Voor de Zuid-Afrikaanse auteur André Brink was het Afrikaans een wapen in de strijd tegen de apartheid. Een gesprek over literatuur en menselijkheid, over het landschap en zij die hun taal terugnemen.
De jongere generatie Zuid-Afrikaanse auteurs kan rekenen op een warme belangstelling in Vlaanderen en Nederland. Etienne van Heerden, Riana Scheepers, Marita van der Vijver, Peter Snyders. Allen waren ze te gast op de Antwerpse boekenbeurs of trokken ze op tournee door Vlaanderen en Nederland. Allen zijn ze schatplichtig aan André Brink, de schrijver die gedurende meer dan twintig jaar zijn pen scherpte tegen de apartheid en samen met onder meer Breyten Breytenbach de Zuid-Afrikaanse literatuur in ere hield.
André Brink is de Hugo Claus van de Zuid-Afrikaanse letterkunde. Hij is recensent, essayist, redacteur, regisseur, vertaler zo leverde hij onder andere een schitterende vertaling van ?Alice in Wonderland? , reisverslaggever en auteur van twaalf omvangrijke, vaak politiek geladen romans. Zijn werk werd in dertig talen vertaald. Hij won drie keer de CNA Award, de belangrijkste Zuid-Afrikaanse literaire prijs, werd tweemaal genomineerd voor de Booker prize, kreeg de Franse prix Médicis, de Martin Luther King Memorial Prize, werd geassocieerd met de Nobelprijs die toen naar zijn landgenote Nadine Gordimer ging , werd Ridder van het Légion d’honneur en officier van de Ordre des Arts et des Lettres. Daarnaast is hij hoogleraar Engelse letterkunde aan de universiteit van Kaapstad.
Op uitnodiging van zijn vriend Leon de Bliquy, de schilder die Zuid-Afrika ruilde voor Ieper, was hij te gast in Zwevegem. Een gesprek over land en taal, literatuur en menselijkheid.
Wat opvalt in boeken over Zuid-Afrika is dat het land zelf zo’n hoofdrol speelt. Het is ook een weerkerend thema in uw boeken. Wat heeft het land dat het zich zo op de voorgrond dringt ?
ANDRE BRINK : Het Zuid-Afrikaanse landschap is de feitelijke inspiratiebron van alles wat ik geschreven heb. Het is moeilijk om daar een specifieke reden voor te geven. Misschien is het gewoon de overweldigende tegenwoordigheid van het landschap. Je kan er niet van weg, het is altijd daar.
Ik ben opgegroeid in een reeks kleine dorpjes in het hart van Zuid-Afrika.
Het was er zeer droog en je had er onzaglijk uitgestrekte vlaktes met weinig plantengroei, dorre bomen, een beetje groen als het geregend had. Een desolaat, kaal landschap. Mijn jongste zus was drie jaar oud toen ze de eerste keer regen zag. Ze is als een gek op de tafel beginnen dansen omdat ze nooit gedacht had dat zoiets bestond.
Mijn vader was magistraat, we hadden meestal een huis midden in het dorp met een stuk grond er rond. Je kon niet van een tuin spreken, want er kon niets verbouwd worden, het was er veel te droog. Maar dat stuk grond was enorm. Wanneer ik mijn lessen moest leren, liep ik rond en zei ik de lessen voor mezelf en voor de bomen op, het was een direct contact tussen de natuur en mezelf, een bewustzijn van de omringende ruimte. In heel Afrika heb je het gevoel van die ruimte, het is altijd rondom jou, je kan er nooit aan ontsnappen. Die uitgestrektheid van de natuur, die verlatenheid beklemtoont je Zuid-Afrikaansheid en afzondering van de andere mensen, het dwingt je om tot jezelf te komen en dieper in jezelf te kijken. Daarvan kon ik nooit wegkomen en daarvan wil ik nooit wegkomen. Dat is het Zuid-Afrika dat mij op de eerste plaats gevormd heeft.
Het Afrikaans is lange tijd de taal van de apartheid geweest. Toch zou het een misvatting zijn om het Afrikaans volledig te identificeren met de blanken.
BRINK : Het Afrikaans is een creools product van Nederlands en inheemse talen en andere Europese talen die in Afrika wortel geschoten hebben. Het is het resultaat van de poging van ingevoerde slaven en inheemse sprekers zoals bosjesmannen om Nederlands te spreken, maar omdat de taal te moeilijk was, heeft men ze vereenvoudigd. Het woord Afrikaner was geruime tijd vanaf 1706 tot laat in de 19de eeuw een aanduiding voor mensen die in Afrika geboren waren, als onderscheid met de ambtenaren van de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) die inwijkelingen waren.
De meerderheid van die mensen werd met verloop van tijd kleurling als gevolg van de rassenvermenging. Het Afrikaans is dus op de eerste plaats gevormd door de bruinsprekers en zwartsprekers. Pas op het einde van de 19de eeuw besluit een groep Afrikaanse blanke mannen de drie termen zijn van belang om het Afrikaans te gebruiken ter bevordering van hun politieke idealen, tegen het Engelse bewind aan de Kaap. Men wilde de Afrikaanse taal promoveren als wapen in de strijd tegen het Engels en later ook in de strijd tegen het Nederlands, indertijd de twee officiële talen aan de Kaap.
Men wilde de taal zuiveren, europeaniseren om ze een specifiek politiek gericht doel te geven. Later is dat specifiek gerichte doel meer verbonden geraakt met apartheid en sinds de Nationale Partij aan het bewind is gekomen in 1948 is het in de ogen van de buitenwereld, maar ook voor vele mensen in Zuid-Afrika de taal van de apartheid geworden. De taal zelf het algemeen beschaafd Afrikaans dat door de taalbeweging is gevormd, dreef steeds meer van zijn wortels weg.
Sedert de overgang naar democratie met de vrije verkiezingen in 1994, ondervinden we dat de oorspronkelijke sprekers van de taal, de kleurlingen die geruime tijd opgehouden waren om Afrikaans te praten nu hun taal terugnemen. Ze beginnen opnieuw te schrijven en te publiceren in het Afrikaans. Ik denk hierbij aan de recente vertaling van de bejaarde kleurlingschrijver A.H.M. Scholtz, die op zijn 73ste is beginnen schrijven. Het was voor hem zo moeilijk om zich met het Afrikaans te vereenzelvigen, hoewel hij zijn leven lang in het Afrikaans geleefd heeft, dat hij zijn boek eerst in het Engels heeft geschreven en het daarna met behulp van zijn uitgever in het Afrikaans heeft vertaald. Sindsdien schrijft hij uitsluitend in het Afrikaans. Je kan het symbolisch zien.
Grote delen van een bevolking aan wie zo lang de erfenis van hun land ontzegd is, zijn nu bezig om hun taal terug te nemen. Dat maakt de taal alleen maar rijker en groter. Dat is ook een van de redenen waarom ik in de jaren van de apartheid doorgegaan ben met schrijven in het Afrikaans.
Ook op het tijdstip dat ik elke roman in het Engels moest publiceren omdat het toen een kwestie van overleven was , wou ik aantonen dat Afrikaans niet uitsluitend de taal van de apartheid was. Door de taal te gebruiken om te contesteren tegen de apartheid, wou ik helpen om de taal ruimer te maken dan de bewindhebbers voor ogen hadden. Dat is nu op grote schaal aan de gang. Iedereen kan nu ongeremd Afrikaans gebruiken. Zelfs de vormen van Afrikaans die vroeger beschouwd werden als minderwaardige kombuistaal, worden nu aanvaard als gelijkwaardige en opwindende vormen van Afrikaans.
Op televisie is men van het Afrikaans overgeschakeld naar het Engels als omgangstaal. Vormt het Engels een bedreiging voor het Afrikaans ?
BRINK : Zuid-Afrika telt ongeveer 40 miljoen mensen die 25 talen spreken. Er zijn 11 officiële talen, waarvan het Afrikaans pas op de derde plaats komt na de zwarte talen Zulu en Xhosa. Op puur praktisch vlak is het dus nodig dat dit land een lingua franca ontwikkelt. En dat is wat het Engels momenteel aan het worden is. Engels wordt gemakshalve gebruikt omdat praktisch iedereen in Zuid-Afrika in het Engels als tweede of derde taal kan communiceren. De televisie, de radio en de media staan voor een geweldig moeilijke uitdaging. Ze proberen om aan de 11 talen op de 3 televisiekanalen een min of meer gelijkberechtiging te geven. Daarvoor is het nodig om aan het Engels als lingua franca een beetje meer voorrechten te geven.
De Afrikaanse taal was gewend om een bevoorrechte taal te zijn, ze was uitverkoren als een van de twee ambtelijke talen. Nu moet ze die positie afstaan en is ze slechts één van de elf talen. Dat leidt tot onvoorstelbare problemen, maar je zou het ook uitdagingen kunnen noemen. Dat is trouwens een opwindend bewijs van het feit dat Zuid-Afrika aan het veranderen is. Wat vroeger een probleem was, noemt men nu uitdagingen. Sommigen zien die toestand als een geweldige bedreiging voor het Afrikaans.
Ik ben misschien heel naïef, maar ik geloof dat zolang er genoeg mensen in Zuid-Afrika Afrikaans praten nu zijn er dat 5 miljoen en er genoeg mensen zijn die geloven dat het belangrijk is om je moedertaal te gebruiken, de taal niet bedreigd kan worden. Antjie Krog, onze belangrijkste dichteres op dit ogenblik, heeft een jaar of twee geleden gezegd : ?Afrikaans kan pas gered worden als de taal losgemaakt wordt van de mensen die de taal proberen te redden.? Te veel mensen met een verborgen politieke agenda proberen de taal te redden om de verloren machtsbasis opnieuw te veroveren. Het is moeilijk voor mensen die de taal willen bevorderen als wonderlijk en veelzijdig genuanceerd instrument, om dezelfde strijd te voeren met mensen die de taal misbruiken als machtsinstrument. Dat is de benarde situatie, maar opnieuw, misschien is het eerder uitdagend dan problematisch.
Het geharrewar om de taal verzinkt trouwens in het niets bij een veel groter probleem : de aanpak van het analfabetisme.
BRINK : Inderdaad. Sommigen beweren 40 procent, andere bronnen zeggen dat 60 procent van de Zuid-Afrikaanse bevolking analfabeet is. Zeker voor mij als schrijver is dit een beginpunt voor mijn kommer over de toegankelijkheid van mijn werk in mijn eigen land. Daarom is een enorm groot onderwijsprogramma nodig om de geletterdheid op zo’n niveau te brengen dat het mogelijk is om via de gepubliceerde werken te communiceren. Slechts een klein deel van de totale bevolking heeft momenteel toegang tot het literaire werk. Dat maakt literatuur exclusief en elitair, of uitsluitend gekoppeld aan de voorgeschreven lectuur op school of universiteit. Andere werken zijn moeilijk publiceerbaar. Dit is een van de problemen die de regering probeert aan te pakken, maar het is geweldig moeilijk om geld te vinden voor dit programma.
De liefdesverklaringen van de Vlamingen aan het Afrikaans zijn legio. Voor ons klinkt de taal charmant, nostalgisch, heeft ze iets van een verloren kinderlijke taal. Is die liefde wederkerig ?
BRINK : Voor mij is het een prachtige taal, maar ik ben in een bevoorrechte positie. Ik was jarenlang docent Afrikaanse en Nederlandse literatuur en had toegang tot de literatuur. Eén van de negatieve consequenties van de jaren van isolatie is dat de Afrikaanssprekenden contact verloren met de Nederlandssprekenden. Om politieke redenen. Daardoor is het Nederlands voor meer Afrikaners dan vroeger een vreemde taal geworden. Aan de universiteit van Kaapstad en dat is heel recent werd het departement Afrikaans een onderdeel van het departement Afrikatalen. Het gevolg is dat ook het Nederlands terechtgekomen is tussen de Afrikatalen in plaats van tussen de Europese talen. Dat vind ik nodig gezien de herontdekking van Afrika die aan de gang is, maar het is wel jammer voor de taal.
Uw romans vormen een ononderbroken aanklacht tegen de apartheid. Op een indringende manier heeft u langs de literatuur om de blanken een geweten geschopt. Hoe concreet was die apartheid in uw jeugd ?
BRINK : Apartheid heeft mij gevormd, zoals het iedereen gevormd heeft die in Zuid-Afrika geleefd heeft. Maar je wordt niet bewust gevormd. Ik ben groot geworden in kleine dorpjes waar men bijna uitsluitend Afrikaans sprak, de Engelssprekenden waren er min of meer vreemden. Ik had het voorrecht om vele vakanties op boerderijen door te brengen met mijn vriendjes. Blank en zwart groeiden er naast elkaar op zonder rassenonderscheid. Pas toen ik naar het middelbaar moest gaan, kwam er een natuurlijke scheiding. Maar als je nooit de gelegenheid hebt gehad om in een andere samenleving te leven, dan besef je niet dat jouw samenleving verkeerd is, dan heb je geen norm. En ik moet met schaamte bekennen dat ik pas nattigheid voelde toen ik als universiteitsstudent in ’59 naar de Sorbonne ging om verder te studeren. Op een afstand van tienduizend kilometer besefte ik voor het eerst wat in Zuid-Afrika aan het gebeuren was en waarvoor mijn mensen, de Afrikaners, verantwoordelijk waren. De schok was des te groter omdat het samenviel met de slachting van Sharpville in maart 1960, toen de politie 69 vreedzaam betogende zwarten dood schoot. Door de helderheid van afstand zag ik eensklaps dat alles wat ik mijn leven lang als vanzelfsprekend had aanvaard, fout was. Dat ik van niets moest beginnen om mezelf opnieuw een begrip van de wereld te vormen.
Ik moest echter terug naar Zuid-Afrika omdat mijn geld op was, maar ik zag nog niet klaar. Ik had voldoende tijd gehad om alles af te breken waarin ik vroeger geloofde, maar niet genoeg tijd om iets constructief op te bouwen.
Daarom was het voor mij nodig om enkele jaren later terug te keren naar Parijs, waar ik mei ’68 heb meegemaakt. De worsteling van het individu met de samenleving. Voor mij werd het toen duidelijk : als ik een schrijver wou zijn, dan moest ik terugkeren naar Zuid-Afrika. Ik moest het doen voor mijn vrienden de ballingen zwart en blank die nooit de keuze hadden om terug te keren. Ik besefte ook dat ik over Zuid-Afrika moest schrijven en specifiek over de problemen die mij gevormd hadden. Toen ik na mijn studententijd (1961 tot 1968) terugkeerde, was het voor mij onmogelijk om dat Zuid-Afrikaanse gegeven te verwerken in mijn boeken. Ik schaamde me voor mezelf en je kan geen schrijver zijn als je negatief bent ingesteld.
Je kan niet uitsluitend tegen iets zijn, je moet ook duidelijk voor iets zijn. En dat heeft mijn tweede verblijf in Parijs duidelijk gemaakt. Ik was niet langer beschaamd over mijn Afrikaanse wortels, maar ik was wel geschokt.
Zou men kunnen zeggen dat uw engagement in de eerste plaats een engagement naar de mens toe is ?
BRINK : Heel zeker. Schrijven begint met de sprong in het donker als je je voorstelt hoe het zou zijn om iemand anders te zijn. Je probeert je in te leven in het leven, de denkprocessen en de emoties van een andere mens. Of die mens dan een andere kleur of geslacht, ouderdom of cultuur heeft, is bijkomstig. Ons bloed heeft allemaal dezelfde kleur. Geluk, hartzeer, vrees, liefde is uiteindelijk voor ieder van ons hetzelfde. En dat is de eerste en grootste stap die elke mens kan nemen in zijn leven.
Toen ik besefte wat er in Zuid-Afrika aan de hand was, kon ik niet doen alsof er niets gebeurde. Ik moest daarover schrijven. Ik wou het niet ontwijken. Ik heb daar niet over geschreven als theorie of als systeem, maar als iets dat mij op elk moment van de dag en van mijn leven raakte.
Iets wat ook het leven van andere mensen en dan vooral van zwarten en kleurlingen raakte, want ik bleef niettegenstaande mijn verzet nog altijd de bevoorrechte blanke Afrikaner. Ik heb niet geschreven om de zwarte meerderheid te vertellen wat het betekende om onderdrukt te worden dat hebben ze altijd geweten en beter dan ik het ooit kon weten , maar ik schreef in de eerste plaats voor mijn mede-Afrikaners die het niet wisten of niet wilden weten.
Dit is wat mij aangrijpt : wat gebeurt er met mensen in de samenleving ? Hoe reageren mensen op dingen die met hen gebeuren ? Wat doet apartheid tussen vrienden van dezelfde kleur en verschillende kleuren ?
Die beheptheid met mensen, met de realiteit van mensen van vlees en bloed maakte het onvermijdelijk dat ook al waren mijn romans politiek ingesteld dat het uiteindelijk ging om dingen die achter de politiek aan de gang waren. Een van de dankbaarste ervaringen zijn de lezersbrieven die ik na het verschijnen van ?Een droog wit seizoen? in de jaren ’70 ontving.
De ene kwam uit Belfast en de andere kwam uit New Dehli. Beide brieven hadden dezelfde essentie : beide briefschrijvers zagen in mijn roman een verhaal dat niet alleen over Zuid-Afrika, maar ook over Ierland en India ging. Voor mij is het belangrijker om te werken met menselijke relaties dan met politieke situaties. In die zin is het voordelig dat nu de apartheid voorbij is, ik niet meer geconditioneerd ben door het politieke stelsel.
Ik moet mij niet afvragen waarover ik nu nog zal schrijven. De mens is nog altijd daar, onrecht is nog altijd daar, zowel in Zuid-Afrika als in om het even welke samenleving in de wereld. Liefde is nog altijd daar, vrees, achterdocht, menselijkheid, blijheid. De mens beweegt zich op het scherp van de blijdschap en de angst.
Wat mij opvalt, zeker in uw laatste boek ?Zandkastelen? (1996), is dat vrouwen meestal sympathieker overkomen in uw boeken dan de mannelijke chauvinisten die geportretteerd worden. Is daar een verklaring voor ?
BRINK : Ik weet niet of daar een specifieke verklaring voor is. Het is gegroeid uit het reële leven. Maar het is wel opvallend hoeveel vrouwen een beslissende rol gespeeld hebben in de geschiedenis van Zuid-Afrika. Ik krijg ook een stroom brieven van vrouwen die zich geraakt voelen door mijn boeken. Jaren geleden kreeg ik een brief van een Franse vrouw als antwoord op ?De muur van de pest? (1984). Welnu, dat was een brief van 100 bladzijden. Ik krijg wekelijks brieven van een Belgische vrouw die me dankbaar is dat haar noodkreet over het leven bij iemand toekomt. Dat duurt nu al vier jaar.
Door het feit dat zovelen proberen hun levens met jou te delen, hetzij door brieven of persoonlijke communicatie, probeer je ook iets terug te geven. ?Zandkastelen? was zo’n poging.
Een bijzonder geslaagde poging. ?Zandkastelen? is een bijzonder mooie mengeling van mythe en werkelijkheid, van waarheid en fantasie. Uit ?Zandkastelen? blijkt ook hoeveel sterker de orale traditie in (Zuid-)Afrika is dan in West-Europa. In hoeverre heeft die traditie uw schrijven beïnvloed ?
BRINK : In Europa is die er natuurlijk ook geweest, maar ze is jammer genoeg verloren gegaan. De sprookjes van de gebroeders Grimm komen uit het collectieve onderbewuste dat jarenlang de Europese psyche gevoed en gevormd heeft. In Afrika duurde de traditie langer, omdat de orale wijze van communicatie en de afwezigheid van literatuur veel langer de gelegenheid boden om ze te laten voortduren. En ze gaat nu nog voort. En gelukkig hebben reizigers en antropologen zich intens bezig gehouden met de rijke traditie van de vertelkunst van de verschillende Afrikaanse volkeren. Zo is Leon De Bliquy, de Zuid-Afrikaanse schilder die momenteel in Ieper woont, begeesterd door de vertelkunst van bosjesmannen en hottentotten, wat ook tot uiting komt in zijn fantasierijke schilderijen. En hoe meer ik de opgetekende verhalen van antropologen en anderen lees, hoe meer ik zelf beïnvloed en begeesterd ben.
Dit is de rijkdom van een schrijver in Zuid-Afrika : dat er twee stromingen zijn, de Europese traditie en de Afrikaanse traditie. Het is ook niet nodig om tussen die twee te kiezen, er zijn waardige raakpunten tussen beide. Enkele jaren geleden was ik jurylid in een verhalenwedstrijd uitgeschreven door Radio Afrika. Er waren 11.000 inzendingen in verscheidene talen. Na de voorselectie per taal en per land moesten de juryleden de vertaalde verhalen van de finalisten lezen. Het was ongelooflijk om te zien hoeveel oude orale verhalen er opdoken uit Congo, Marokko, Madagaskar, Zambia, Tanzania en dat zowel in het Frans, Engels, Portugees. En het was mooi om zien hoe daarin een spontane vermenging van de verschillende verteltradities had plaats gevonden. Het was allemaal verschillend en toch zijn de wortels van het menselijke vertellen in bijna alle samenlevingen dezelfde. Vandaar de rijkdom van die twee stromingen die zeker in Zuid-Afrika samenlopen. Marquez heeft het gehad over ?Honderd jaar eenzaamheid?, maar de Afrikaanse Boeren hebben er minstens 200 jaar eenzaamheid op zitten in het binnenland van Afrika. Het enige tijdverdrijf was het vertellen van verhalen rondom het kampvuur, als alle onzichtbare dingen in het donker werkelijkheid worden, als spoken en dwalende geesten realiteit worden en niet zomaar iets dat verzonnen wordt om kinderen bang te maken.
In die samenvloeiing van de verschillende tradities vind ik zo’n rijkdom dat als ik 200 jaar oud word, ik nog altijd te veel zal hebben om over te schrijven.
Lut De Block
ANDRÉ BRINK : Door de taal te gebruiken om te contesteren tegen de apartheid, wou ik helpen om de taal ruimer te maken dan de bewindhebbers voor ogen hadden.