Een biografische fantasie peilt naar de innerlijke demonen van de schepper van het monster van Frankenstein.

Voor de liefhebber van oude horrorklassiekers is James Whale (1889-1957) een naam die klinkt als een klok. De in Engeland geboren Whale begon zijn carrière op het toneel – eerst als acteur dan als producer – maar kwam in 1930 naar Hollywood. Ofschoon hij er in tien jaar tijd een twintigtal films regisseerde, berust zijn faam grotendeels op de vier horrorfilms die hij begin jaren dertig voor Universal draaide. Zijn “Frankenstein” (1931) is zeker niet de grootste horrorfilm ooit gemaakt, maar het is een historische mijlpaal. Whale offreerde de rol van het monster van Frankenstein aan een bevriend acteur, Boris Karloff, die er zijn onsterfelijkheid aan dankt.

Whales benadering van het monster was tegelijk zeer teder en lyrisch. De film lijkt minder gemaakt om ons de stuipen op het lijf te jagen dan om ons te laten meerillen met de angsten van het monster voor het vuur, maar ook voor de mensen die hem bedreigen. In de zoektocht van het monster naar het licht, krijgt de huiverprent zelfs een spirituele dimensie.

Whales volgende griezelfilm, “The Old Dark House”, was een pastiche van het gotische spookhuisverhaal en toonde een Engelse familie die betere tijden heeft gekend. Zijn volgende film in het genre, “The Invisible Man”, etaleerde trucages die in 1933 hun tijd ver vooruit waren.

Vier jaar na zijn eerste Frankensteinfilm maakte Whale het vervolg “TheBride of Frankenstein” – een vroeg en nog altijd zeldzaam voorbeeld van een sequel die superieur is aan het origineel. Aficionado’s aarzelen zelfs niet om deze prent uit te roepen tot de grootste horrorfilm uit de geschiedenis. En dit ondanks de dubieuze premisse waarin Mary Shelley bereid wordt gevonden om zelf een vervolg te breien aan haar enige roman. Dezelfde actrice – Elsa Lanchester – speelt zowel de rol van Mary als van de bruid van het monster. Soms lijkt “The Bride of Frankenstein” een regelrechte parodie (de eerste verschijning van de bruid in wit lijkkleed en met Nefertiti-achtig kapsel groeide uit tot een “camp” icoon), wat geenszins belet dat de prent ook ontroerend, delicaat en poëtisch is.

Hoewel Whale met succes diverse genres aanpakte – zijn “Show Boat” geldt als de beste versie van deze Broadwaymusical -, bleef zijn naam onlosmakelijk verbonden met zijn horrorcylus. Al in 1941 hing hij de camera aan de wilgen, en leidde hij een teruggetrokken bestaan, afgezien van een mislukte comeback in 1949. In 1957 werd hij “onder mysterieuze omstandigheden” dood aangetroffen op de bodem van zijn zwembad, een finale die regelrecht uit een filmscript van Universal Studio lijkt te komen, vindt David Thomson in “A Biographical Dictionary of Film”.

EEN STOERE ZWERVER

Pas vele jaren later kwam de waarheid aan het licht. Whale die zelf niet kon zwemmen, had zelfmoord gepleegd door in het ondiepe water te duiken; hij brak zijn schedel tegen de betonnen bodem. Op zijn nachttafeltje lag het boek “Don’t Go Near the Water”. Ironie tot de laatste zucht. Whale had een afscheidsbriefje geschreven, maar om zijn reputatie te beschermen, besloot zijn ex-minnaar, de acteur David Lewis, dit geheim te houden.

In “Gods and Monsters”, gebaseerd op “Father of Frankenstein”, de roman uit 1995 van Christopher Bram, vertelt scenarist-regisseur Bill Condon een verzonnen verhaal over de laatste levensmaanden van Whale, tijdens de lente van 1957. De gewezen regisseur woont teruggetrokken in een – naar Hollywoodnormen – bescheiden optrekje in Pacific Palisades. De man die zulke uitmuntende horrorprenten maakte, blijkt een echte Britse gentleman te zijn, die profijtig aan zijn thee nipt, in zijn vrije tijd Rembrandt kopieert, alleen op maat gemaakte pyjama’s draagt.

Na een beroerte is hij erg verzwakt en gaat zijn gezondheid zienderogen achteruit. Hij voelt elektrische stormen door zijn hoofd razen (een verwijzing naar de geboorte van Frankenstein); zijn gedachten dwalen af naar zijn ongelukkige arbeidersjeugd in de Midlands – zijn vader noemde de weinig viriele adolescent “a freak of nature” – en een opgelopen trauma uit de Eerste Wereldoorlog, wat een mogelijke verklaring biedt voor de gruwelijk tragische levensvisie die uit zijn films blijkt.

Zijn mijmeringen roepen ook gelukkige momenten op, zoals de opname van “The Bride of Frankenstein” (een schitterende reconstructie), of huiselijk vertier met jonge adonissen die in de zwemkom plonsden waarin hij later de dood zou vinden.

Maar zo zwak als zijn gezondheid is en zo somber zijn gemoed, zo onaangetast is zijn libido. Ian McKellan vat al deze tegenstellingen van de verbitterde oude kunstenaar in al hun nuances en aandoenlijke kantjes. Als iemand zijn Oscarnominatie heeft verdiend, dan is het wel deze Britse toneelacteur die nu ook, beter laat dan nooit, filmrollen vindt om van te snoepen.

Naast zijn gestage aftakeling vecht hij ook tegen de verveling. Zijn wazige ogen klaren op als hij de nieuwe klusjesman opmerkt die het gras komt maaien: een stoere zwerver met een marinierstatoeage op zijn biceps. De vriendschap tussen de fragiele kunstenaar en de potige jonge tuinman vormt de hoofdbrok van de film. Wat Whale van de heteroseksuele Clayton Boone ( Brendan Fraser, uitstekend in een rol die makkelijk karikaturaal kon overkomen) wil, is niet meteen duidelijk. Nu eens probeert hij hem te charmeren, dan weer is hij hem – obsceen trekkend aan een dikke sigaar – nadrukkelijk aan het verleiden. Whale vraagt Clayton ook voor hem te poseren: alle middelen zijn goed opdat hij maar zijn hemd zou uittrekken. Dan weer lijkt het alsof hij de tuinman tijdens het nu eens teder dan weer gevaarlijk kat-en-muisspel wil manoeuvreren in de moordenaarsrol: de reddende engel die hem uit zijn lijden moet verlossen.

EEN OUTCAST IN HOLLYWOOD

De groeiende band tussen de twee mannen wordt met argusogen gadegeslagen door de strenge huishoudster ( Lynn Redgrave), die haar Jimmy bemoedert en samen met hem en de “indringer” een driehoek vormt rijk aan symbolen (drievuldigheid van vader, zoon en heilige geest) maar ook aan allerlei filmische referenties. Zo lijkt de preutse huishoudster met het zwaar Hongaars accent wel een kruising tussen Mrs. Danvers in “Rebecca” en Frau Blücher in “Young Frankenstein”.

Whale is bijzonder gefascineerd door het hoekige fysiek van zijn model, wat hij zijn architecturale schedel noemt en wat natuurlijk naar Boris Karloff verwijst. Whale gedraagt zich als een dokter Frankenstein die de tuinman probeert te kneden en herscheppen. Maar wie is hier de god en wie het monster? In een van de mooiste droomsequenties is Clayton het monster dat de zieke oude god draagt. In een andere Frankensteinnachtmerrie is het Clayton die als dokter in Whales hersenpan rommelt.

Het mooie en onverwachte aan hun vriendschap is hoeveel de tuinman er uiteindelijk van opsteekt, hoe de verhalen die Whale spint hem introduceren in de mysteries van de wereld en de complexiteit van menselijke gevoelens, hoe hij via de identificatie met Whales archetypische creatuur zelfvertrouwen wint, met zijn verleden in het reine komt en een richting aan zijn leven geeft. Het einde van de film is een onvergetelijk betoverend moment: tijdens een regenstorm neemt Clayton hetzelfde loopje aan als het monster van Frankenstein, de benen stijf en de armen voor zich uit gestrekt, een spontaan eerbetoon terwijl niemand het ziet, aan de oude Engelse verteller.

Ondanks aanwijzingen dat Whales carrière geleden heeft onder het feit dat hij min of meer openlijk voor zijn seksuele geaardheid uitkwam, maakt Condon van Whale geen martelaar van de homoseksuele zaak. Wel suggereert hij dat Whale zich een outcast voelde in Hollywood en zijn behoefte aan liefde en begrip projecteerde in de meelijwekkende eenzaamheid van zijn beroemdste creatie. In een scherp geobserveerd tafereel onthult hij ook de dubbele moraal in de Californische filmkolonie. Wanneer Whale uitgenodigd wordt op een van de tuinfeestjes van collega en gevierd “women’s director” George Cukor, kan hij het niet nalaten om deze heimelijke nicht voor schut te zetten in aanwezigheid van prinses Margaret.

Condon draaide zijn film in kleur en widescreen en probeert zeker niet letterlijk de expressionistische stijl van de klassiekers van Whale te reproduceren. Veel belangrijker is dat hij de aparte toon vat van de films in kwestie, die verrassende spanning tussen diepgang en zelfspot, waardoor scènes die duidelijk ironisch bedoeld zijn plotseling diep aangrijpend worden. Uit het leven van Whale gegrepen, zo blijkt uit “Gods and Monsters”.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content