De Wereldhandelsorganisatie (WTO) heeft vele gezichten. Voor de een is het een monsterlijke organisatie waarin rijke landen de dienst uitmaken over de rug van de arme landen. Nee, zegt de ander, zonder de WTO-regels zou het mondiale handelsgeweld voor het Zuiden nog veel erger uitpakken. Zoals wel vaker rond grote waterplassen, hangen ook rond de WTO aan het Meer van Genève vele mythes en mistflarden. In het hol van de draak voor een ‘weekboek WTO’.
Deze reportage kwam mede tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos, voor bijzondere journalistiek.
Het neoclassicistische gebouw in de groene omgeving aan de waterplas, waar de WTO haar neoliberale universum bouwt, ziet er op het eerste gezicht uit als een oord voor beschaafde mensen. Nochtans is dit een organisatie waar 145 landen op het scherpst van de snede vechten voor hun handelsbelangen. Hier worden de spelregels bepaald die wereldwijd afdwingbaar zijn. Hier staan elk woord en elke komma voor harde export- en importcijfers.
‘Schijn bedriegt!’ denk ik wantrouwig. Niks romantiek. De WTO lijkt een deftig geklede diplomaat, maar is in werkelijkheid een vuurspuwende draak. Zo verzekerde althans Lori Wallach, directeur van het Amerikaanse Global Trade Watch, me vorige zomer. Alsof de strijd al gestreden was, wist ze het heel zeker: dit instituut is gedoemd om ofwel fors in te binden ofwel roemloos onder de waterspiegel van het meer te verdwijnen. De WTO is een organisatie die landen een doctrine van liberalisering oplegt en daarbij geen rekening houdt met mens en milieu, aldus nog Wallach.
En zij is niet de enige met dergelijke opinies. Het was in november 1999 op de befaamde WTO-top in Seattle dat het wereldwijde verzet tegen deze ‘nefaste vorm van globalisering’ voor het eerst echt naam en faam verwierf. De anti-globaliseringsbeweging schreef het mislukken van deze top op haar conto. Sindsdien is de WTO voor velen een monster, zonder dat ze goed weten wat daar nu precies gebeurt. Daarom dool ik een week rond in het hol van de draak. Er zijn frivolere onderwerpen.
Om niet meteen door zwaveldamp bevangen te worden, kies ik voor alle zekerheid een zij-ingang en ontdek ik al snel dat bij de WTO gewone mensen werken. Een deel van de 550 WTO-werknemers houdt deze week stiptheidsacties. Ze moeten steeds harder werken voor te weinig geld. Tja, vergeleken met andere internationale organisaties is gemiddeld achtduizend euro per maand niet veel. Het totale jaarbudget van de WTO (ongeveer 106 miljoen euro) is iets meer dan de helft van wat de Wereldbank alleen al aan reizen uitgeeft.
Mary Robinson van de pr-afdeling is wat nerveus over de personeelsacties: ze noemt ze begrijpelijk, maar geen goede reclame. Bovendien is er nog zoveel werk te verzetten de komende maanden. Er moeten allerlei akkoorden gesloten over niet zo triviale onderwerpen als beschikbaarheid van goedkope medicijnen voor de arme landen.
HANDELSREGELS TEGEN DE WET VAN DE JUNGLE
Via e-mail heette Robinson mij welkom bij de WTO. Maar zei ook dat ik niet zomaar vrijelijk in het gebouw kon rondsnuf- felen. Maar nu heeft ze het razend druk, ik maak mijn afspraken verder zelf wel. Ik dwaal even door het gebouw. En krijg een dubbelzinnig gevoel. Strenge, sobere gangen met tapijt, waardoor zich alleen maar wellevende mensen in maatpakken haasten. Ik kom in de centrale, marmeren hal. Hier toch wat grandeur én uitzicht op het meer. Aan de receptie zit een zeer streng kijkende kale man die zo in een Harry Potter-film kan.
Op de eerste verdieping nestel ik me in een brede comfortabele fauteuil. Ik wacht op een Nederlandse diplomaat die van mijn komst heeft gehoord. Tussen enkele vergaderingen door wil hij me even spreken. De diplomaat vertelt, maar hoort me vooral uit. Wat zijn mijn bedoelingen? Ben ik anti-WTO? En ken ik de WTO-dossiers wel goed? Diplomatisch leg ik uit dat ik hier niet ben om alle details van de landbouwonderhandelingen of liberalisering van de dienstensector te beschrijven. Mijn centrale vraag is: hebben ontwikkelingslanden hier iets te zeggen of niet? Daar heeft de diplomaat een opinie over: ‘Ja, de GATT, als voorloper van de WTO, was een richman’s club. Maar nu het merendeel van de landen lid is, is het een door alle leden gestuurde organisatie. Ontwikkelingslanden kunnen nu écht verschil maken in onderhandeling.’ Dat zullen we nog wel eens zien.
Een ervaren voormalig delegatieleider bij de WTO zei het me heel nuchter: ‘Wat bij de WTO gebeurt, weerspiegelt de echte wereld: de macht die sommige landen hebben, gebruiken ze om hun handelsbelangen te verdedigen. Dat is de realiteit. Maar binnen de WTO hebben zwakkere landen juist kansen om zich te verdedigen.’ Handelsregels tegen de wet van de jungle?
Een van de sterke troeven van de WTO is de Dispute Settlement Procedure. Deze – excusez le mot – ‘geschillenbeslechting’ is een tijdrovende procedureslag die er uiteindelijk voor zorgt dat handelsregels afdwingbaar zijn. Een land dat vindt dat een ander land de handelsregels overtreedt, kan dat land ‘aanklagen’ bij een onafhankelijk orgaan. Vele kenners in én buiten Genève zijn het er roerend over eens dat het voor de geloofwaardigheid van deze procedure en dus voor die van de WTO zelf, cruciaal is dat ontwikkelingslanden ook rijke landen kunnen aanklagen. Maar dan moeten die ontwikkelingslanden wel voldoende juridische spitstechnologie en zeer dure in handelsrecht gespecialiseerde advocaten in huis hebben. En dat hebben ze meestal niet. Daarom opende in de zomer van 2001 in Genève een ‘WTO-rechtswinkel’ voor ontwikkelingslanden.
‘Rechtswinkel’ is een wat povere naam voor wat officieel het Advisory Centre on WTO Law (ACWL) heet. Directeur Frieder Roessler: ‘Dit centrum is een zondagskind. Er bestaat een soort natuurlijk bestaansrecht, zo blijkt uit het eerste anderhalf jaar.’ Over het ACWL werd een akkoord bereikt tijdens de fameuze WTO-vergadering in Seattle. Roessler: ‘Misschien het enige positieve van die bijeenkomst. Het centrum werd opgericht door een aantal landen die erkenden dat de WTO-regels zo ingewikkeld waren geworden, dat veel ontwikkelingslanden zich niet meer goed konden verweren.’ Wat doen ze nu precies in het ACWL? De WTO-wetgeving navlooien en nagaan of een ontwikkelingsland dat in een handelsconflict met een rijk land is verwikkeld, in zijn recht staat. Vervolgens wordt soms geholpen met het dossier dat bij het Dispute Settlement Body wordt ingediend. En dat aan zeer democratische prijzen. Met en zonder ACWL-steun hebben reeds meerdere ontwikkelingslanden zaken tegen rijke landen gewonnen. Volgens Roessler geeft het ACWL ontwikkelingslanden vertrouwen in het WTO-systeem: ‘Ze worden daarmee actieve spelers in dit mondiale systeem. Dat is in ons aller belang.’
INTIMIDATIE EN OMKOPERIJ
De volgende ochtend ontmoet ik de Singaporese activiste Aileen Kwa in een koffiebar in het centraal station van de stad. De militante Kwa werkt in Genève voor de al even militante ngo Focus on the Global South. Aileen Kwa is anti-WTO. Nog voor croissant en koffie genuttigd zijn, gooit ze een zwaar rapport op tafel: Power politics in the WTO. In het voorwoord is het meteen raak. ‘Het ondemocratische en niet-transparante karakter van de besluitvorming in de WTO heeft geleid tot de huidige geloofwaardigheidscrisis.’ Sinds eind 2001, toen de nieuwe onderhandelingsfase (ook wel de Doha-ontwikkelingsronde) van start ging, is niet gebleken dat hier verandering in komt: ‘De wil van de meerderheid (lees arme landen) wordt door de rijke landen opzijgeschoven via intimidatie, bedreiging en omkoperij.’
De WTO is een door de leden gestuurde organisatie, waarin elk land één stem heeft en akkoorden via consensus tot stand komen. Het klinkt zeer democratisch, maar in de praktijk worden de regels door de economisch sterke landen bepaald, zo stellen verschillende delegaties uit ontwikkelingslanden in Power politics in the WTO. De Britse auteur Steven McGiffen vergeleek de WTO met een basketbalwedstrijd in de jungle waarbij ‘de stam van lange mensen’ de regels vaststelt en vervolgens een potje tegen de pygmeeën wil spelen. De stammen zijn gelijk, hebben dezelfde rechten, de regels gelden voor allebei.
Kwa is nog steeds kwaad vanwege de besloten ministeriële WTO-vergadering die de week voor ons gesprek in Sydney – begin november 2002 – plaatsvond. Slechts 25 landen werden uitgenodigd voor besprekingen over heikele thema’s. De WTO-ambassadeur van Zimbabwe Boniface Chidyausiku was niet geïnviteerd en was bijgevolg razend. Kwa: ‘Men omzeilt het onderhandelingsproces in Genève deels via dit soort bijeenkomsten. In Genève zitten de technische experts en daarom nodigen rijke landen soms liever ministers uit, die niet alle details kennen. Of denkt u dat een gemiddelde minister uit een ontwikkelingsland weet wat “Doha-Trips paragraaf 6, artikel 31F” precies betekent? Europa en de VS hebben de ervaren onderhandelaars Pascal Lamy en Robert Zoellick, die al jaren niets anders doen dan handelspolitiek. Daarom is de kritiek op de snelheid van de WTO-onderhandelingen en de strikte deadlines zo belangrijk. De rijke landen dringen ontwikkelingslanden steeds weer onderhandelingen op over allerlei nieuwe thema’s.’ Dit terwijl er weinig beweging zit in de beloften die rijke landen in Doha aan ontwikkelingslanden deden, zoals afnemende landbouwsubsidies in het Westen, markttoegang voor arme landen, betaalbare medicijnen.
Kom bij Aileen Kwa niet aan met praatjes over ‘capacity building’, cursussen of trainingen voor ambtenaren uit ontwikkelingslanden. ‘Leuk bedoeld, maar de echte besluitvorming wordt door machtsblokken voorgekookt achter gesloten deuren en uiteindelijk moeten de “kleintjes” die consensus toch maar slikken. Het probleem is niet alleen het gebrek aan capaciteit van arme landen, maar het gebrek aan transparante besluitvorming bij de WTO.’
NIET MEER LOON, MAAR MEER PERSONEEL
Terug in het hoofdkwartier van het ‘handelsmonster met de frisse adem’ schuif ik aan bij drie ambtenaren die in de koffie- lounge hartstochtelijk hun sigaret roken. Ze zijn van de trainingsafdeling en ze staken, of beter: ze werken niet meer dan strikt is voorgeschreven. De Zwitserse ambassadeur loopt voorbij en lacht de ambtenaren hartelijk toe: ‘Ah, zijn jullie alweer over het te lage salaris aan het zeuren?’ Dan serieus: ‘Men moet niet over meer loon praten, maar over meer personeel voor de WTO! En wat mij betreft, moeten we af van die onrealistische onderhandelingsdeadlines!’ De drie ambtenaren glim- lachen wat flauwtjes, zeggen dat hij gelijk heeft en de Zwitser loopt tevreden verder.
Een ambtenaar die een licht overwerkte indruk geeft: ‘Wij willen ons werk goed en serieus doen. We zijn professionals. Het mag hier geen supermarkt voor ontwikkelingslanden worden, waar ze goedkope maar inhoudelijk slechte cursussen krijgen.’ Wat betreft de beeldvorming is ook deze ambtenaar kregelig: ‘De WTO wordt de speerpunt van de verderfelijke globalisering genoemd. Maar ik schat dat op de New York Stock Exchange op één dag evenveel kapitaal wordt versast als met de wereldhandel op één maand! Kritiek is goed, maar er zijn zoveel simplificaties.’ Met enkele cursisten spreken, is geen probleem, verzekeren ze me.
De openheid binnen de WTO staat in schril contrast met de ngo-verhalen over een organisatie waar intimidatie en het recht van de sterkste overheersen. Geen beter persoon om hierover door te bomen dan Bernard Kuiten, sinds drie jaar belast met de relaties met ngo’s. ‘Ik ben drie maanden voor Seattle voor de WTO gaan werken. Een uitdaging en dat heb ik geweten.’ Kuiten is erg openhartig. Hij heeft een lastige job, moet een open dialoog met de ngo’s voeren zonder dat hij altijd precies kan zeggen wat hij denkt. ‘Wat helpt, is dat mijn huidige baas wat betreft transparantie het hart op de goede plaats heeft en oprecht is. Dr. Supachai Panitchipakdi geniet door zijn Thaise afkomst en zijn achtergrond als politicus, minister en bankier het respect van rijke en arme landen, van de private én publieke sector. Hij is dé persoon om de transparantie binnen de WTO te vergroten en de relatie met de civil society te verbeteren.’
Maar volgens Kuiten wordt dit laatste juist door ontwikkelingslanden tegengehouden. Die zijn tegen openbare vergaderingen: ‘De meeste van die landen vinden dat de civil society inspraak op het nationale niveau moet krijgen. Heel veel landen willen niet dat ngo’s op de publieke tribune zitten en kunnen horen wat hun vertegenwoordigers in de WTO verkondigen. Laat mensen op de publieke tribune luisteren naar vergaderingen, zo kunnen we de mythevorming over de WTO weghalen.’
Waar komt die mythe dan vandaan? Kuiten: ‘Ik denk dat het vooral te maken heeft gehad met arrogantie van het systeem. Men dacht “iedereen is voor vrijhandel”. Nooit dacht men over de kritische kanttekeningen die er zijn. De scepsis is blijven woekeren. Maar noch de WTO noch de lidstaten reageerden. Vijftig jaar lang was er geen hond geïnteresseerd in handelsbeleid! Plotseling komt het dan in Seattle tot een uitbarsting en gaan vakbonden, milieu-, landbouw-, en ontwikkelingsorganisaties hand in hand. Er was plots een nieuwe vijand. Het IMF en de Wereldbank waren al aangevallen. Maar wie kende nu de WTO?’
De flamboyante Keith Rockwell, directeur informatie van de WTO: ‘Er zijn ngo’s als Oxfam, Artsen zonder Grenzen en World Wildlife Fund die via de WTO hun doelen proberen te bereiken, zoals de toegang voor arme landen tot medicijnen. En zij dragen ook bij aan veranderingen! Het is een grote stap van ngo’s die zeggen dat “de WTO een monsterlijke organisatie is die aids verspreidt, baby’s doodt en gaten in de ozonlaag prikt” – wat lulkoek is – naar zeggen “dat de WTO er onvoldoende toe bijdraagt dat de ontwikkelingslanden toegang tot westerse markten krijgen” – wat zware kritiek is, maar wel waar is. Het is zeker zo dat de WTO meer voor ontwikkelingslanden moet doen.’
De charmante Lucie is een van de zeven voorlichters van de WTO. Ze is het prototype van de gemiddelde WTO-ambtenaar: relatief jong, ambitieus, professioneel en begaan met de organisatie. Ze leidt me door het gebouw. Veel is er niet te zien. De WTO is een internationale organisatie met een bijna knusse sfeer. Symbolisch: in de grote vergaderzaal zitten landen in lange rijen met de rug naar elkaar. Helemaal in de nok is er beveiliging: de kantoren van dr. Supachai. ‘Hier kom je alleen binnen via je vingerafdruk.’
SHOCKTHERAPIE IN SEATtLE
Alle WTO-persvoorlichters volgen bepaalde onderhandelingen om vervolgens de dertig tot veertig journalisten twee keer per week in te lichten in een van de verderop gelegen paleizen van de Verenigde Naties. Lucie: ‘We willen dat de hele wereld weet wat hier gebeurt, omdat dat ook de hele wereld beïnvloedt. We geloven in wat we hier doen en we hebben niets te verbergen.’ Ze noemt Seattle een ‘shocktherapie’ voor de WTO: ‘Daar hebben de ontwikkelingslanden voor het eerst hun kracht gevoeld. En je ziet dat het aantal voorstellen van die landen enorm is gegroeid. Tegelijk heb ik soms wel medelijden met delegatieleiders uit arme landen die het in hun eentje moeten doen en ook nog andere internationale organisaties moeten volgen. Ze moeten absurde keuzen voor vergaderingen maken en daar dan vaak onvoorbereid naartoe gaan.’
Hier kan Patrick Antoine, de WTO-ambassadeur van het Caribische eiland Barbados, over meepraten. Duidelijk afgemat verorbert hij zijn broodje en nipt hij van zijn koffie in de loungezaal. Hij verblijft niet vast in Genève en vliegt twee keer per maand veertien uur heen en veertien terug. Erg tijdrovend en vermoeiend zucht hij: ‘Eigenlijk is het voor kleine landen niet te doen. Van de veertien Caricom-landen zijn er drie permanent vertegenwoordigd in Genève. Maar ik moet zeggen dat het WTO-secretariaat al veel prachtig ondersteunend werk voor ons heeft gedaan. Soms worden we zelfs gesteund door handelsblokken als de EU en Canada. Maar de ongelijke capaciteit blijft in ons nadeel spelen. Er is een fundamenteel onbegrip voor de realiteit in veel ontwikkelingslanden. Dan vraagt men bijvoorbeeld: “Geef ons eens die en die cijfers.” Maar in veel landen heb je geen databanken waar je die even uitplukt.’
Antoine zegt optimistisch te zijn over enkele initiatieven van dr. Supachai, die bij zijn aantreden in september 2002 zei ontwikkelingslanden een sterkere stem bij de WTO te willen geven en samen te werken met VN-organisaties. ‘Maar we moeten eerst nog de praktijk zien. Ik ben niet naïef. Het vergroten van de capaciteit van ontwikkelingslanden gaat niet met een workshop hier en daar. Dat vereist systematische en strategische inzet waarbij men trainingen geeft die beantwoorden aan de individuele behoeften van ontwikkelingslanden.’
Enkele verdiepingen hoger in het gebouw spreek ik met een cursist uit Pakistan. Hij noemt ‘internationale diplomatie en buitenlandse zaken leuk en aardig, maar onderhandelen over internationale handel, dat is heel andere koek’. Een andere Pakistaanse diplomaat geeft een voorbeeld van hoe het spel gespeeld wordt: ‘Toen Pakistan zich bij de Amerikaans geleide coalitie tegen de Taliban in Afghanistan voegde, werd ons een grotere afzet beloofd van onze textielproductie in de VS. Maar kort daarna kreeg je plots verhalen over moslimfundamentalisme in Kashmir, over religieus fanatisme in Pakistan, én dat onze producenten nooit op tijd kunnen leveren. Plotseling regende het geannuleerde bestellingen vanuit Amerika.’
Amina Mohamed, de aanvoerster van de Keniase delegatie: ‘De WTO moet een mondiale organisatie zijn en we proberen nu al lang om de WTO transparanter te maken en meer landen te betrekken bij besluitvorming. Ons aandeel in de wereldhandel mag dan klein zijn (de rijke landen tachtig procent, de 49 minst ontwikkelde landen amper een half procent, hvs), maar we willen dit zien groeien. Handel is de weg uit onze onderontwikkeling en miserie. Alle landen moeten dus een kans krijgen hun standpunten te verdedigen.’
Is ze het eens met de stelling dat er binnen de WTO veel machtspolitiek plaatsvindt? ‘Ja dat is waar. En de sterke handelslanden willen die situatie graag zo houden. Dat is een probleem. We zullen zien of de beloften uit Doha nagekomen worden. De onderhandelingen naderen een kritieke fase.’
Wie te geloven? Volgens de Indiase journalist Ravi Kanth, een oude rot bij de WTO, ligt de waarheid alweer in het midden: ‘Het probleem met de WTO is dat er twee extremen bestaan: de ngo’s die de WTO onterecht alles wat misgaat verwijten en aan de andere kant zij die zeggen dat de WTO de ultieme verlosser is omdat handel goed voor de hele wereld is. De WTO zorgt voor enige ordening in de wereldhandel via afdwingbare regels en bevordert die handel. Maar er is hier zeker ook sprake van machtspolitiek. De WTO moet toch rekening houden met de vier machtigen: de VS, EU, Japan en Canada.’ Maar ngo’s vergeten vaak dat er ook problemen in ontwikkelingslanden bestaan. De WTO heeft gelijk als zij zegt dat er veel verantwoordelijkheid ligt bij de landen zélf en de WTO niet de zondebok van eigen falen mag zijn. De landen moeten ervoor zorgen dat de voordelen van economische groei en handel terechtkomen bij de gehele bevolking. U ziet: het is niet zwart-wit.’
Hans van Scharen
Handel is de weg uit onder-ontwikkeling en miserie. Alle landen moeten dus een kans krijgen hun standpunten te verdedigen.