‘Je ouders helpen hoort erbij, maar ik wist niet dat ik ook gewoon kind mocht zijn’
We worden hoe langer hoe meer verzocht alles digitaal te regelen: een afspraak maken, je inschrijven via een app voor je naar een consultatie in het ziekenhuis gaat, een formulier invullen en allerlei bankhandelingen online verrichten. Veel ouders die niet meer mee kunnen, doen een beroep op hun kinderen om hen hierbij te helpen. ‘Je ouders helpen hoort er gewoon bij.’
Kinderen die de rol van hun ouders opnemen en in hun plaats optreden: het fenomeen is gekend en heeft ook een naam, parentificatie. En dat is veel meer dan af en toe in het huishouden helpen, een e-mail sturen of kleine broer of zusje bijstaan bij het huiswerk. Vaak gaat het om kinderen wier ouders laaggeletterd zijn en die de landstaal niet goed genoeg beheersen, of die te schuchter zijn om zelf de stap naar een instantie te zetten.
Psychologe Marinka Kamphuis wijdde in 2014 een boek met een veelzeggende titel aan het fenomeen: Te vroeg volwassen. ‘De digitalisering kan in sommige situaties overbelastend zijn’, antwoordt ze op onze vraag wat de steeds digitalere wereld doet met die te vroeg volwassen kinderen. ‘Maar het is niet de praktische kant van het verhaal die parentificatie in de hand werkt, het is eerder wat ermee gepaard kan gaan.’
‘De digitalisering bracht extra taken met zich mee, zoals het afprinten van documenten voor mijn papa’, zo vertelt de 24-jarige studente Safia (niet haar echte naam). ‘Maar de voordelen ervan zijn voor mij veel groter dan de nadelen. Het heeft me de rechtstreekse confrontatie met de buitenwereld bespaard en me verlost van de angst om met volwassenen te bellen.’
Ook de 25-jarige Nihad vertelt over haar ervaringen: ‘Het dreigde een bijkomende last te zijn, maar ik heb meteen aan mijn vader duidelijk gemaakt dat hij op dat vlak geen hulp van mij mag verwachten. Hij is taalvaardig genoeg en kan, mits een beetje moeite, zelf aan de slag gaan. Ik heb trouwens geen echte band met hem en beschouw hem slechts als mijn biologische vader, meer is hij niet.’ Sterke uitspraken, die met de deur in huis vallen en de gelaagdheid van de problematiek van parentificatie meteen blootleggen.
Emotionele beschikbaarheid
‘Ik kan me wel voorstellen dat je een beroep doet op je kind,’ zegt Kamphuis, ‘als je financiële problemen hebt en een uitkering moet aanvragen, om allerlei zaken te uploaden. Maar het wordt pas een probleem als je tijdens dat proces ook je financiële problemen met je kind bespreekt. Het gesprek daarover zal voor het kind belastender zijn dan het invullen van een formulier. Het probleem is niet de digitalisering op zich, maar wel de emotionele impact die gesprekken op het kind kunnen hebben.’
Het probleem met parentificatie is niet zozeer dat kinderen praktische taken uitvoeren voor de ouders, maar eerder dat ze emotioneel beschikbaar moeten zijn voor hen. Die beschikbaarheid kan in sommige situaties verregaande gevolgen hebben en de ontwikkeling van het kind in de weg staan. Ze kan zich zelfs vertalen in lichamelijke klachten, eetstoornissen en angststoornissen en kan tot een burn-out leiden. ‘Het kan ook in een later stadium van het leven van het kind opduiken, bijvoorbeeld als dat zelf kinderen krijgt’, zegt Kamphuis.
Een burn-out is precies waar studente Safia een paar jaar geleden in belandde. De eerste verschijnselen doken op toen ze in het zesde jaar van de middelbare school zat, maar ze stond er toen niet echt bij stil. ‘Mijn eerste jaar aan de universiteit was heel hectisch, maar ik bleef doorgaan. Tot mijn lichaam het op een bepaald moment opgaf’, vertelt ze. ‘Plots kon ik op sommige dagen niet uit mijn bed en werkte mijn geheugen niet zo goed meer. Ik at niet meer, dronk niet goed en was bijna tien kilo afgevallen. Ik zat in een periode van depressie.’
Safia’s vader is bouwvakker, haar moeder is een huisvrouw die heel weinig Nederlands spreekt. Ze nam van kleins af aan taken over van haar ouders, zonder zich daar vragen bij te stellen. ‘Het begon met brieven lezen en afspraken maken met de huisarts. En het is geëvolueerd naar contact opnemen met de verzekeringmaatschappij, met het ziekenfonds en in de plaats van mijn ouders naar het oudercontact gaan voor mijn twee broers en zusje’, vertelt ze.
‘Op mijn dertiende had ik al een soort angst ontwikkeld om met volwassenen te bellen’, herinnert Safia zich. ‘Elke keer dat ik de telefoon opnam, was ik bang dat ik iemand aan de lijn zou krijgen die niet lief zou zijn, boos zou worden of me zou uitlachen. Het is al eens gebeurd dat de dame met wie ik belde haar frustratie op mij afreageerde omdat mijn ouders niet zelf belden. Een andere keer werd ik zelfs uitgelachen omdat ik niet wist waar ik precies voor moest bellen. Want wat wist ik nu van verzekeringen en polisnummers?’
Haar ouders bijstaan was een vanzelfsprekendheid. ‘Je ouders helpen hoort er gewoon bij. Velen in mijn omgeving deden net hetzelfde. Het was pas toen ik op de universiteit hulp zocht, dat ik voor het eerst van iemand hoorde dat het helemaal niet mijn taak was om zoveel te doen. Ik wist niet dat ik het recht had om een kind te zijn.’
Therapie heeft haar doen inzien wat haar specifieke situatie was. ‘Ik ben een steunpillaar in het gezin. Als mijn broers en zus iets nodig hebben, komen zij naar mij toe. Het is het gevolg van een combinatie van zoveel dingen tegelijk. Het heeft voor een stuk ook met mijn persoonlijkheid te maken, want ik heb vriendinnen die hetzelfde doen maar die er blijkbaar geen last van ondervinden.’
Versnipperde hulpverlening
Voor Nihad nu 25, telden alleen de periodes die ze samen met haar moeder, broertjes en zusje in de vluchthuizen doorbracht, als echte kindertijd. Verder heeft ze niets anders gekend dan zorg dragen voor haar moeder. ‘Mijn moeder is ziek en heeft veel problemen gehad met mijn vader. Ik ben niet de oudste, toch ben ik diegene die zorg draagt voor haar en ons gezin.’
Nihad kreeg geen inzinking, maar had niet genoeg veerkracht om een normale schoolcarrière op te bouwen. Overschakelen van het algemeen secundair onderwijs naar het beroepsonderwijs leek op een bepaald moment onvermijdelijk. Met vallen en opstaan begon ze aan een artistieke academische opleiding, maar haar tekentalent bleek niet genoeg om die tot een goed einde te brengen. Vrij vroeg ging Nihad alleenwonen, op aanraden van het OCMW, en dat hielp haar. Het gaf haar de kans gaf om haar eigen leven te leiden.
‘Toch is het dubbel’, vindt ze. ‘Aan de ene kant gaf het me de mogelijkheid om aan mezelf te denken en de dingen te doen die ik graag wilde doen. Maar ik had als het ware twee huizen en twee verantwoordelijkheden. Ik ben op twee fronten bezig. Ik moet nog altijd van alles doen voor mijn moeder, want ze is ziek.’
Wat absoluut niet helpt, vertelt Nihad, is het feit dat de hulpverlening versnipperd is. ‘De opvolging was niet optimaal. Je moet bij verschillende diensten aankloppen. Soms veranderen de medewerkers bij het OCMW en zo ging het dossier van mijn moeder van de ene persoon naar de andere. De ziekte van mijn moeder is pas na vele jaren lijden eindelijk erkend als ziekte.’
Gewaardeerd en gesteund
‘Vroeger, toen mensen nog twaalf kinderen hadden, was het normaal dat de jongste kinderen ook door de oudere verzorgd werden’, duidt psychologe Marinka Kamphuis. ‘In een gezin draag je allemaal een steentje bij als moeder ziek is. Maar dat alleen betekent nog niet dat je geparentificeerd bent.’
‘Parentificatie is erg subjectief,’ zegt Kamphuis, ‘en hoeft niet problematisch te zijn. Elke situatie is anders. Als ouders alcoholproblemen of enorme psychische problemen hebben, is dat een heel ander verhaal dan wanneer bijvoorbeeld een moeder kanker krijgt en overlijdt en een zoon of dochter, al dan niet tijdelijk, meer verantwoordelijkheden draagt.’
Maar het kan fout lopen en gaan van een gezond naar een zeer schadelijke en zelfs destructieve situatie. Hoe ernstig die is, hangt af van hoe lang de situatie aansleept, wat de relatie is tussen wat je van een kind vraagt en zijn leeftijd, en in hoeverre een kind toekomt aan zijn eigen leven. ‘Mag het kind nog kind zijn? Of moet het meteen na school voor anderen zorgen, komt het helemaal niet toe aan eigen contacten en wordt zijn ontwikkeling belemmerd? Dat zijn de vragen die beantwoord moeten worden’, zegt Kamphuis.
Wat ook erg bepaalt of parentificatie schadelijk is, is of je al dan niet gewaardeerd wordt als kind. Erkenning is in deze context een heel belangrijke term. Erkenning krijgen voor de offers die je als kind doet, maar ook jezelf erkenning geven. Want parentificatie kan ook positief uitvallen, zegt de psychologe. ‘Er is ook een groep kinderen die helemaal geen klachten hebben, en die ondanks alles vaak net heel krachtig uit de situatie komen en later ook succesvol worden. Meestal zijn het kinderen die een steunfiguur in de omgeving hebben, een oma of een buurvrouw bijvoorbeeld. Het helpt ook als het kind een hobby heeft, sociaal vaardig is en omringd is door andere mensen.’
Emotioneel welzijn
Kan parentificatie vermeden worden? Zijn risicogroepen, zeker in tijden van verregaande digitalisering, zoals bijvoorbeeld kinderen van nieuwkomers?
Voor kinder- en jeugdpsychiater Winny Ang, die vaak met minderjarige vluchtelingen werkt, is het heel moeilijk om daar tendensen in te zien. Omdat parentificatie een ingewikkeld proces is waarbij heel veel verschillende factoren komen kijken. ‘In gezinnen die in ons land toekomen, zie je vaak dat kinderen de taal snel leren, waardoor er een onevenwicht in het gezin ontstaat. Maar niet elk kind gaat zorg dragen in een gezin. Vaak hangt het af van de persoonlijkheid van het kind zelf. Sommige kinderen zijn veel meer vatbaar voor de zorg voor anderen en gaan die overnemen van de ouders, anderen trekken daar zich minder van aan. Je ziet dat verschil zelfs binnen hetzelfde gezin. En soms nemen kinderen allerlei taken op zich en hoeft dat helemaal niet tot parentificatie te leiden.’
Preventie is belangrijk, zo benadrukken de experts. Volwassenen kunnen signalen opvangen en onderzoeken of er sprake is van parentificatie. En hier spelen eerstelijnswerkers zoals huisartsen, zorgcoördinators op school, Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB’s) en OCMW-medewerkers een belangrijke rol in. ‘Dat doen huisartsen automatisch’, zegt Ang. ‘En in de scholen en in de geestelijke gezondheidszorg wordt er, puur op het vlak van taal, alles aan gedaan om kinderen bijvoorbeeld niet te laten tolken. Want het is absoluut niet aangewezen, voor geen van de partijen, om kinderen te laten tolken. Dat is al uitgebreid onderzocht.’
Toch blijft sensibiliseren heel belangrijk, vindt de kinderpsychiater. ‘Het is belangrijk om zowel huisartsen als andere eerstelijnswerkers tijdens hun opleiding te blijven sensibiliseren voor het belang van het emotionele welzijn van hun patiënten en cliënten.’ Ook kinderen en ouders kunnen bewustgemaakt worden van de problematiek. ‘In het onderwijs vinden we het nu belangrijk om het over seksualiteit en over relaties te hebben, daar is een apart vak voor. Het is ook belangrijk om aandacht te geven aan het geestelijk welbevinden van kinderen en jongeren. Dat kan door uitleg te geven over psychisch welzijn en te werken rond het thema stress. En door uitleg te geven over factoren die stress in de hand werken en over manieren die ons in staat stellen om stress te herkennen en ermee te leren omgaan’.
Ook mensen die een religieuze betekenis hebben in het leven van anderen kunnen een preventieve rol opnemen. ‘In de Kerk zijn er pastoors, vertrouwenspersonen bij wie mensen terechtkunnen met problemen. Het zou goed zijn als ook imams bijvoorbeeld gesensibiliseerd worden voor geestelijke gezondheidsproblemen. Ze kunnen signalen opvangen, en het zou interessant zijn als ze voor dergelijke zaken alert kunnen zijn’, zegt Winny Ang.
‘Het hoeft niet altijd tot therapie te leiden. Want als jongeren tot bij ons komen, is het vaak helaas al laat’, zegt de kinder- en jeugdpsychiater. ‘Maar er kan op al die niveaus wel opgetreden worden.’
Over dit artikel
Journaliste Samira Bendadi: ‘Toen we op een redactievergadering de ‘digitale kloof’ op tafel legden als thema voor een focuskatern, dacht ik meteen aan de kinderen die optreden als brugfiguur tussen hun ouders en de buitenwereld. Zou de digitalisering hen extra onder druk zetten? Met die vraag trok ik naar specialisten. En al vanaf het eerste gesprek werd het fenomeen benoemd: ‘parentificatie’, een probleem waarbij het emotionele een belangrijkere rol speelt dan het praktische.
Wat mij vooral opviel is dat parentificatie helemaal niet zichtbaar hoeft te zijn voor de buitenwereld. Ik interviewde Safia, een voorbeeldige leerling die altijd goede resultaten behaalde. Dit jaar maakt ze haar masteropleiding af. Nihal, de andere jongere waar ik mee sprak, toont vooral dat ze veerkrachtig is. Ze bleef altijd stevig in haar schoenen staan. Maar zodra je het bovenste laagje van haar verhaal schraapt, vloeien er tranen. Het zijn niet de extra taken die haar storen. Maar het raakt haar diep dat haar moeder veel heeft moeten lijden, en dat ze voor altijd ziek blijft. En ze is boos, door het gebrek aan goede opvolging en de versnipperde hulpverlening.’