Lust en genot in de politiek ? Des te beter, vindt de Hongaarse schrijver György Konrad. Een gesprek over zijn nieuwe boek.
DE met een rotsachtig muurtje afgebakende tuin is een perfecte rechthoek. Hagedissen klampen zich vast aan hun warmte. ?Berghoog? is de letterlijke vertaling van het Hongaarse Hegymagos, de naam van een gehucht van een tweehonderd inwoners aan de voet van de St. Georgberg, halfweg Tapolca en Szigliget. We drinken een milde Riesling aan een tafeltje in de schaduw van fruitbomen. Vogels. Kinderstemmetjes. Een eind verder schittert het Balatonmeer in een heftige zomerzon. In het ruime huis aan de straatkant het dorp is niet meer dan deze zacht glooiende weg brengt de Hongaarse schrijver György Konrad met vrouw en kinderen zijn zomers door.
?Twintig jaar geleden stond hier een grote ruïne, waaruit het silhouet van een sinaasappelboom priemde,? vertelt Konrad. ?Het huis dateert van 1856. Het was groter dan de gewone boerenhuizen, typisch voor de joodse huizen van toen, boerenwoningen ingericht als burgerhuizen. Destijds was dit huis een joodse kroeg. In de grote kamer waar ik meestal werk, stond de toog. Ik hou van de idee dat voor honderdvijftig jaar de mensen in die ruimte de streekwijn dronken en met elkaar kletsten. Het landschap is goed voor de druiven. Het bestaat uit kleine vulkanische heuvels die een tamelijk mooie compositie opleveren omdat ze zo individueel, bijna Japans zijn.
?Al tweeduizend jaar geleden kwamen Romeinse veteranen hier hun levensavond slijten. Ze kregen wat grond, verbouwden wat wijn en hoefden voor de rest niets meer te doen. Het beeld van de oudstrijder die hier zijn leven komt beëindigen spreekt me wel aan. Helaas hebben zich hier ook tragische geschiedenissen afgespeeld. In het naburige Tapolca leefden zowat zevenhonderd joden. Op het einde van de oorlog moesten de mannen dwangarbeid verrichten. Vanuit de verte moesten ze toezien hoe hun gezinnen, vrouwen en kinderen, in veewagons richting Auschwitz werden geperst. Afscheid nemen mocht niet.?
Zopas verscheen van Konrad ?De stenen klok?, na ?Tuinfeest? en ?Melinda en Dragoman? het laatste deel van zijn grote Hongaarse trilogie. Maar het valt niet uit te sluiten dat het hoofdpersonage Janos Dragoman, een zestigjarige filosoof op doorreis in de stad Kandor, later weer opduikt, temeer omdat de rusteloze Dragoman nogal wat trekjes van de schrijver zelf vertoont.
SCHELM.
?Die Dragoman is een schurk,? zucht Konrad. ?Ik wou hem op het einde van de roman doden, maar op de een of andere manier is hij kunnen ontsnappen. Ik kon hem niet bij zijn kraag grijpen en ik vraag me af of hij nog komt opduiken.? De woede van de schrijver tegen de onverwoestbare schelm is geveinsd, geeft de schrijver toe. ?Natuurlijk is Dragoman mij sympathiek. Ik zeg daarom dat er hier altijd voor hem een kamer klaar staat mocht hij langskomen. Dragoman is een Don Juan, een schelm, een vagebond, een hedonist en een filosoof. Zo lopen er niet te veel rond op deze wereld.
?Janos Dragoman is iemand die rust zoekt. In de late jaren zestig verliet hij Hongarije om in het buitenland professor te worden, want dat was hier onder het communistische regime niet mogelijk. Op zijn zestigste komt hij terug en brengt hij een bezoek aan Kandor, waar hij zijn vroegere vrienden en schoolmakkers ontmoet. Hij zou zich liever niet te veel bemoeien met de lokale aangelegenheden, maar dat lukt niet. Waar Dragoman ook verschijnt, steeds raakt hij verwikkeld in allerlei penibele situaties waarvoor hij altijd op de vlucht wil slaan. Maar de problemen blijven op hem afkomen, waar hij zich ook bevindt. Er zit een tweespalt in hem. Enerzijds wordt hij gedreven door zijn nostalgie naar Kandor, want Dragoman voelt zich verbonden met die plek. Anderzijds wil hij ook altijd weer ontsnappen aan de band die het omgaan met mensen nu eenmaal schept. Ik denk dat die ambivalentie typerend is voor de mensen van deze eeuw. In haast iedereen zit een burger en een reiziger. Maar er zijn slechts weinigen die met deze ambivalentie evenwichtig kunnen omgaan en hun leven zo kunnen inrichten dat rust en onrust met elkaar in evenwicht zijn.?
Konrad is het ermee eens dat ambivalentie en bipolariteit fungeren als opbouwprincipes van zijn oeuvre. Ook in ?De stenen klok? bulkt het van de tegenstellingen die als het ware het deeg zijn waaruit de romans oprijzen, klassieke tegenstellingen als macht en onmacht, licht en schaduw, man en vrouw, stad en land, liefde en haat, rust en rusteloosheid, oorlog en vrede. Soms wordt zo’n tegenstelling ronduit komisch wanneer ze haar uitdrukking vindt in een duo als de dikke en de dunne, veiligheidsagenten die in de jaren vijftig Dragomans woning in de gaten moesten houden.
KOOI.
Konrad : ?Er zitten in mijn werk inderdaad nogal wat ambivalenties, maar misschien is die vorm van waarnemen typisch voor de literatuur. Het ambivalente en dubbelzinnige heeft ook iets frivools. Ambivalentie hoort bijvoorbeeld niet thuis in het leger. Het kan niet dat een officier aan een soldaat een dubbelzinnig bevel geeft. Ambivalentie is ook niet gewenst in de wereld van de wetenschap of de filosofie. Maar wat daar uitgesloten is, kan wel in de literatuur. De personages van de kleine en de lange, de dikke en de dunne, de onvriendelijke en de gemoedelijke, de gevoelige en de ongevoelige veiligheidsagenten heb ik echter niet verzonnen. Het gaat om een verdichting van de waarheid. Het was de regel dat zulke agentenpaartjes samen op pad werden gestuurd en het is dus iets wat los staat van de manier waarop Dragoman de wereld waarneemt.?
Een schrijver als Konrad, een scherp waarnemer, hoeft eigenlijk niet veel te verzinnen, want het materiaal dat door de werkelijkheid wordt aangereikt volstaat ruimschoots. Hij is ook niet geïnteresseerd in vernuftige en spannende scenario’s die de lezers van begin tot einde in de zetel kluisteren. ?Voor ontknopingen en happy-ends,? aldus Konrad, ?kun je beter televisie kijken. Daar heb je dat elke avond een keer of drie. Ik heb geen zin om met dat medium te concurreren. Natuurlijk beschrijf ik ook af en toe een avontuur, maar dan is de ironie nooit ver weg. Het is interessanter om op straat te gaan wandelen dan naar de bioscoop te gaan. Je moet alleen maar kijken. Veel mensen hebben niet het talent om te zien wat er gebeurt en spreken dan maar over abstracties. Ik had hier onlangs twee bezoekers die het er de hele tijd over hadden hoe mooi Venetië wel is. Natuurlijk is Venetië een heerlijke plek, maar het is toch jammer dat zij niets van de omgeving hier hebben gezien.?
In ?De stenen klok? waart een man met een vogelkooi rond die Dragoman lijkt te achtervolgen. Er is ook sprake van een lezende vrouw die op een rattenstaart knabbelt. Maar, zegt Konrad, achter zulke beelden hoeft niemand iets raadselachtigs te zoeken, want zulke personages hebben geen andere rol dan op te treden in een van de revues die de schrijver zo graag aan het oog laat passeren.
?U zult het misschien niet geloven, maar in het Berlijnse café Was Sonst zag ik een redelijk mooie dame die Sartres ?L’Etre et le Néant? aan het lezen was. Er zat een rat op haar schouder en ze had zijn kleine rozige staart in haar mond genomen, zoals sommige dames de neiging hebben om een haarlok tussen de lippen te nemen. Later zag ik haar terug in de metro, nog altijd lezend en met die rattenstaart in de mond. Ook de man met de vogelkooi heb ik niet uitgevonden, al is mijn fantasie te arm om uit te maken wat hij in mijn leven te betekenen had. Maar ik werd een tijdlang door zo’n man gevolgd. Hij zwaaide even naar mij met zijn kooi en liep dan door. Misschien was het een bewonderaar ? Uit al die figuren zou je een eigen mythologie kunnen distilleren.?
BRICOLEREN.
?En dan zijn er natuurlijk de onbegrijpelijke, groteske voorvallen, die ongevraagd in ons leven ingrijpen en het tekenen. In mijn boek komt een jongeman voor die in het hotel uit Dragomans venster springt. Ook dat tafereel is niet verzonnen. In Parijs ken ik een Amerikaans journalist, die mij vertelde dat er op een dag bij hem werd aangebeld. Het was een jongen die hij nooit eerder gezien had en die hem vroeg of hij eventjes mocht blijven. Terwijl de Amerikaan thee aan het zetten was, sprong de onbekende gast vanop ik weet niet welke verdieping uit het venster, zijn dood tegemoet. Je ziet het, zo’n roman is echt een verdichting van uiteenlopende gebeurtenissen.
?En schrijven is dichten, letterlijk dicht maken. De ene keer hou ik maar een paar zinnen over uit een tekst, de andere keer blijft hij staan zoals ik hem oorspronkelijk heb opgeschreven. Dat betekent dat ik het te gevaarlijk vind om er iets aan te wijzigen. Schrijven is een beetje bricoleren, net zoals schilderen of componeren. Ik ga graag om met het materiaal van de taal. Ik beschouw de taal als een materie die bestaat uit weke kristallen. Als schrijver moet ik daaruit iets maken wat gaaf en af is.?
In ?De stenen klok? speelt Konrad allerhande spelletjes met de taal. De stad ?Kandor? is natuurlijk een anagram van de achternaam van de auteur. Hetzelfde geldt voor de firma ?Darnok?, waarvan de directeur ervan overtuigd is dat de jeugdcultuur zijn beste tijd heeft gehad en het nu aan een oudere figuur als Dragoman is om in de media en in de mode als trendsetter te functioneren. Op de achtergrond van die grillige spelletjes doemt de duistere schaduw op van Kuno Aba, Dragomans ex-studiegenoot, loco-burgemeester van Kandor en rector van de plaatselijke universiteit. Zijn vrouw Agnes heeft zelfmoord gepleegd. Eerder al was gesuggereerd dat Kuno Aba alleen maar met Agnes was getrouwd om bij haar dochter Szandra te kunnen zijn, met wie hij vervolgens inderdaad trouwt. Geen sympathieke man, deze door de wol geverfde opportunist.
?Kuno Aba is de ideoloog van het doenbare,? aldus Konrad. ?Zijn strategie is erop gericht om te overleven. Zulke pragmatisch ingestelde mensen zijn het die ervoor zorgen dat ook de universiteiten en de institutionele belangen gehandhaafd blijven. Hij belichaamt een eeuwig conservatisme. Hij is de man die goede betrekkingen onderhoudt met al wie macht bezit en uitoefent en daaruit tracht hij zoveel mogelijk voordelen te halen voor zichzelf en voor de instellingen die hij vertegenwoordigt. Zulke figuren waren niet zeldzaam in de Oost-Europese landen.?
PRESIDENT.
Konrad begrijpt best dat ook Szandra de wenkbrauwen doet fronsen, deze door politieke machtsambities verteerde geheelonthoudster. Toch is de schrijver genuanceerd in zijn mening over die ijzeren dame. ?Goed, misschien is Szandra niet heel sympathiek. Ze wil presidente van Hongarije worden, maar het is niet zeker of ze daarin zal slagen. Zo fictief is dat eigenlijk toch niet, want veel Hongaren voelen zich geroepen om president te worden. En er is niets verkeerds aan dat er zelfs in de democratische politiek lust en genot verbonden is aan macht. Szandra belichaamt le jeune cadre dynamique. Ze is een harde vrouw die van haar stiefvader en latere echtgenoot heeft geleerd dat je in de politiek alleen maar kunt winnen of verliezen en dat het dus beter is om te winnen. Politiek is eigenlijk toch ook maar een soort sport. Dat is allicht de reden waarom de ontwikkelde mens zijn krant van voren naar achteren leest. Hij vraagt zich af : wie haalt het in de politiek, wie scoort en wie gaat ten onder ??
Tot de nieuwe zeden in het postcommunistische tijdperk behoort ook de ongecomplexeerde manier waarop Konrads personages omgaan met seks en erotiek. Dragoman zelf is een erotisch genie die het leven graag bekijkt vanuit het perspectief dat het naakte vrouwelijk lichaam biedt. Maar ook de politici van Kandor bewandelen graag de kronkelige paden van de liefde. Dat was onder de puriteinse communisten van vroeger wel anders, bevestigt Konrad : ?Seksuele uitspattingen werden streng bestraft. Daar kan ik tal van groteske verhalen over vertellen. Op een dag trouwde een vriend van mij, maar al na korte tijd hing er een scheiding in de lucht. Beiden werkten op de universiteit en als partijleden moesten ze voor een commissie de redenen van hun onmin komen verklaren. Dat wilden ze niet, uit schaamte. Maar aangezien de partij alles moest weten, kwamen ze uiteindelijk toch met hun verhaal voor de dag. Er kwam een wanverhouding tussen de geslachtsorganen van man en vrouw aan het licht, waardoor de vrouw steeds pijn had tijdens het bedrijven van de liefde. De partijcommissie trok zich ter beraadslaging terug en gaf uiteindelijk haar toestemming. En ik ken nog krassere verhalen. Nu is alles anders. Niemand trekt zich nog wat aan van de liefdesaffaires van politici. Ik ben blij dat ook wat dat betreft eindelijk normaliteit heerst en dat een zekere erotische losheid haar intrede heeft gedaan in de politiek. Op dat terrein verschillen de politici niet meer van andere mannen en vrouwen.?
IJSBAAN.
Konrad maakt van de gelegenheid gebruik om het een en ander te relativeren : ?Politiek kende Hongarije grote veranderingen. Maar het hangt af van waar je je bevindt of je die veranderingen nu eens meer, dan weer veel minder als een cesuur aanvoelt. We leven nog altijd in dezelfde huizen met dezelfde mensen en ook het hoofd op onze romp is niet veranderd. Allicht zijn we heel wat stereotypen uit het oude regime aan het vergeten en leren we er nieuwe bij. Misschien vermengen de oude stereotypen zich wel met de nieuwe waardoor we een mentale cocktail voorgeschoteld krijgen. Hoe dat allemaal afloopt, zien we later wel.? Aan die regimewisseling ging een heel tijdperk vooraf dat niet noodzakelijk alleen als een zo snel mogelijk te vergeten periode moet worden beschouwd : ?Hebben ze in die jaren dan niets goeds gelezen of geschreven, nooit verrukt naar de slanke handen van hun geliefde gekeken, nooit een fatsoenlijke Wiener Schnitzel gegeten, nooit een glas redelijke wijn gedronken, nooit hun kinderen naar de ijsbaan of naar balletles gebracht, nooit naar de sterren of naar een pas geboren baby gekeken ?? vraagt Antal Tombor, de levenslustige burgemeester van Kandor zich af. Niet dat het leven in 1956, toen de Hongaren tegen het communisme in opstand kwamen, een pretje was. Net als Dragoman liep de 23-jarige Konrad toen met een machinegeweer op de schouder en met Maurice Merleau-Ponty’s ?Les aventures de la dialectique? op zak door de straten van Boedapest, een beeld waarin uitzonderingstoestand en normaliteit zich met elkaar verzoenen.
Konrad : ?Ja, dat was mijn geschiedenis. Het gezinsleven was in oktober 1956 vergelijkbaar met dat in het weekend. Door de algemene staking bleven de ouders met de kinderen thuis. Ze gingen wandelen en wie er dapper genoeg voor was, waagde zich wat dieper de stad in. Je kon op straat iedereen aanspreken. De mensen waren natuurlijk nieuwsgierig. Er waren muurkranten met de laatste berichten erop. Onder meer daarom noem ik 1956 graag de expressieve revolutie, want het hardop uitspreken wat we wilden, was het belangrijkste eraan. Er kwamen auto’s aangereden met levensmiddelen die gratis werden uitgedeeld, zoals appels van de coöperatieven. Er werd wel gevochten, maar niet de hele tijd door. De Russen waren nog niet binnengevallen. Ik herinner me de barricaden, het kleine geschut. Je kon nog telefoneren, er was water en elektriciteit. Vaak moest je te voet gaan omdat er geen openbaar vervoer was, maar soms waren er wel nog bussen. Ik heb toen zelf veel geflaneerd met dat machinegeweer, het gaf me een gevoel van veiligheid. Veel van wat ik toen gezien heb, heb ik in mijn romans verwerkt.?
NAGY.
Die Hongaarse opstand is een verhaal van lafheid en verraad, van grote en nutteloze wreedheden, zowel bij de machthebbers als bij het redeloze gepeupel, maar hij was ook een geschiedenis van hier en daar een grote opoffering en heel zelden ook eens van een heldendaad. Een held moet je alleen maar worden als het echt niet anders kan, geeft Dragoman aan zijn kleinzoon de raad. Allicht daarom komt in ?De stenen klok? ook een mooi portret van de Hongaarse politicus Imre Nagy voor. Nagy was begin jaren vijftig in ongenade gevallen en werd in oktober 1956 door de Russen uit politieke ballingschap gehaald om de opstand te bedwingen. Maar Nagy plaatste zich aan het hoofd van een regering waarin ook plaats voor niet-communistische partijen werd ingeruimd. Toen hij ook nog Hongarijes lidmaatschap van het Warschaupact opzegde, tekende hij zijn doodvonnis.
?Zeldzaam zijn de ogenblikken,? mijmert Konrad, ?waarop een mens boven zichzelf kan uitstijgen. Dat is precies wat Nagy heeft gedaan. Hij is een interessante, ambivalente persoonlijkheid, een loyale apparatsjik die tijdens de opstand uitgroeide tot een man van formaat. Hij wist dat de Russen geen meerpartijensysteem zouden tolereren en dat Hongarije al evenmin uit het Warschaupact zou stappen, maar dat schrok hem niet af. Nagy doorstond drie proeven. Van hem werd verwacht dat hij orde zou scheppen in de chaos. Het leger stond klaar om tegen de opstandelingen op te treden, maar Nagy weigerde daartoe het bevel te geven. Ten tweede wou men hem dwingen om ontslag te nemen als regeringsleider. Ook dat weigerde hij, wat in het begin een reusachtig legitimatieprobleem vormde voor de Russisch gezinde regering van zijn opvolger Janos Kadar. Ten derde werd van hem verwacht dat hij voor de rechtbank zelfkritiek zou leveren. Hij heeft dat niet gedaan. Toen hij dan ter dood werd veroordeeld, besloot hij om geen genade te vragen. Nagy zei alleen dat zijn veroordeling een vergissing was en dat de geschiedenis dit zou aantonen. Dat Nagy de dood recht in de ogen keek, dwong groot respect af in een land waar de overlevingstechniek hoog staat aangeschreven. Vandaar dat Nagy tot zo’n krachtig symbool uitgroeide. Hij was een heilige tussen de overlevenden. Vandaar ook dat zijn herbegrafenis op 16 juni 1989 zo’n belangrijk keerpunt vormde in onze geschiedenis.?
Een jaar eerder had het regime nog van zich afgebeten, herinnert Konrad zich : ?In 1988 was een grote demonstratie voor democratie en voor de herbegrafenis van Nagy door de politie uiteen geslagen. Maar we wisten dat het regime het pleit aan het verliezen was. In een jaar tijd werd het democratiseringsproces voltooid. Op de dag dat Nagy herbegraven werd, heerste er voor het laatst een grote opwinding in de communistische partij. Maar die dag ging de dictatuur voorgoed ten onder. Enkele dagen later stierf de inmiddels krankzinnig geworden Kadar. Symbolischer kon een tijdperk niet worden afgesloten.?
Piet de Moor
György Konrad, ?De stenen klok?, Van Gennep, Amsterdam, 464 blz., 998 fr.
György Konrad : ambivalenties en tegenstellingen.
Je moet alleen maar kijken.