De erven Von Karajan herademen. Gerard Mortier verlaat in 2001 de Salzburger Festspiele en overweegt een terugkeer naar huis.
Binnenkort sluit Gerard Mortier een tijdperk in zijn leven af en verlaat hij Salzburg. Bijna tien jaar geleden, op een memorabele persconferentie aan de zijde van zijn voogdijminister Louis Tobback (SP), maakte hij zijn vertrek naar de Festspiele bekend. Tobback leek er niet echt van aangedaan en kon slechts met moeite verbergen dat een deel van het establishment iets opgeluchter ademhaalde. Het land was een lastpost kwijt.
In Salzburg en Oostenrijk weten ze ondertussen dat er gemakkelijker mensen dan Mortier rondlopen op de planeet. Het mag bijna een wonder heten dat hij, ondanks de vele conflicten en polemieken, zo lang de leiding van de Festspiele behield.
Mortier zet er nu zelf een punt achter. Niet alleen achter Salzburg, maar misschien ook achter de opera. Hoewel zijn liefde voor de opera nooit zal verdwijnen, wil Mortier een volledig nieuw project. Liefst in Vlaanderen en graag in Gent. Als de machthebbers hem niet willen, trekt hij – zonder bitterheid – verder door Europa, als een “eeuwige Ahasverus”. Het zou een gemiste kans zijn, want Vlaanderen verdient het om eindelijk eens een deskundig minister van Cultuur te krijgen. De visie en de vele ideeën krijgt het er dan gratis bij.
Gerard Mortier: Culturele instellingen slorpen je totaal op en vergen een volledige inzet. Op zeker ogenblik zit je aan de limiet en zijn je mogelijkheden uitgeput. Alles evolueert trouwens zo snel dat tien jaar bijna een maximum is en dat je er dan goed aan doet om nieuwe horizonten op te zoeken.
Vorig jaar overwoog u nog een contractverlenging.
Mortier: Toen sommigen mij vroegen om er nog vijf jaar bij te doen, heb ik daar niet nee op gezegd. Wel formuleerde ik voorwaarden. In de Festspiele kun je maar iets beslissen als de twee andere leden van het directiecomité akkoord gaan. Ooit beschreef The Financial Times die twee als mijn waakhonden. Het is een klein wonder dat ik desondanks zoveel vernieuwingen kon doorvoeren. Daarom vroeg ik nu een ingrijpende verandering van de beleidsstructuur. Een artistiek directeur moet de lijnen autonoom kunnen uitzetten, uiteraard binnen de budgettaire grenzen. De socialisten waren het daar mee eens, maar de christen-democraten lagen dwars. Toen schoot de Weense pers in actie en haalde ze mij, zoals gebruikelijk, door de chocoladesaus. Ik was een intrigant en een machtswellusteling.
U haakte af omdat u uw zin niet kreeg?
Mortier: Er is maanden gebakkeleid en hoewel het nog mogelijk is dat ze mijn voorstellen slikken, hoeft het voor mij niet meer. Ik heb lang nagedacht en besef dat ik beter vertrek. Ik heb het repertoire grondig vernieuwd en eindelijk – dat was op de valreep – werken uit de twintigste eeuw kunnen opvoeren. Het publiek is verjongd. De gemiddelde leeftijd is met tien jaar gedaald en ook de jeugd is opnieuw geïnteresseerd. Ze kan nu tegen enigszins redelijke prijzen komen kijken.
Ik zit hier echter met een immens probleem. Slechts 25 procent van het globale budget komt van de overheid. Dat is nauwelijks meer dan 540 miljoen frank, wat de helft van de betoelaging van de Munt is. De 75 resterende procent komen van de ticketverkoop (bijna één miljard), sponsoring, coproductie en televisierechten. De hoge prijzen zijn bijgevolg een noodzaak. Vele intellectuelen kunnen zich dat niet veroorloven en komen niet langer naar Salzburg. Terwijl ze in de jaren twintig en dertig wel aanwezig waren, ruimden ze de baan voor de nieuwe rijken. Die zoeken hier dikwijls status en prestige en vergapen zich aan Jessye Norman. De opera’s van de twintigste eeuw interesseren hen veel minder. Ik moet hen ontzien omwille van het budget. Dat vormt dan weer een barrière om een kritisch, minder kapitaalkrachtig publiek te bereiken.
Waarom bespaart u niet op zangers en dirigenten die fortuinen verdienen?
Mortier: Maar de gages zijn al aanzienlijk verminderd. Salzburg betaalt momenteel een derde minder dan de grote Europese operahuizen. Iemand als Placido Domingo krijgt slechts de helft van wat hij in de Weense staatsopera of in Covent Garden opstrijkt. Ook de dirigenten moesten inleveren. De regisseurs daarentegen krijgen meer dan vroeger, omdat hun werk ondergewaardeerd werd. Ook de decor- en materiaalkosten worden nu heel nauwgezet opgevolgd. Dankzij de goede ateliers in Salzburg bedragen ze slechts een derde van wat ik destijds in de Munt betaalde. Ik kan me voorstellen dat Tobback zich nu afvraagt waarom ik daar in Brussel niet mee begon.
Goede vraag.
Mortier: Je bent nooit te oud om te leren en anders over de dingen te denken. Als ik Salzburg in 2001 voorgoed verlaat, ben ik 58 jaar en nu al heb ik genoeg van de debatten rond de Festspiele. Er is immers een mutatie bezig. Enerzijds is er de democratisering van de cultuur en de opvatting dat kunst het minder van overheidssteun moet hebben.
Daarbovenop komt de technologische versnelling, waardoor de hele westerse culturele traditie wankelt. Het is me niet duidelijk of de generatie, die met de computer en de nieuwe mediatechnieken opgroeide, nog door de Griekse tragedies, Shakespeare en Mozart kan worden aangesproken. Kunnen die klassiekers hun grote communicatieve kracht behouden of zijn ze die voorgoed kwijt? We moeten immers toegeven dat de vroegere, zogenaamde subcultuur – jazz, rock, pop en nu rap – vandaag een veel grotere impact heeft dan de klassieke muziek. Zoiets hebben we nooit eerder meegemaakt. Vroeger werd de underground altijd door het establishment opgeslokt; vandaag zet zij de toon omdat de nieuwe mediatechnieken alle spelregels en normen onderuithaalden. Ik worstel met de vraag hoe die meesterwerken een bestanddeel van de globale cultuur kunnen worden zonder dat zij als beter of belangrijker worden beschouwd. Als de computergeneratie elke voeling met de klassiekers verliest, verdwijnt ook de klassieke inspiratie. Vergelijk het met de katholieke kerk. Sinds ze zoveel principes opgaf, is ze virtueel failliet.
Had de kerk niet veel meer dogma’s moeten opgeven om nog gehoor te vinden?
Mortier: Men heeft de religie met Voltaire willen verzoenen en zoiets mislukt altijd. De essentie van het religieuze is het mysterie en dat staat haaks op de rationaliteit. De roomse Kerk zocht altijd een compromis met het westerse laïcisme, behalve als het ging over actuele problemen, zoals geboortebeperking. Dan pakte ze met mystieke argumenten uit. Die schizofrenie is onhoudbaar.
Uw zorg over de klassieken wordt allicht niet gedeeld door Helmut Lotti. Hij vond een markt voor klassiek en zingt er zich rijk mee.
Mortier: Voor mij is dat negatieve vulgarisatie. Vóór Lotti waren er de drie tenoren die met dezelfde zeemzoete gelei de kassa deden rinkelen. We hebben er natuurlijk zelf schuld aan. De meeste operahuizen durven het negentiende-eeuwse repertoire niet opgeven. Het ontbreekt hen aan elke visie.
Ook die grote exposities zitten me niet lekker. Zoals men zich in de zoo aan de olifanten vergaapt, zo gaat men nu naar de complete Rembrandt en de complete Monet kijken. Als het maar volledig is. Kunst wordt pas boeiend als de wederzijdse beïnvloeding van de kunstenaars en hun telkens wisselende antwoorden op de vragen van hun tijd duidelijk worden.
Vragen die in Salzburg nauwelijks aan bod komen, wegens te veel barok en provinciaal fatsoen?
Mortier: De grote wereldsteden lenen zich daar beter toe. Daarom is het zo opmerkelijk wat er in Vlaanderen gebeurt. In de Gentse Vooruit merk je een grote sensibiliteit voor de culturele vragen van deze tijd. In Salzburg daarentegen moet je erkende kunst brengen. Een experiment als Soon van Hal Hartley werd er zeer slecht onthaald. In Antwerpen was er, ondanks de negatieve kritiek, meer goodwill en in de VS is de belangstelling enorm. In Salzburg bots je voortdurend op barrières en ik zie niet hoe je daar kan uitbreken. Het blijft bij voorzichtig vernieuwen en stof afpoetsen. Na tien jaar is de cirkel echter rond en dreig je jezelf voortdurend te herhalen. Experimenteren hoort er niet bij, ook al omdat Salzburg na de Festival-weken telkens weer indommelt.
U kon er nooit wortel schieten.
Mortier: Het is niet mogelijk. Salzburg is en was altijd een stad van commerçanten. Om die reden is Mozart destijds gevlucht, hij stikte er. De aartsbisschop die het toen voor het zeggen had, liet de trouwe dienaren wel handel drijven en rijkdom vergaren, maar het denken was taboe. Vandaag is het niet fundamenteel anders. Ondanks de zomerse chic is Salzburg geen wereldstad. Na elk festival slaapt de stad weer in en koestert ze zich in provinciale zelfgenoegzaamheid. Het is ondenkbaar dat iemand als een Alain Platel hier kan werken. Ik kan me voorstellen dat de restaurateurs, de taxichauffeurs en de hoteliers zich over mijn vertrek verheugen en hopen dat de negentiende eeuw nog maar eens zal beginnen.
Oostenrijk is het land van de extreem-rechtse Jörg Haider. Hij voert campagne tegen vreemdelingen, maar ook tegen artistieke boegbeelden als Claus Peymann en Elfriede Jelinek.
Mortier: Zijn optreden is vergelijkbaar met die van het Vlaams Blok en Ward Beysen (VLD) tegen het Toneelhuis. Het is exact dezelfde reactie. Volgens die lieden moeten kunst en cultuur amuseren, verzwijgen en alles versuikeren. “Leve Lotti en weg met Luk Perceval.” Niet voor niets zijn Heimat-films Oostenrijkse uitvindingen. Daarmee is het hen gelukt hun verleden met veel witte sneeuw, blauwe bergmeren en walsen van Johan Strauss toe te dekken. Dat is FPÖ-kunst en daarom vertrok Peymann, leeft Jelinek als een banneling in eigen land en stierf Thomas Bernard. Ik ben nu de laatste der Mohikanen.
Is uw vertrek een capitulatie?
Mortier: Voor de FPÖ ben ik een migrant en bijgevolg sta ik in een zwakke positie. Als de fascist Haider in de federale regering komt, stap ik trouwens onmiddellijk op. Ik denk er niet aan om in een culturele instelling te werken, ongeacht of het in Oostenrijk of Antwerpen is, waar extreem-rechts in het bestuur zit. Als het Blok in de regering komt, zou ik mijn land natuurlijk niet verlaten en alles doen om het hen moeilijk te maken.
U overweegt een terugkeer naar Vlaanderen?
Mortier: Ik heb nog niets beslist, maar ik wil in ieder geval de jongere generatie over mijn ervaringen informeren. Ik beschouw dat als een opdracht. Nu al probeer ik me zoveel mogelijk in het Vlaams cultuurleven in te schakelen. Zo zet ik me in voor een idee van burgemeester Frank Beke om in Gent een modern muziekcentrum te bouwen. Een droom zou in vervulling gaan als er uitgerekend in mijn geboortestad een centrum komt waar de verschillende muziekculturen elkaar kunnen ontmoeten.
U zult moeten kiezen, want ook Berlijn en Parijs lonken naar u.
Mortier: Als ik vandaag moet kiezen, wordt het waarschijnlijk Vlaanderen. In tegenstelling tot wat Yves Desmet van De Morgen denkt, is het me hoegenaamd niet om het geld te doen. Als ik in Vlaanderen werk, is het sowieso voor minder geld dan in het buitenland. Het lijkt me normaal. Met je familie ga je ook niet keihard onderhandelen.
Kan Mortier dan zonder opera leven?
Mortier: Och, in twintig jaar heb ik 120 opera’s geproduceerd. Dat is enorm en misschien volstaat dat wel. Voor mij heeft de opera enkele van haar geheimen prijsgegeven. Anderzijds fascineert de enorme creativiteit me. Kijk maar eens hoeveel Vlaamse groepen in het buitenland op tournee zijn.
U verdedigt de culturele ambassadeurs van de minister-president toch niet?
Mortier: Ik ben er niet tegen omdat de meeste artiesten dat klein potje geld best kunnen gebruiken. Met alle respect, maar bij dat ambassadeurschap komt het in feite op “le choix du roi” neer. Dat is geen belediging, zeker niet voor Luc Van den Brande die zoals Louis XIV en François Mitterrand graag in de zon schittert. De kunstenaars weten bijgevolg dat de keuzes dikwijls arbitrair zijn en dat je in ongenade kan vallen. Molière wist er alles van. Belangrijker is dat er in Vlaanderen groepen als die van Platel en De Rovers bestaan. Je hebt dat ook in Berlijn en Londen, maar minder in Parijs en Rome. Hoe komt dat? Misschien is het een reactie tegen de jarenlange parochiecultuur. Het is ook niet niets dat een Vlaams auteur voor het eerst in Salzburg wordt opgevoerd. Ik zit daar voor iets tussen, maar niet te veel. Frank Baumbauer van het Deutsche Schauspielhaus Hamburg maakte de beslissende keuze voor Tom Lanoye, niet ik.
Worden de Belgische hoogwaardigheidsbekleders voor de première van “Schlachten!” uitgenodigd?
Mortier: Zowel premier Jean-Luc Dehaene als minister-president Van den Brande en minister van Cultuur Luc Martens kregen een invitatie. Ook mediaminister Eric Van Rompuy wordt uitgenodigd. Hij kan dan zien dat de Oostenrijkse televisie “Ten Oorlog” integraal zal uitzenden, iets wat de VRT tot dusver niet deed.
Het Gentse muziekcentrum komt er maar indien de overheid betaalt.
Mortier: Het is bekend dat de Vlaamse regering een begrotingsoverschot heeft en kan investeren. Antwerpen is nu een belangrijke theaterstad. In deSingel komen alle spraakmakende internationale gezelschappen langs en nu is er ook het Toneelhuis, een realisatie waarvoor ik Eric Antonis altijd dankbaar blijf. Gent heeft Jan Hoet, die eindelijk zijn nieuw museum krijgt, zodat de stad een aantrekkingspool voor de plastische kunst blijft. Gent is ook de stad waar het Festival van Vlaanderen van start ging en het zou prachtig zijn als die lijn in de 21ste eeuw wordt doorgetrokken.
Er is natuurlijk de vraag naar de exploitatie. Volgens mij kan vijftig procent door de privé worden gedragen. Als grote bedrijven loges op de voetbalvelden huren, kunnen ze dat ook in een modern muziekcentrum. Trouwens, in de Munt in Brussel gebeurt het. Belangrijk is ook dat de nieuwe media, video en film, in zo’n project present zijn. Gent is trouwens de locatie van het belangrijkste filmfestival van het land. Het gaat dus om veel meer dan een concertzaal. Het moet een multimediaal project worden in een gebouw dat uitstraling heeft. Vergelijk het met het Guggenheim-museum in Bilbao dat natuurlijk over veel meer middelen beschikte.
Wanneer moet de beslissing vallen?
Mortier: Je moet daar de tijd voor nemen, men kan niets forceren. Iedereen weet natuurlijk dat Van den Brande veel belang aan het jaar 2002 hecht en hoewel zo’n muziekcentrum niets met nationalisme van doen heeft, zou het een mooie streefdatum zijn. Als je 2002 toch moet vieren, kun je beter iets nieuws rechtzetten, dan de vlaggen, vendels en het verleden weer bovenhalen.
U verlaat het provinciale Salzburg. Vreest u het provinciale Vlaanderen niet?
Mortier: Er zijn in Vlaanderen dingen mogelijk die in Salzburg en zelfs in Wenen ondenkbaar zijn. In Wenen bestaat een underground, maar die wordt voortdurend achteruitgesteld. In Vlaanderen krijgt die meer steun, zeker van de overheid.
Zegt u nu dat de Vlaamse overheid een fatsoenlijk cultuurbeleid voert?
Mortier: Vooral de creativiteit is hier fatsoenlijk en ik heb de indruk dat het beleid dat enigszins valoriseert. De creativiteit krijgt hier meer kansen dan in Duitsland. Waar ik het echter heel moeilijk mee heb, zijn de vele adviesraden. Het is een valse vorm van democratie en het laat de minister toe zijn verantwoordelijkheid te ontvluchten. Jack Lang maakte wel persoonlijke keuzes, met alle risico’s van dien. Een paar keer kwam zijn hoofd bijna op de guillotine terecht. Een cultuurbeleid is wat anders dan de grootste gemene deler van de voorstellen van de adviesraden.
Verhinderen ze dan niet dat de minister te grote dwaasheden begaat?
Mortier: Hoewel cultuur over een klein budget beschikt, is het een van de meest complexe departementen. Het is allicht moeilijker dan dat van Landsverdediging. De minister heeft dus raadgevers nodig, maar ik vind dat hij het beleid een persoonlijke toets mag geven. Je moet zijn handtekening terugvinden. Als de adviesraden het voor het zeggen hadden, was er nooit een Toneelhuis gekomen. Ik vermoed dat Mitterrand er ook zo over dacht.
België is Frankrijk niet.
Mortier: Ongetwijfeld, maar we kunnen wel schitterend improviseren. Wij krijgen dingen voor elkaar waar ze in Duitsland niet in slagen omdat ze geen improvisatietalent hebben. Daarom gaat het ook zo slecht met de Duitse theaters. Alles is zo goed georganiseerd en de structuren zijn zo solide dat er geen ruimte voor inventiviteit overblijft.
Wat is het beste dat u in Salzburg produceerde?
Mortier: Ik geloof dat het beste nog moet komen. Nu zullen de zeven jaar ervaring en de vernieuwingen ten volle renderen. Tot dusver heb ik hoogte- maar ook veel dieptepunten gekend. Het klinkt misschien pretentieus, maar ik denk dat ik enkele ensceneringen bracht die een nieuwe visie op de partituur wierpen en er een echt bestanddeel van werden. In de Munt gebeurde dat twintig jaar terug al met “La Clemenza di Tito” van Mozart, in Salzburg was er “Katja Kabanova” van Leos Janacek in een regie van Christoph Marthaler. Ook “Saint-François d’Assise” van Olivier Messiaen met Peter Sellars hoort daarbij. Met Mozart is het me in Salzburg minder gelukt. Er waren te veel beperkingen.
Is Marthaler een van de belangrijke regisseurs van de jaren negentig?
Mortier: Volgens mij is hij de belangrijkste. Na de vernieuwing van de jaren zeventig met Peter Stein, Giorgio Strehler en Patrice Chéreau hebben de epigonen de scène bezet. Sommigen, zoals een Karl-Ernst Hermann en een Luc Bondy, waren erg goed maar Marthaler is volledig nieuw. Zowel in het theater als de opera heeft hij nieuwe perspectieven geopend. Vandaag zie je trouwens ongelooflijk veel talent opduiken. Een Thomas Oostermeier, bijvoorbeeld. Er is geen reden tot pessimisme en daarom wil ik me in de toekomst met projecten bezighouden waarin de jongere generatie kansen krijgt. Ik kan structuren helpen rechtzetten, waar de jongeren hun talent kunnen ontplooien.
U hebt een reputatie en niet iedereen voelt zich gemakkelijk als u in de buurt bent.
Mortier: Dat hoop ik. Ik zou me zorgen maken als het niet zo is.
Wat als het Vlaams beleid u niet wil?
Mortier: Het zou me niet bitter stemmen. Ik besef dat er mensen zijn die het moeilijk met mij hebben. Een krant als De Standaard heeft me nooit gesteund. Je moet dat aanvaarden. Als iedereen applaudisseert, is er pas reden tot verontrusting, want dat betekent dat je niets te zeggen hebt. Als ze me niet willen, blijf ik heel mijn leven een banneling, een eeuwige Ahasverus. De zwerver heeft het nu een stuk comfortabeler, met de hst ben je vanuit Gent op twee uur in Londen en Parijs.
Paul Goossens