Ze twijfelt tussen poëzie en cabaret, en dat doet ze goed. Ze kreeg net een prijs van het publiek. En ze valt overal op, ook in het buitenland. Onze reporter ging in Londen op stap met Maud Vanhauwaert. ‘Eigenlijk is het toch fantastisch. Je steekt een grens over en je bent mister nobody. Als ik hier vertel over Hugo Claus of Herman de Coninck, dan valt iedereen uit de lucht.’
Haar mailbox zond een autoreply terug, met als titel: ‘IK BEN ER NIET’
Dag dag
Ik ben tot 20 maart in Engeland
En zal tot die dag slechts heel sporadisch mijn mails lezen.
Voor vragen
over mijn theatervoorstelling: mail het bespreekbureau.
over het leven: lees Toyo Shibata
Alvast bedankt. Maud.
De titel van haar autoreply is de hele waarheid niet. Maud Vanhauwaert was de laatste maanden zowat overal. Op de scène van culturele centra, waar ze haar theatervoorstelling bracht. Op televisie, waar ze een rubriek had in Iedereen Beroemd. Op het podium van de Herman de Coninckprijs, waar ze de publieksprijs afhaalde. Op het Boekenbal in Amsterdam, waar ze indruk maakte. En vandaag is er London Calling. Ze geeft een paar gastlessen en een voorstelling aan het University College London. ‘Laten we om halftwee afspreken op de hoek van de Gower Street’, had ze geschreven. Metrolijn Northern Line, afstappen in Goodge Street, Bloomsbury. ‘Dan troon ik je wel mee. Groet en veel voorspoed.’
Bloomsbury aan de Northern Line, ooit was dit het vossenhol van een generatie schrijvers. Nu staat er een meisje uit Antwerpen op de hoek van Gower Street. Ze heeft wandelschoenen aan en een Trotter in haar handen. Haar gids waarmee ze net de buurt afgesnuffeld heeft, zoals een hond die zijn terrein afbakent. ‘Daar heeft Virginia Woolf nog gewoond’, wijst ze.
‘Wist ik dus niet, ik ken Londen niet. Als kind ben ik hier een keer geweest. Ik herinner me dat ik met mijn ouders naar Harrods ging. Op een bepaald moment rukte ik me los van hen en liep naar een andere verdieping. Niet om te revolteren, maar omdat ik graag alleen in een grote massa wou lopen. Iets wat ik nog altijd graag doe. Gezochte eenzaamheid is draaglijk, als je weet dat er thuis iemand op je wacht. Maar toch, dat romantische idee spreekt me nog altijd aan: ergens alleen naartoe gaan en er dan over schrijven. Zo zijn mijn twee dichtbundels ontstaan. De ene op de Piazza Navona in Rome, de andere in Parijs.’
Op haar website staat dat ze ‘redelijk sympathiek is’. Tussen poëzie en cabaret laveert, ook.
Ooit schreef ze: ‘ik ben vergeten waarom ik op een podium stond. Waarom alle mensen dezelfde richting opkeken en ik als enige, andersom’.
De feiten, dan maar. Op haar zevende trad ze op in het stadhuis van Veurne. Ze declameerde er een gedicht van Annie M.G. Schmidt. ‘Ik won die voordrachtwedstrijd en mocht naar de finale in Antwerpen.’
De rit op de achterbank daarnaartoe, die staat in haar hoofd gegrift. Een klein meisje met een bonkend hart, op weg naar de grote stad. ‘Ik stierf van de angst, want ik wou het zo goed mogelijk doen.’
Sinds die rit op de achterbank is er weinig veranderd. ‘De zenuwen zeker niet: ik ben nog voor elke voorstelling even nerveus. En ook de ambitie is dezelfde gebleven: ik wil het zo goed mogelijk doen.’
Vier jaar geleden verscheen haar eerste dichtbundel, Ik ben mogelijk. Het leverde haar goede kritieken op en een hoop uitnodigingen van poëziefestivals. ‘In hun folders namen ze de biografie uit die dichtbundel over. “Maud Vanhauwaert is 27 jaar” had ik daarin laten zetten. Het straffe is dat ze die biografie nog altijd gebruiken. Ik ben voor eeuwig 27 jaar.’
Ze moet erom lachen, omdat ze zo dwalen. ‘Ik wil mijn eerste bundel niet afdoen als jongemeisjespoëzie. Toen zag ik de wereld zo. Die worsteling met mijn werk duwt me vooruit. Ik maak het mezelf graag moeilijk. Daarom heb ik vorig jaar meegedaan aan het Leids Cabaret Festival: ik wou uit mijn comfortzone stappen. Niet steeds dezelfde gedichten blijven voordragen op dezelfde poëziefestivals.’
Tot ze op een dag in de schouwburg van Leiden stond. ‘Het was surrealistisch, ik besefte toen pas dat ik uit een andere wereld kwam. Ik had nog nooit een cabaretvoorstelling gezien en kan geen mop vertellen. Uiteindelijk ben ik, samen met twee anderen, in de finale beland. Daarna hebben we heel Nederland rondgereisd. Sommige mensen apprecieerden het, andere niet. Wat ik ook begrijp. Mensen gaan naar zo’n comedyvoorstelling om te lachen. En dan staat daar een infiltrant, met een rugzak vol gedichten.’
Een paar uur later, in het University College London, departement Low Countries. In een klaslokaal zitten zeven studenten Nederlands.
Het is niet de eerste keer dat Maud een school bezoekt. ‘Vorig jaar was ik te gast in een Vlaamse klas. Bij wijze van voorbereiding had de leraar een aantal van mijn gedichten uitgedeeld aan zijn leerlingen. Terwijl ik in de gang stond te wachten, vroeg hij wie die geschreven zou kunnen hebben. De klas was unaniem: het moest een oudere man zijn. Vijftig jaar of zo. “Laat de dichter maar binnenkomen”, zei de leraar.’ (lacht)
De Londense studenten hebben Vanhauwaert wel herkend. Ze hebben allemaal een tekst van haar vertaald naar het Engels. Iemand wil weten of ‘crematiezaak’ een woord is dat vaak gebruikt wordt in België. Maud lacht, een beetje betrapt.
– ‘Waarom studeren jullie in Londen Nederlands?’, vraagt ze.
– ‘Dat vraagt iedereen ons’, antwoordt iemand. ‘Maar er zijn zoveel mensen die Frans of Spaans leren. Wij wilden iets anders doen. Het is onze passie.’
– ‘Dat vind ik wel mooi’, zegt Maud. ‘Ik hoor mensen vaak zeggen: “Ik heb geen passie. Er is niets dat brandt in mij.” Dat lijkt me heel erg. Maar het is niet iets waar je mee geboren wordt. Ook bij mij is die passie gegroeid, ik heb ze moeten voeden. Toen ik Germaanse studeerde in Leuven, kwamen er zo veel indrukken op mij af. Ik zwol ervan op, zelfs letterlijk. Daarom ben ik woordkunst gaan studeren. Maar het had net zo goed fysica kunnen zijn.’
– ‘Ik vind het soms heel frustrerend om te vertalen’, zegt een student. ‘Schrijf jij graag, Maud?’
Ze schudt het hoofd. ‘Ik heb een stroeve pen. Herman de Coninck zei ooit: “Poëzie komt pas als je erop wacht zonder te wachten.” Ik moet me soms echt dwingen om aan een tafel te gaan zitten. Ik wacht dan tot er iets komt.’
Een paar uur later, de avond valt over Bloomsbury. We gaan iets eten bij de Thai van Charlotte Street.
Ze heeft genoten van de meet & greet met de studenten, zegt ze. ‘Twee uur discussiëren over een woord, dat is toch geweldig? Wie poëzie schrijft, moet een kommaneuker zijn. Dingen worden pas waardevol als je er zelf ook waarde aan hecht. Al besef ik ook hoe relatief het allemaal is. Straks kom ik thuis en lees ik een interview met een IS-strijder. Hoe rijm je dat in godsnaam? Het genot om met kleine woordjes bezig te zijn, terwijl in de grote wereld zo veel aan de hand is. Toen ik die publieksprijs won, was dat zelfs een item in het Journaal. Voor de crisis in Griekenland. Dan denk ik: jongens, rustig, het is maar poëzie. Al zou ik wel anders piepen als ik helemaal geen aandacht kreeg.’ (lacht)
Tussen de groene curry en het vanille-ijs vraag ik wanneer ze voor het eerst geraakt werd door poëzie. ‘Ik zoek naar een antwoord waarin mijn vader voorkomt’, zegt ze. ‘Hij leerde me de kracht van taal kennen. In zijn vrije uren kruipt hij in zijn kelder, waar hij veel leest en schrijft. Hij is eigenlijk dokter. Zijn patiënten zijn samen met hem oud geworden. Nu gaat hij vaak op hun begrafenissen speechen. Er wordt vaak laatdunkend gedaan over dat soort gelegenheidspoëzie. Terwijl dat net heel waardevol is, omdat daar de band tussen poëzie en het echte leven tastbaar is. Vorig jaar belde een man me op, die ik niet kende. Hij vroeg of ik iets wou zeggen op de begrafenis van zijn moeder. Het klonk als een noodkreet. “Heb je een paar kernwoorden die haar samenvatten?”, vroeg ik hem. Hij antwoordde: “Zee. Kinderen. Warmte. Lief.” Op die begrafenis gaan spreken, dat vond ik dus zinvol. Mensen hebben een week de tijd om een afscheid voor te bereiden. Hun verdriet is zo groot dat ze vaak geen woorden meer hebben. Ze lezen dan maar een gedicht van Hans Andreus voor.’
Soms levert zo’n opdracht ook een stukje op. ‘Onlangs was ik op een begrafenis waar iets haperde met de geluidsinstallatie. Als zelfs dat je ontglipt, moet dat bijzonder frustrerend zijn. Groter kan onmacht niet zijn.’
‘Ik moet iets kunnen doen met de dingen die me overkomen, dat is mijn manier om ze te verwerken. Niet dat ik een traumatische jeugd gehad heb, integendeel. Ik ben groot geworden in een warm nest zonder tragiek. En toch denk ik vaak: als ik de kunst niet had, hoe zou ik dit overleven?
Een jeugdlief van me heeft acht jaar geleden zelfmoord gepleegd. Net voor zijn dood had hij nog een reis naar Normandië gemaakt en daar een dagboek van bijgehouden. ‘Herman’ heette dat, Herinneringen aan Normandië. Alles had hij daarin opgetekend: de route die hij gevolgd had, de straten en supermarkten waar hij geweest was. Jeugdherinneringen, ook.
Na zijn dood wou ik met zijn beste vriend, zus en lief die reis opnieuw maken. Bedoeling was om er een radiodocumentaire van te maken. Het werd een bijzonder confronterende ervaring. Ik zat daar met een microfoon iedereen te interviewen, terwijl…
Toen ik die documentaire later aan het monteren was, pleegde ook zijn zus zelfmoord. Op dat moment dacht ik echt: heeft het zin dat ik dit afmaak, na alles wat er is gebeurd? Ik heb het toch gedaan. En daar ben ik vandaag nog altijd blij om. Ook voor zijn ouders is het een document van onschatbare waarde.’
‘Praten we niet te veel over de dood?, vraagt ze plots.
Om dan zelf te antwoorden: ‘Misschien te weinig. Het is het thema van het leven.’
De volgende dag, terug op University College London. D-Day, vandaag. Haar eerste optreden in de wereldstad. Finally London is ready for Maud Vanhauwaert. Al is de start eerder bescheiden. In een kleine aula staan een dertigtal stoelen, die nog rechtgezet moeten worden. Het deert haar niet. ‘Eigenlijk vind ik het fantastisch. Je steekt een grens over en je bent mister nobody. Als ik hier over Hugo Claus of Herman de Coninck vertel, valt iedereen uit de lucht. Nooit van gehoord. Tegelijkertijd is het ook een geruststelling. Je kunt de hele wereld niet omhelzen.’
Ze kijkt wat rond. ‘Misschien moeten we de stoelen toch omdraaien. En het podium aan de andere kant van de zaal zetten.’
Hier spreekt een ervaringsdeskundige. ‘Ooit trad ik op in een koeienstal. Ze zullen dat wel ombouwen tot een theater, dacht ik. Niet dus. Ik moest optreden in het gangpad, tussen twee rijen koeien. Toen ik een gedicht voordroeg, hoorde ik gegniffel. Net achter mij had een koe een vlaai laten vallen. Ik probeer altijd in te spelen op de omstandigheden en het speelse te cultiveren. Maar toen heb ik toch gezegd: “Beste mensen, u moet begrijpen dat zo’n koeienvlaai moeilijk te integreren valt in een persoonlijk gedicht.” (lacht)’
De dertig stoelen zijn intussen allemaal bezet.
‘Everybody speaks Dutch?’, vraagt Maud, een beetje angstig. En ze begint aan haar voorstelling ‘Het is de moeite’. Al na een paar minuten gelooft Londen haar. Even is het zelfs oorverdovend stil, als ze vertelt over de haperende geluidsinstallatie op de begrafenis.
‘Ik weet niet hoe het bij u zit,’ zegt ze, ‘maar bij een poëzievoorstelling gaat negentig procent van de woorden aan mij voorbij. Meestal blijf ik hangen bij het eerste beeld. Maar de rest… Daarom heb ik een voorstel: ik ga het laatste kwartier hetzelfde gedicht steeds herhalen. Zodat u rustig de tijd hebt om af te dwalen of een dutje te doen. Ik merk trouwens dat er al drie mensen aan het slapen zijn.’
Londen vindt haar de moeite. Ze krijgt een luid applaus. Na de voorstelling komt zowat iedereen haar feliciteren. Een professor vindt dat ze ‘een nieuw soort poëzie’ brengt, een uitgever wil haar werk uitgeven en een student zijn masterscriptie over haar schrijven.
Tijd om te vluchten. Naar een oude pub uit de Trotter: zo een waar Virginia Woolf en de andere helden van Bloomsbury nog altijd rondspoken. Maud bestelt een paar glazen bier.
‘Ik wil mijn liefde voor poëzie overal uitdragen’, zegt ze. ‘Maar ik wil geen missionaris worden. Het is niet mijn ambitie om een zo groot mogelijk publiek te laten kennismaken met poëzie. Mensen zeggen mij vaak: “Ik begrijp poëzie niet, ik ben daar te dom voor.” De perceptie bestaat dat dichters zich graag wentelen in hun goddelijkheid, waardoor veel lezers afhaken. Sommige jonge auteurs voeden dat beeld ook.’
De bel van elf uur gaat. Alle stamgasten gaan naar buiten, als brave schooljongens. Behalve Maud Vanhauwaert uit Antwerpen, die luid protesteert bij de barman. ‘Dit is toch geen uur om te sluiten?’
‘Mevrouw, wilt u de wet overtreden?’
Ze gooit de handen in de lucht: ‘Wat een stad.’
De volgende dag in het oude metrostation Goodge Street. Terwijl we wachten aan de Northern Line, praten we over opgroeien. Ze vertelt over een oud schoolritueel. ‘Elk jaar kwam de schoolfotograaf langs. We moesten voor een decor gaan staan, waar een wereldkaart op stond. Na al die jaren wil ik mijn klasgenoten van toen nog eens bijeenroepen en vragen voor welk decor ze vandaag zouden poseren. Een moeder zal wellicht voor de foto van haar kinderen kiezen, een politicus voor een foto van zijn partij….’
‘En jij?’
‘Ik aarzel. Misschien een beeld van West-Vlaanderen. De streek waar ik geboren ben, waar ik soms van hou en soms op vloek.’
‘Je weet dat ik een relatie heb met een Joods meisje. Haar ouders aanvaarden onze relatie niet. Maar ook in het West-Vlaanderen waar ik vandaan kwam, was dat allesbehalve evident. Op school praatte niemand daarover. Homo was een scheldwoord op de speelplaats. Er hing alleen een poster van ‘Wel jong, niet hetero.’ Ik durfde er amper naar te kijken, omdat ik voelde dat het mij iets deed. De laatste vijf jaar is er wel wat veranderd in West-Vlaanderen. Maar toch, het was een opluchting om naar Antwerpen te verhuizen.
Ik aarzel nog altijd om hierover te spreken. Uit schaamte, ja. Vroeger vroeg ik aan journalisten om daar zeker niets over te schrijven. Ik stel mij in mijn werk kwetsbaar op. Dat volstaat. Ik zou het vreselijk vinden om in dat hoekje van lesbische schrijvers terecht te komen.
Maar nu schrap ik het niet meer. Ik wil niet langer laf zijn. Als ik iemand met deze zinnen kan helpen, dan is het de moeite waard.’
‘En wie is die Toyo Shibata?’, vraag ik. De vrouw uit je autoreply, die alle vragen van het leven kan beantwoorden.
‘Een Japanse dichteres die vorig jaar gestorven is’, antwoordt Maud. ‘Ze is 102 geworden. Pas op haar 98e is ze gedebuteerd met de bundel Wees niet ontmoedigd. Ze schrijft dingen als “De zon schijnt”. Bij eender welke dichter, zou je zeggen: ga terug naar je schrijftafel. Maar een honderdjarige die schrijft dat de zon schijnt, dat is bijzonder.’
Op dat moment rijdt de metro Goodge Street binnen. Een mannenstem van The Northern Line zegt nog: ‘Mind the gap’, maar ze hoort het niet.
Maud Vanhauwaert treedt, samen met 17 andere dichters en 8 muzikanten, op tijdens het Rotspaleis in het Sportpaleis op 21 maart 2015.Voor meer info: rotspaleis.be
DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Ik moet iets kunnen doen met de dingen die me overkomen, dat is mijn manier om ze te verwerken.’
‘Ik ben vergeten waarom ik op een podium stond. Waarom alle mensen dezelfde richting opkeken en ik als enige, andersom.’