) en Henri Bosly (UC Louvain) begin juli vroeg. Voorhoof advizeerde de toepassing van het grondwetsartikel 150 voor welbepaalde meningsuitingen uit te sluiten en betwistingen daarover toch door de korrektionele rechtbank te laten beslechten. Hij verwees daarbij naar laster, eerroof, belediging en kwaadwillige ruchtbaarmaking ten nadele van private personen over wie de berichtgeving maatschappelijk irrelevant is. Om ook de wet van 1981 ter bestrijding van het racisme en die van 1995 ter bestrijding van het negationisme meer daadkracht te geven, wou Voorhoof ook die misdrijven door de korrektionele rechtbank laten beslechten. Ondanks hun maatschappelijke relevantie. Het hof van assisen zou nochtans bevoegd blijven voor de drukpersmisdrijven die vermeende aantijgingen tegen publieke personen inhouden, zeker in maatschappelijk relevante aangelegenheden.

Zijn kollega Bosly wees, afgezien van wat voorbehoud, deze piste niet af. Dat deed professor Jan Velaers (Ufsia) vorige week wél. Hij waarschuwde voor het gebruik van relatief open begrippen met vage contouren, zoals private en publieke personen met al dan niet maatschappelijke relevantie. En hij herinnerde aan de grondwettelijke gelijkheidsbeginselen, die door een opsplitsing van artikel 150 op de helling zouden komen. Velaers waarschuwde op zijn beurt voor al te veel bijkomende strafrechtelijke maatregelen.

Uiteindelijk is dat ook de konklusie van De Clerck, die de wijze woorden van professor-senator Hugo Vandenberghe (CVP) indachtig de noodzaak niet meer ziet van bijkomende penalizering, zoals prokureur-generaal Velu en sommigen binnen de CVP die nochtans eerder bepleitten. Het moet dus iedereen duidelijk zijn dat de bestaande burgerlijke procedures meer dan voldoende garanties bieden aan al wie denkt door de pers benadeeld te zijn. Toch zou al wie zich geschaad acht en op schadeloosstelling uit is, makkelijker artikel 1382 van het burgerlijk wetboek moeten kunnen aanwenden. Dan nog mag dit, volgens de justitieminister “niet leiden tot verkapte beboeting. ” Daarmee wordt advokaat-generaal Jacques De Lentdecker, de vroegere kabinetschef van ex-justitieminister Melchior Wathelet (PSC) teruggefloten, waar hij op 1 september in zijn persdenigrerende mercuriale, voor forse boetes (straffende schadeloosstellingen) pleitte.

INSLIKKEN.

De nieuwe justitieminister kon vorige week ook vaststellen dat iedereen het erover eens is hoezeer de wet op het recht van antwoord, waarvan vooral Voorhoof de onvolkomenheden reeds geruime tijd aanklaagt, aan verbeteringen toe is. De Clerck wil trouwens aan enkele experts de opdracht geven daar werk van te maken. Zo zouden, volgens Voorhoof, de wetten over het recht van antwoord in de schrijvende en audiovisuele media onder dezelfde noemer gebracht worden, zou de maximum lengte van het recht van antwoord beter gedefiniëerd worden, zou de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, bij de betwisting van een antwoordrecht, de zaak vlugger ten gronde kunnen behandelen en dies meer. Het wetsvoorstel dat de SP-kamerleden Dirk Van der Maelen, Dany Vandenbossche en Renaat Landuyt in oktober indienden, is ongetwijfeld een basisdokument terzake.

Ook kon de justitieminister vaststellen dat omzeggens iedereen het toch eens is met prokureur-generaal Velu als die voorstelt om iemand die buiten vervolging gesteld of vrijgesproken werd, binnen een nieuwe wettelijke termijn een recht van antwoord te gunnen in de media die hem of haar voordien als verdachte, indien niet als schuldige, afschilderden. “Om de aantasting van het vermoeden van onschuld te doen ophouden, ” zoals Velu het in zijn mercuriale zei. In tegenstelling tot hetgeen hij en de CVP-kamerfraktie voorstellen, ziet het er niet naar uit dat het vermoeden van onschuld, dat reeds in ons rechtstelsel wordt erkend, nog eens in een extra wet afdwingbaar wordt tegenover de pers.

Waar professor Voorhoof, en velen met hem, tijdens het colloquium pleitten voor de opheffing van alle mogelijkheden tot “preventieve censuur” via de rechter in kortgeding of op eenzijdig verzoekschrift, toont De Clerck zich minder radikaal. Artikel 25 van de grondwet zegt “de censuur kan nooit worden ingevoerd”. Maar de minister denkt, onder anderen met professor Georges de Leval (Université de Liège), dat er toch een rechtsmiddel moet resten om, bij zeer flagrante en plotse schending van bepaalde rechten, een preventief toezicht en zelfs een verbod op de publikatie, de verspreiding of de uitzending van tekst en beeld op te leggen. De minister van justitie meent dat daarover “nog reflektie nodig” is.

Zijn eerder gedane voorstel om een orde van journalisten op te richten, heeft hij nu wel degelijk ingeslikt. In zijn advies noemde Voorhoof zo’n orde “ongrondwettig, in strijd met artikel 10 van het Europees verdrag van de rechten van de mens, onwerkbaar en ongewenst. ” Dit belet niet dat hij, zoals zijn kollega’s D’Hooghe, Velaers, François Rigaux (UC Louvain), Michel Franchimont (Université de Liège) en de minister, blijft aansturen op een soort tuchtrechtelijk kollege. Daarin zouden niet uitsluitend journalisten zetelen en buitenstaanders zouden er met klachten terecht kunnen om genoegdoening te verkrijgen : buiten de rechtbank om.

De journalisten en de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten van België (AVBB) blijven gekant tegen zo’n toezichtsorgaan, dat vreemd zou zijn aan het beroep. Tijdens het debat opteerden trouwens alle parlementsleden behalve de PRL-FDF senator voor een betere zelfregulering van de journalisten en voor “de grote kuis in eigen huis”, zoals senator Fred Erdman (SP) het zei. Diens PS- en PSC-kollega’s sloten bij deze zelfregulering evenwel geen externe stem uit. De Clerck wil echter meer dan dat.

NIEUWE GENERATIE.

De minister van Justitie slikte wel zijn voorstel tot oprichting van een orde van journalisten in, maar wil dat de journalisten hun zelfregulering in eigen rangen ook afdwingbaar maken. Daartoe lijkt, althans volgens hem, het voorstel van Velaers “wegen te openen”. Daarin wordt immers het onderscheid gemaakt tussen beroepsjournalisten en journalisten zondermeer. De beroeps zouden dan een eigen deontologie ontwikkelen en doen naleven. Of de anderen dan als het ware vogelvrij verklaard worden, is niet meteen duidelijk.

Vandaar dat BRTN-journalist Filip Voets, namens de AVBB, Velaers’ voorstel afwees. Temeer omdat de AVBB uitgerekend nu pogingen onderneemt om de eigen raad en kollege voor deontologie tot gezaghebbende tuchtorganen uit te bouwen. Daarbij wordt zelfs uitgekeken naar een magistraat van de raad van state of zo iemand, die zal waken over de gevolgde procedure en de rechten van de verdediging. En ook daarbij zal rekening moeten gehouden worden met een opkomende generatie journalisten die (nog) strijdlustiger is, die zijn identiteit als journalist wil verbergen en zelfs een andere identiteit wil aannemen om bepaalde feiten te achterhalen, indien niet uit te lokken. Praktische oefeningen van het postgraduaat journalistiek aan de Vlaamse Ekonomische Hogeschool Brussel (Vlekho) bevestigen de trend, die al enkele jaren in de tweede licenties binnen de vakgroep kommunicatiewetenschappen aan de Universiteit Gent wordt waargenomen. Het is die studenten zeker niet te doen om goedkope sensatie. Integendeel. Zij zijn er alleen op uit om, met veel ernst en inzet, de pen nog dieper in de maatschappelijke wonden te betten.

In het licht van deze evolutie, van de huiszoekingen en de inbeslagnames bij journalisten en van de gerechtelijke intimidaties waarvan sommigen het voorwerp zijn, kan De Clerck moeilijk anders dan het bronnengeheim verdedigen. Zelfs prokureur-generaal Velu wil de journalist een uitdrukkelijk in de wet opgenomen zwijg- of verschoningsrecht gunnen wanneer die als getuige wordt verhoord over de oorsprong van bepaalde informatie. Zij het mits bepaalde beperkingen. De minister van Justitie, die tijdens de voorbije maanden ook in dit verband de spanningen tussen pers en gerecht anders is gaan bekijken, ging vorige zaterdag zelfs akkoord met de voorstellen van professor Voorhoof om de argumenten te beperken die de rechter zou kunnen aanwenden om dat zwijgrecht te doorbreken.

Daartoe zou aan drie voorwaarden “kumulatief” moeten voldaan zijn. De gegevens, waarvan het gerecht dan toch de oorsprong bij de journalist zou mogen halen, moeten ten eerste betrekking hebben op misdrijven waarbij de fysieke integriteit van één of meerdere personen op het spel staat Ten tweede moeten ze cruciaal zijn voor de identifikatie of opsporing van de verdachten of het voorkomen van bovenvermelde misdrijven. En ten derde moeten ze op geen andere wijze te vernemen zijn dan door het opheffen van het bronnengeheim. Hoewel De Clerck het op 26 oktober, tijdens een debat voor het jongste nummer van Kultuurleven, nog moeilijk had met deze kumulatieve voorwaarden, denkt hij (met Velu) dat het misschien beter zou zijn uitzonderingen te maken als het om de “vitale belangen van één of meerdere personen” gaat, dan wel om hun “fysieke integriteit”. En dit is geen juridisme. De minister toont zich zelfs bereid het bronnengeheim te laten respekteren als het om “onwettig” verkregen informatie zou gaan.

Volgens prokureur-generaal Velu, zou een journalist zijn zwijgrecht slechts mogen inroepen als het om “wettig” verkregen informatie gaat. Dit betekent echter dat de journalist verder als medeplichtige zou kunnen vervolgd worden wanneer een ambtenaar zijn beroepsgeheim tegenover hem of haar meent te moeten schenden of wanneer het bezit van fotokopies als heling van overheidsdokumenten wordt gekwalificeerd.

De Clerck is mee overtuigd geraakt door de uiteenzetting in de senaat van Willem Korthals Altes, rechter in Amsterdam en de geestelijke vader van het verregaande “journalistiek privilege” zoals het nu in het Nederlandse parlement wordt besproken. Bij ons sluit het wetsvoorstel van de VLD-kamerleden Patrick Dewael, Geert Versnick en Marc Verwilghen daar het dichtst bij aan. Zeker als daarbij rekening wordt gehouden met de begeleidende waarborgen waarvoor Voorhoof pleit. Ook die geven de beroeps- en andere journalisten zeker geen strafrechtelijke vrijbrief. Hun relaties tegenover het gerecht winnen wel aan duidelijkheid.

UITKIJKEN.

Het gerecht zelf zal in zijn relaties met de pers met nog grotere veranderingen te maken krijgen en die zullen aan beide kanten een mentaliteitswijziging vergen. Het moet immers mogelijk zijn degelijke professionele relaties uit te bouwen, waar iedereen en eenieders informatiebehoefte bij gebaat is. De Clerck herhaalde dat “het stilzwijgen van het gerecht dikwijls als arrogantie” overkomt en dat het “meer openheid” moet tonen. Het geheim karakter van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek mag daarbij “niet als voorwendsel ingeroepen” worden om alles bij het oude te laten.

De minister van Justitie wil daartoe de bestaande ministeriële circulaires aktualizeren en de vroegere maar alom geprezen woordvoerder van het Antwerpse parket, substituut-prokureur des konings Diane Reynders, nu adjunkt advizeur-generaal op de dienst voor het strafrechtelijk beleid, haar voorstellen terzake laten uitwerken. Hij wil de vijf parketten- generaal en de 27 parketten maar ook de zittende magistratuur in hoven en rechtbanken tot meer openheid en kommunikatievaardigheid aanzetten. Op de betrokken niveaus moeten de nodige geoefende woordvoerders aan de slag kunnen. En de voorstellen van de kommissie ter hervorming van het strafprocesrecht, onder leiding van professor Michel Franchimont, moet bij voorrang in het parlement worden besproken. Die voorstellen hebben enerzijds een grotere mededeelzaamheid van het gerecht tot doel, niet alleen ten overstaan van de verdachte en zijn of haar advokaat, maar ook tegenover de pers. Anderzijds beoogt de kommissie-Franchimont dan weer een zodanige afscherming van hetgeen het gerecht al dan niet doet, vooraleer het tot een openbare rechtszitting komt, dat bepaalde kommissievoorstellen sinds vorige zaterdag achterhaald zijn. Althans in de geest van het senaatscolloquium en van de aanwezige kamerleden en senatoren.

Frank De Moor

Wat aanvankelijk op de tribune werd gezegd, dreigde de stellingenoorlog tussen pers en gerecht te bestendigen.

Roger Lallemand bedeelde, als voorzitter van de kommissie voor justitie van de senaat, zijn kommissieleden een ongewone maar politiek belangrijke rol toe.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content