De machtigste magistrate van België wil ze niet genoemd worden, maar ze ís het wel. Michèle Coninsx staat aan het hoofd van Eurojust, het agentschap dat de Europese terrorismebestrijding coördineert. In haar eerste grote interview na de aanslagen van 13 november in Parijs pleit Coninsx voor een fijnmazigere aanpak van de Syriëstrijders, door ze in te delen in groepen met een lage, gemiddelde of hoge risicofactor.
Haar designbureau op de hoogste verdieping van het Eurojust-hoofdkwartier in Den Haag is het kloppende hart van de Europese strijd tegen zwaar banditisme, fraude en terrorisme. Grote zwart-witfoto’s van het Justitiepaleis herinneren aan haar vroegere loopbaan.
Toen ze nog in Brussel werkte, ging Michèle Coninsx achter een Colombiaans drugskartel aan. Ze bracht de Hongaarse seriemoordenaar Andras Pandy achter de tralies en vervolgde het Vlaams Blok tijdens het beruchte racismeproces. Ook met de Algerijnse Groupe Islamique Armé kruiste ze de degens, in de eerste Belgische rechtszaak tegen jihadi’s. In 1995 was dat. Intussen heeft Coninsx twintig jaar ervaring in de justitiële strijd tegen gewelddadige islamisten.
In 2002 is Eurojust opgericht om de coördinatie tussen de gerechtelijke diensten van de EU-lidstaten te verbeteren in de strijd tegen georganiseerde misdaad en terrorisme. Vorig jaar trad Eurojust succesvol op tegen een btw-fraudenetwerk, illegale handel in paardenvlees, een criminele groepering gespecialiseerd in internetfraude, cybermisdadigers die malware verspreidden om bankinformatie te stelen én een Oost-Europese organisatie van mensensmokkelaars.
Interviews geeft Coninsx maar zelden. Op één interview met de Zwitserse radio na heeft ze gezwegen over de Parijse aanslagen. Liefst van al werkt ze in de luwte, achter de schermen. Elk woord dat ze zegt, kan grote gevolgen hebben. Haar uitspraak dat IS-strijders zich hadden gemengd tussen bootvluchtelingen ging in juli 2015 de wereld rond. Ze wikt en weegt haar woorden, spreekt beheerst en met zachte stem.
Hoe hebt u de Parijse aanslagen beleefd?
MICHÈLE CONINSX: Uitgerekend de dag ervoor had Eurojust nog een succesvolle antiterreuroperatie afgerond en dat gaf ons een ongelooflijk goed gevoel. Tijdens 26 huiszoekingen in 9 landen waren we tot 13 arrestaties gekomen. 10 verdachten werden voorgeleid voor lidmaatschap van een terroristische organisatie, heel duidelijk gelinkt aan Al-Qaeda, de IS en Al-Nusra. Het terreurnetwerk was via het internet actief in het rekruteren en financieren van Foreign Terrorist Fighters (het jargon voor Syriëstrijders, nvdr). Dat er linken waren met Irak, Libië en Noorwegen toonde aan dat de strijd tegen terroristen zich uitstrekt tot ver buiten de EU.
Een dag later sloeg die euforie compleet om. Dat 2015 werd afgerond met zo’n opdoffer bewijst dat we nog veel werk hebben.
Waar was u zelf op die vrijdag 13 november?
CONINSX: In de VS. Een EU-delegatie, waaronder Eurojust, werd daar ontvangen door de Amerikaanse minister van Justitie, net om te bespreken hoe Europa en de VS nog beter kunnen samenwerken. Kort na die ontmoeting liepen de berichten over Parijs binnen. De eerste vraag die ik me stelde was: zal dit beperkt blijven tot Parijs of is dit het begin van een hele reeks aanslagen in Europese hoofdsteden?
De meeste daders stonden al op een of andere zwarte lijst. Waarom konden de Parijse aanslagen niet worden voorkomen?
CONINSX: We hebben al zo veel moordenaars berecht. Dat betekent niet dat er morgen geen moorden meer gebeuren. We hebben al zo veel verkrachters voor de rechtbank gebracht. Dat betekent niet dat er morgen niemand meer wordt aangerand. Criminaliteit is eigen aan de maatschappij, terrorisme eveneens. Het probleem is zodanig complex en grensoverschrijdend dat je moeilijk kunt zeggen: vanaf nu zal er nooit meer een aanslag gebeuren.
De aanslagen in Parijs leren ons dat we over de landsgrenzen heen nog veel meer informatie moeten uitwisselen, in een nog veel vroeger stadium. En dat we nog harder moeten werken aan een internationaal juridisch kader.
U bent al twintig jaar nauw betrokken bij de strijd tegen jihaditerrorisme. Wat is er in die tijd veranderd?
CONINSX: De evolutie is ongezien. Vroeger kon je terroristische aanslagen toeschrijven aan gestructureerde groepen. Vandaag zijn de krachten meer verspreid. Het gaat vaak om geïsoleerde initiatieven, die gekoppeld worden en celletjes vormen, verspreid over verschillende landen en regio’s. De geopolitieke situatie is compleet anders en de technieken van terroristen zijn grondig veranderd. Van het gebruik van internet en sociale media was twintig jaar geleden geen sprake. Ook nieuw is het gemak waarmee men informatie vanuit de criminele wereld in de terroristische wereld kan verspreiden. Jihaditerrorisme is een globaal probleem, dat internationaal moet worden aangepakt.
Hoe vaak treedt Eurojust op in internationale strafdossiers?
CONINSX: In 2015 is het aantal zaken waarin wij justitiële samenwerking faciliteren enorm gestegen. Het aantal coördinatievergaderingen over terrorisme is verdriedubbeld in vergelijking met het jaar daarvoor. Voor illegale mensensmokkel gaat het om een verdubbeling. Ondanks die flink toegenomen werklast moeten we het met hetzelfde budget stellen. Dat begint te wegen. Niet op ons operationeel werk, maar wel op de mogelijkheid om van alle criminele fenomenen strategische analyses te maken. Nochtans is dat van groot belang als we structureel en efficiënt willen blijven ondersteunen. Daarom vragen we voor 2017 een budget dat aangepast is aan de snel evoluerende situatie.
Eén keer per jaar brengt Eurojust zijn nationale correspondenten terrorisme samen op een netwerkvergadering. Wanneer kwamen Syriëstrijders daar voor het eerst ter sprake?
CONINSX: In 2012 lag de focus op ‘eenzame wolven’. Dat was het jaar van Anders Breivik, de schietpartij in een Joodse school in Toulouse en de aanslag op een moskee in Brussel. Tijdens die vergadering sprak een van de nationale correspondenten me voor het eerst aan over rekruteringsnetwerken voor Syrië. Al snel bleek dat er een patroon in zat en verschillende Europese landen betrokken waren. Foreign Terrorist Fighters waren dan ook hét thema op de netwerkvergadering van 2013. Daarna zijn we naar de Europese ministerraad van Justitie en Binnenlandse Zaken gestapt, waar we ons eerste vertrouwelijke rapport over de problematiek hebben gepresenteerd. We stelden vast dat er verschillen bestonden in de aanpak van terugkeerders. Sommige landen zetten in op vervolging, andere kozen voor een multidisciplinaire aanpak, nog andere werden helemaal niet met Syriëstrijders geconfronteerd. Toen hebben we voor het eerst voor een globale, gemeenschappelijke aanpak gepleit.
In mei 2014 werd onze vrees bewaarheid: de aanslag op het Joods museum in Brussel toonde dat terugkeerders hun terroristische plannen ook uitvoerden. We maakten een tweede rapport over aan de Europese Raad en braken opnieuw een lans voor een gemeenschappelijke Europese politiek als antwoord op het fenomeen.
Hoe groot verschilt de aanpak van Syriëstrijders in de Europese lidstaten?
CONINSX: Wanneer jonge meisjes naar Syrië of andere conflictzones trekken en daar gaan koken voor strijders die zich schuldig maken aan folterpraktijken, rekrutering of de financiering van terrorisme, is dat dan deelnemen aan een terroristische organisatie? Sommige landen antwoorden bevestigend op die vraag, andere niet. We stellen vast dat identiek hetzelfde gedrag in een aantal Europese landen leidt tot een veroordeling, in andere landen niet. Een aantal landen kiest ervoor paspoorten van Syriëstrijders in te trekken, socialezekerheidsvoordelen terug te schroeven of deelname aan groepsactiviteiten te verbieden – allemaal administratieve maatregelen. Maar niet alle EU-lidstaten kiezen dat pad. Die verschillen brengen we momenteel in kaart. Er zijn negen landen, waaronder België en Frankrijk, die terugkeerders systematisch vervolgen.
Hoe zou een globale Europese aanpak van terugkeerders er kunnen uitzien?
CONINSX: In een aantal landen heeft men een classificatie gemaakt van terugkeerders, met een onderscheid tussen een lage, medium en hoge graad van gevaar. Al in 2013 schoven we dat naar voren als een voorbeeld waarop andere landen zich kunnen inspireren, want blijkbaar heeft die labelling een goede impact. Je kunt immers niet iederéén in de gaten houden. Daarvoor ontbreekt het aan capaciteit bij politie, gerecht en inlichtingendiensten.
Elke terugkeerder rechtstreeks naar de gevangenis sturen, zoals de Belgische regering wil, is dus niet meteen het beste antwoord?
CONINSX: Je moet het geval per geval bekijken. Wanneer jongeren totaal gedegouteerd en soms zelfs getraumatiseerd uit een conflictgebied terugkomen, absoluut geen terroristische intenties hebben en evenmin betrokken waren bij rekrutering of opleidingskampen, dan vormen die geen hoge graad van gevaar. Wanneer die terugkeren, hebben ze vooral behoefte aan opvang en een begripvolle omkadering. Als die terugkeerders goed opgevangen worden, vormen ze ook een uitstekende ontrading voor andere jongeren.
Excuseer: een begripvolle omkadering voor Syriëstrijders?
CONINSX: Men heeft me al verweten dat die kijk naïef is, maar ik vind dat je altijd moet nuanceren. Tot de tweede categorie behoren de terugkeerders die wellicht iets op hun kerfstok hebben, maar in een rechtsstaat is het moeilijk om dat te bewijzen, onder meer omdat justitiële samenwerking in conflictzones moeilijk ligt. Je hebt op sociale media en het internet verdachte bewegingen gemerkt, maar dat zijn daarom nog geen harde bewijzen. En ze hebben geen strafrechtelijk verleden. Die categorie terugkeerders moet je in het vizier houden, maar tegelijkertijd laten begeleiden door een geschikte partij.
Ten slotte zijn er nog de hardcore terugkeerders, de veteranen die destijds ook al in Afghanistan of Irak vertoefden, of een strafrechtelijk verleden hebben. Iedereen begrijpt dat je met die personen geen enkel risico mag nemen, en dat ze alertheid vragen. Dat is een kwestie van gezond boerenverstand.
Ook over de modus operandi van terroristen en maffiosi heeft Eurojust al veel analysewerk verricht. Welke nieuwe trends vallen op?
CONINSX: Zowel bij terrorisme als bij het gros van de criminele fenomenen – van drughandel over wapentrafiek tot mensensmokkel – zien we het toegenomen gebruik van digitale instrumenten. Ze werken met darknets, wisselen op een versleutelde manier online gegevens uit en maken gebruik van de cloud. Het is niet meer zo tastbaar, en dat maakt de bewijsgaring veel moeilijker. Je krijgt er weinig vat op. Je moet al eigen decryptiecapaciteit hebben en goed samenwerken met de Verenigde Staten. Het gros van de internetdienstenleveranciers zoals Google, Yahoo, Hotmail of WhatsApp bevindt zich immers op Amerikaans grondgebied.
Vroeger werden wapens verkocht in ruil voor cash geld. Nu gebeurt dat met virtueel geld, bitcoins bijvoorbeeld, waar ook de IS gebruik van maakt. We hebben onlangs nog specialisten uitgenodigd om een beter inzicht te verwerven in hoe je bitcoins kunt detecteren en identificeren. Als er een criminele activiteit wordt geïdentificeerd, hoe kun je dat geld dan in beslag nemen? Wat heb je daarvoor nodig? Decryptiesleutels? Het gaat om nieuwe fenomenen, en de lidstaten beschikken niet steeds over de nodige expertise ter zake.
Dat de dataretentierichtlijn in april 2014 door het Hof van Justitie van de EU met de grond is gelijkgemaakt, is voor ons problematisch. We zien nu versnippering van gegevensbewaring, en we zien dat we in belangrijke zaken informatie niet meer kunnen verkrijgen. Terwijl dat wel van belang is voor de correcte bewijsgaring, bijvoorbeeld in dossiers rond terrorisme en mensensmokkel.
Op een recente conferentie over veiligheidsdreigingen in Brussel werd gewaarschuwd voor biologische en chemische wapens. Hebt u aanwijzingen dat de IS die in handen probeert te krijgen?
CONINSX: Een duidelijke kijk hebben we daar nog niet op. We hebben er een handboek rond gemaakt en brengen constant de organisaties die ermee bezig zijn in kaart. Expertise over die problematiek zit niet zozeer bij de politie en justitie, maar bij defensie.
Eurojust houdt rekening met het scenario van een terrorist die in een ziekenhuis isotopen steelt om daarmee een radiologische aanslag te plegen?
CONINSX: We verdiepen ons al een tijdje in die thematiek. Betekent dat dat zo’n aanslag voor morgen is? Dat weet ik niet. Maar de mogelijkheid bestaat, dat is evident.
Mijdt u Brussel sinds de terreurdreiging?
CONINSX: Absoluut niet. Ik denk dat geen enkele burger zijn levenswijze moet veranderen.
Na de Parijse aanslagen werd België in de wereldpers afgeschilderd als een gefaalde staat, een broeihaard van terrorisme. Terecht?
CONINSX: België was een van de eerste landen die het probleem van Syriëstrijders en hun rekruteringsnetwerken geïdentificeerd hebben. Toen begin 2015 een aanslag op til was in Verviers, heeft België die deskundig verijdeld. België is ook een van de landen waar serieus werk wordt gemaakt van een repressieve aanpak van terugkeerders. En sinds het GIA-proces in 1995 tot vandaag heeft België belangrijke expertise opgebouwd in terreurbestrijding. In de zeer ongenuanceerde verslaggeving over België kon ik me niet terugvinden. Het was niet bepaald een dankjewel voor het harde werk van heel veel mensen uit de Belgische inlichtingendiensten, politie en justitie.
Is de balans tussen veiligheid en vrijheid nog wel in evenwicht?
CONINSX: Dat is een heel goede vraag. We moeten de eerlijkheid hebben om daar een heel groot maatschappelijk debat over te voeren. Wat zijn de veiligheidsproblemen, hoe groot zijn ze en hoever kun je gaan om ze aan te pakken? Je kunt wel volop informatie uitwisselen, maar voor welk hoger doel gebeurt dat? Is dat verantwoord? Die dialoog moeten we constant voeren.
Is uw job gevaarlijker geworden? U bent Europa’s terrorismebestrijder nummer één.
CONINSX: Dat klinkt heel pretentieus. We zitten in Europa met een hele groep gemotiveerde terrorismebestrijders. Ik sta mee in die strijd en leid een groep van 400 medewerkers. Word ik daarom een target numero uno? Ik hoop van niet, maar voorzichtigheid is uiteraard steeds geboden.
DOOR KRISTOF CLERIX, FOTO’S FRANKY VERDICKT
‘Sommige Syriëstrijders hebben vooral behoefte aan opvang en een begripvolle omkadering.’
‘Ook de IS maakt gebruik van virtueel geld, zoals bitcoins. Hoe kun je dat geld in beslag nemen?’