“We liepen zo ver vooruit dat niemand ons nog zag. ” Avantgardist Michel Seuphor schrijft op zijn vierennegentigste “Le bazar d’Imuïf. ” Een verzameling dwarse “pensées” die de balans maken.
WANNEER Michel Seuphor hoog boven de Parijse Avenue Zola Guido Gezelle laat opklinken, begint zijn hoorapparaat luid piepend te protesteren. “Zo ziet u maar. Het gezang van ’t korenlis, het zwepen van de wind : zelfs de techniek is niet tegen zoveel schoonheid bestand. Ik vind het nog altijd een onbetaalbare troost dat dichtregels zich in je hoofd kunnen nestelen om er te blijven als trouwe vrienden. En geloof me, ik heb lang genoeg geleefd om te weten dat die zeldzaam zijn. “
Michel Seuphor (pseudoniem van Fernand Louis Berckelaers, 1901) kwam tijdens de Eerste Wereldoorlog op het Antwerpse jezuïetenkollege in kontakt met Gezelles werk. “Ik hoorde ‘Mijn hert is als een blomgewas’ en wist dat mijn leven nooit meer hetzelfde zou zijn, ” vertelt hij in gezandstraald Nederlands. “Tijdens die ene minuut dat pater De Clippele het gedicht deklameerde, werd me duidelijk dat literatuur het enige dak kon zijn waaronder ik wilde wonen. Ik ben toen zelf beginnen dichten, en dat doe ik uit zelfbehoud nog vrijwel elke dag. “
Het zal wel ironie wezen dat precies een Westvlaamse taalpartikularist de stapstenen uitzette voor een talent dat zich zal ontwikkelen in de frontlinie van het internationaal modernisme. In 1921 sticht Seuphor met Geert Pijnenburg Het Overzicht. Het kunsttijdschrift schudt al snel zijn gezellig regionalisme af en zet, met de inbreng van Jozef Peeters, het kompas op de Berlijnse en Parijse avant-garde. Wanneer het blad in 1925 voor het laatst verschijnt, vermeldt de lijst medewerkers onder andere Fernand Léger, Juan Gris, Marinetti, Tristan Tzara en Ivan en Claire Goll.
PARABELS.
Hetzelfde jaar wijkt Seuphor uit naar Parijs en belandt er in de kunstenaarsscène rond het Café du Dôme. Hij schildert, schrijft, fotografeert, organizeert literaire avonden en verzamelt tonnen anekdoten die later verwerkt worden in zijn essayistisch standaardwerk “L’art abstrait” (1949). In 1930 begint hij met het tijdschrift Cercle et Carré, een kruistocht tegen het figuratieve surrealisme en verliest.
“Deze periode is achteraf de meest opwindende uit mijn leven gebleken. Helaas liepen we zo ver vooruit dat niemand ons nog zag. ” De briljante mislukking wordt wel nog bezegeld met een historische groepstentoonstelling rond abstrakte schilderkunst met werk van Hans Arp, Piet Mondriaan, Wassily Kandinsky, Kurt Schwitters en Le Corbusier. Wanneer de tijd van ronkende manifesten en artistieke strijdprogramma’s voorbij lijkt, wordt ook Seuphor een solozeiler. De graficus vindt rond 1950 zijn stijl met de “dessins à lacunes”, de schrijver bespeelt alle genres en gaat twintig jaar vóór Lucebert op zoek naar “de ruimte van het volledig leven”.
Deze week verschijnt bij de bibliofiele Ergo Pers het Franstalige “Le Bazar d’Imuïf”. Seuphor zet hierin de magazijnen van zijn geheugen op een kier en filozofeert vrijuit over literatuur, engagement en wat slordig de mens genoemd wordt. Parabels, kortverhalen, predikerachtige wijsheden en nachtelijke inzichten worden gelardeerd met klankgedichten en welgemeende waarschuwingen aan de jeugd.
“Het boek is een bazaar, omdat er van alles in de rekken ligt. De lezer moet er maar uit nemen wat hem zint. En Imuïf is een klankwoord dat voor zover ik weet helemaal niets betekent. Misschien is er ergens in het oosten een gelijknamig stadje, zoniet dan bestaat het bij deze. Waar de literatuur al niet goed voor is ! Prachtig toch ? A propos, heeft u het boek uitgelezen ? Dan bent u een geduldig man. ” Geduld moet je inderdaad wel eens opbrengen om door de moralistische vingerwijzingen en levensbespiegelingen van oosterse snit te komen.
“Alle grote kunst en filozofie is op de keper beschouwd moralistisch, omdat ze uitgaat van een mensbepaling. En wie de mens definieert, velt ook een oordeel. Mijn grote voorbeeld Plato illustreert dat mooi. De oude oosterse filozofieën sluiten naadloos op die idee aan. Zoals elke humaniorastudent bleef mijn visie lang beperkt tot de Grieks-Latijnse wereld. In de Amsterdamse Wereldbiblioteek ontdekte ik toen “De geest van China”, een schitterend boekje van Henri Borel. Op mijn negentiende werd de wereld rond. Tien jaar geleden ben ik nog Sanskriet beginnen studeren ; Chinees beheerste ik al. Die talen zijn mijn sleutels op het geluk. Als ik een afkeer heb van materialisme, dan is die terug te voeren op Tao en Zen. Ik heb leren luisteren naar de zon die me elke dag in de oren roept dat ik in de hemel woon. Waar ik die hemel meen te zien ? Overal ! Gewoon omdat ik hem wil zien. “
TESTAMENT.
“Le bazar d’Imuïf” heeft alles van een balansboek. Als de schrijver dan vierennegentig is, ligt het woord testament op de tong.
“Ik heb al véél boeken geschreven waarvan men beweerde dat ze mijn testament zouden zijn. Daar zou ik dus maar niet op gokken. Weet u, ik ben hier in Parijs vijftien jaar bevriend geweest met een Duitser. We begrepen elkaar met een half woord ; we waren zielsverwanten, bloedbroeders. Op een onzalige dag stuurde hij me op aanstichten van een nieuwe vriendin een brief, waarin me huichelarij en opportunisme verweten werd. Dat heeft me zo geraakt dat ik naast mijn vrouw op het trottoir in elkaar gestort ben. Toen ik weer bij zinnen kwam, heb ik “Toute homme” geschreven, het enige boek waarvan ik ook zelf dacht dat het mijn testament zou worden. De jaren hebben zelfs mij ongelijk gegeven. “
Twee kunstenaars hebben Seuphors kunstopvatting in een definitieve vorm gegoten. Kurt Schwitters gidste hem op het pad van de vrije poëzie. Piet Mondriaan hield hem voor hoe een ascetisch-religieuze levenshouding rechtstreeks naar geometrische abstraktie leidt.
“Schwitters is inderdaad een man van wie ik ben moeten loskomen. Na onze korrespondentie in 1923, was ik ervan overtuigd dat de klassieke belijdenispoëzie dood was. Hij heeft me gedwongen konsekwent over taal na te denken en dan beland je hoe dan ook in het eindstation van de zuivere woordmuziek. Zoals ik in de inleiding van “La vocation des mots” (1966) schreef : een gedicht is een objekt, een woord is klank en de dichter is een zanger. “
“De invloed van Mondriaan was van een heel andere orde. Ik was ook goed met hem bevriend. Niemand is in de kunstgeschiedenis verder gegaan. Zo ver dat ik een tijdje de illuzie had dat zijn werk een einde kon maken aan de spekulatie in het commerciële kunstcircus. Het leek me ondenkbaar dat bourgeois hun geld in horizontale en vertikale lijnen zouden beleggen. Om die reden ook ben ik zijn struktuurprincipes in licht gewijzigde vorm gaan overnemen. Zo gebruikte ik dubbele zwarte lijnen die de kleurvlakken niet raakten. Let wel, dat was geen goedkope truuk, maar het resultaat van jaren reflexie op het werk van Mondriaan. “
“Toen de meester in 1929 met Torres Garcia en Georges Vantongerloo eens bij me langskwam, bekeek hij de doeken aandachtig en zweeg veelbetekenend. Ik wist meteen dat ik fout bezig was en me maar beter helemaal op de poëzie kon toeleggen. Hij heeft me nadien nog het kompliment gemaakt dat niemand zijn werk in taal kon omzetten, maar dat ik het dichtst in de buurt kwam. Bovenal heb ik warme herinneringen aan de mens Mondriaan. Een wat onbeholpen, zachte, zorgzame man die nooit over zijn werk sprak. Hij droeg de eindeloze rust van de zee in zich en heeft me geleerd wat echte kontemplatie is. “
“Vorige nacht nog heb ik tot zonsopgang gemediteerd over een prachtig zinnetje van de Platonist Plotinus : ‘Ma contemplation produit ce que j’ai à contempler’. “
PETER BENOIT.
Als we wat treiterig “de mens Van Ostaijen” in het gesprek gooien, zet Seuphor zich meteen wat schrapper. “In een artiestencafé aan de De Keizerlei heb ik Van Ostaijen vaak ontmoet. Om maar meteen tot de kern van de zaak te komen : we lustten elkaar absoluut niet. Elke dag stapte hij om klokslag vijf uur binnen om domino te spelen met twee oudere heren. Elke dag ! Begrijpt u daar iets van ? Hij vond het ook beneden zijn waardigheid om met mij te konverseren. Telkens ik hem de hand reikte, gaf hij me twee vingers. Dat was één van die hautaine pesterijen waar hij het patent op had. Ik vind hem nog altijd één van de allergrootste dichters, maar het valt me moeilijk de kunstenaar met de mens te verzoenen. Een biezonder pretentieuze kerel, geloof me. “
“Toen Van Ostaijen eind 1921 uit Duitsland terugkwam, was ik al bezig met Het Overzicht. Daar kon hij moeilijk mee leven omdat hij met Het Sienjaal precies hetzelfde soort internationaal-modernistisch tijdschrift had willen uitgeven. Het duurde dan ook niet lang of we hadden een incident. Enigszins tot mijn verbazing had Van Ostaijen het gedicht “Voetbalmatch” ter publikatie ingezonden. Toen het verscheen, kreeg ik meteen een zeer onaangename brief waarin hij het auteurschap ontkende. Meteen ging ook het gerucht dat ik eigenlijk het gedicht onder zijn naam geschreven had. Nadien leverde hij nog enkele bijdragen die nooit betwist werden. “
Van Ostaijen zou een kwelgeest blijven. Zo was hij de eerste die nogal giftig polemizeerde tegen Seuphors vermeende ontrouw aan het Nederlands. “Hij liet weten dat ik Frans noch Nederlands beheerste, ” herinnert Seuphor zich. “Heel die hetze was provincialistische flauwekul. Ik ben als Vlaming tweetalig opgevoed. Een rijkdom waar ik mijn ouders nog altijd dankbaar voor ben. We hadden ook een biblioteekkamertje met Franstalige literatuur waar ik al mijn vrije uren in doorbracht. Zalige uren ! Ik hou van het Nederlands omdat het de ziel van het volk is, maar daar houdt het ook op. Ik woon al zeventig jaar in Frankrijk. Als ze vinden dat ik mijn boekjes hier in het Nederlands moet uitgeven, dan kan ik daar alleen maar om lachen. Dat is toch evident. “
SPREUK.
Minder vanzelfsprekend lijkt Seuphors ontwikkeling van flamingant tot antinationalist.
“Voor de oorlog ik was toen twaalf zocht ik aansluiting bij de radikale Vlaamse Beweging. De bekering gebeurde nadat ik op de Groenplaats een lied van Peter Benoit had gehoord. Toen het flamingantisme tijdens de bezetting ontspoorde in het aktivisme, voedde dat mijn eerste, prille wantrouwen. Je moest wel blind zijn om toen al niet te zien dat elke samenwerking met de Duitsers faliekant zou aflopen. En uiteraard was ik ook uitgesproken links, wat kan je anders zijn ? “
“Nog altijd overtuigd Vlaamsgezind heb ik op 1 december 1919 met De Klauwaert het eerste naoorlogse flamingantisch tijdschriftje uitgegeven. Ook Het Overzicht verdedigde in de eerste nummers nog de Vlaamse zaak. Zo eisten we amnestie en een Vlaamse universiteit. Toen ik in kontakt kwam met de internationale avant-garde is mijn flamingantisme langzaam maar zeker verwaterd en ten slotte totaal verdwenen. “
“In Berlijn en Parijs maakte ik plots kennis met een tolerantie en openheid die hier ondenkbaar was. Daar ben ik vrij snel zoals Socrates wereldburger geworden, met een uitgesproken afkeer tegen elke vorm van de misdaad die nationalisme heet. De verschrikkingen die ik elke morgen uit de krant verneem, maken mij telkens weer ziek. Letterlijk. Dan moet ik een half uurtje languit op de zetel liggen en mijn hoofd leegmaken om er weer tegen te kunnen. “
“Mijn boodschap aan de jeugd luidt dan ook : Huil nooit mee met het beest dat de massa is ! Kies voor individualisme en marginaliteit, ook al weet je dat je daar een onmenselijke prijs voor zal betalen. Ik heb altijd het enig denkbare leven geleid. Nooit was het een spoor met wissels op nieuwe carrièrekansen, roem of zelfs maar erkenning. Op mijn twintigste ben ik van de grote weg afgestapt om mij te verliezen langs kleine paden. Het maakt me niet trots, wel tevreden. Ik ben mezelf als anarchist trouw gebleven en dat is een geruststellende gedachte. “
“Voor mijn vijfennegentigste verjaardag krijg ik van een grote Parijse uitgeverij een boek rond mijn werk aangeboden. Ze vroegen me ter inleiding een spreuk of motto te kiezen dat de essentie van mijn ervaringen en inzichten treffend vat. Na wat gepieker koos ik voor een zinnetje dat ik onlangs terugvond in mijn notities uit 1925 : ‘J’aime la vérité, c’est elle qui m’a fait le plus de mal’. “
Pascal Verbeken
Michel Seuphor, “Le Bazar d’Imuïf”, Ergo Pers, Gent, 15.000 fr. (Info : Reinhart Ergo, 09/225.60.40).
Michel Seuphor : “Ik ben mezelf als anarchist trouw gebleven en dat is een geruststellende gedachte. “
“Een gedicht is een objekt, een woord is klank en de dichter is een zanger. “