Met een half been in de conceptuele kunst, werkt Tom McCarthy verder aan een literair oeuvre dat, hoe pril ook, nu al verbluft. In zijn nieuwe roman, Satin Island, die vorige week genomineerd werd voor de Booker Prize, buigt hij zich over parachutemoorden en olierampen, en over het eindeloze wachten dat ons te beurt valt. Poezenliefhebbers dienen zich evenwel te onthouden.
‘Een van de beste romans van het afgelopen decennium.’ Zo loofde Zadie Smith Dat wat overblijft, het opmerkelijke debuut waarmee Tom McCarthy tien jaar geleden de Engelse letteren infiltreerde. Ondanks de latere lof, de talloze vertalingen en de stroom essays die het boek uitlokte, wilden de reguliere uitgevers er aanvankelijk niet aan. Dat wat overblijft verscheen oorspronkelijk bij een obscure Engelse uitgever van avant-garde kunstboeken in Parijs, en moest het zonder noemenswaardige promo stellen. Lezer per lezer veroverde McCarthy het stugge Engeland.
Dat wat overblijft vertelt het verhaal van een naamloos hoofdpersonage dat op een dag schatrijk wordt – het geld komt letterlijk uit de lucht gevallen via een schadeloosstelling van een luchtvaartmaatschappij. Maar wat met al die rijkdom? Vrienden raden hem wereldreizen, coke en vrouwen aan, maar de banaliteit van de aardse lusten bekoort de verteller niet. De verveling dreigt. Tot hij op een feestje op het toilet een epifanie krijgt. Vanaf de bril kijkt hij omhoog naar een barst in het plafond en herinnert zich dat ene moment van geluk: een vage droom waarin pianomuziek weerklinkt, katten over een dak struinen en de geur van gebakken spek zijn neus prikkelt. En dan weet hij wat hij met zijn geld aan moet: de herinnering tot in het kleinste detail herbeleven. Hij parkeert zijn geld op de beurs, neemt een producer onder de arm en laat een gigantische set bouwen zodat hij letterlijk zijn herinnering kan binnenwandelen. Opnieuw en opnieuw herbeleeft hij dat ene moment, tot zijn brein kortsluit en hij op zoek moet naar heftiger ervaringen. Dat wat overblijft scheert vloeiend langs filosofische thema’s als de betrouwbaarheid van het geheugen, onze hang naar het verleden en genotsdrift, maar schuwt ook maatschappelijke kwesties als terrorisme niet.
McCarthy wordt vergeleken met Georges Perec, Samuel Beckett en vooral Thomas Pynchon, de geheimzinnige Amerikaanse auteur met wie hij nu een uitgeverij deelt. Het mag dan ook niet verbazen dat hij zijn derde roman C doopte, naar analogie met Pynchons V. , en zich ook Pynchons verschroeiende tempo aanmat. C is een schijnbaar klassieke avonturenroman waarin Serge Carrefax – een man bezeten door draadloze communicatie – door het Europa van de jaren twintig raast. Als een ontaarde Kuifje wordt hij achtereenvolgens gevechtspiloot, opiumverslaafde, spion en archeoloog, tot de tijd hem eindelijk neerhaalt. De verwijzing naar Hergé is niet toevallig: McCarthy wijdde een volledige essaybundel aan de Belgische stripheld en onderwierp, gewapend met teksten van Freud, Derrida en Barthes, de getekende journalist aan een diepgravende analyse.
In 1999 richtte McCarthy de International Necronautical Society op, en benoemde zichzelf prompt tot secretaris-generaal van het kunstcollectief dat zich vooral toespitste op parodie en sabotage van de toenmalige kunstscène. Het INS spuwde in navolging van de futuristen aan de lopende band hoogdravende manifesten en pamfletten uit om zo de holle retoriek eigen aan moderne kunst te hekelen. McCarthy slaagde er zelfs in om de BBC-website te hacken en er propaganda-boodschappen in te verbergen. Op een performance in Tate Britain liet hij zich tot verwarring van het publiek vervangen door een acteur en die obsessie voor verdubbeling leidde ook tot een samenwerking met de Belgische videokunstenaar Johan Grimonprez, voor wie McCarthy het script van Double Take schreef, de bekroonde film waarin Hitchcock zijn dubbelganger ontmoet.
Omdat ik te vroeg ben, kuier ik door King’s Cross waar een jungle aan bouwkranen de stationsbuurt moet opwaarderen. De bouwputten worden afgeschermd met mooie plakkaten waar lieflijke planten opgeschilderd staan en in de etalages van de gebouwen staan enkel maquettes: zo wordt het binnenkort. Nog even geduld. Reality loading. In de verte torent The Shard boven Londen uit, een wolkenkrabber van architect Renzo Piano die vooral aan Barad-dûr doet denken, de zwarte toren uit Lord of The Rings – nog een vlammend oog en je waant je zo in Mordor. De verbeelding legt een laagje fictie over de grauwe werkelijkheid.
Terwijl ik op het hippe terras van Caravan Cafe van hun zelfgebrande koffie nip, blader ik nog even in Satin Island, het nieuwste boek van McCarthy dat op de shortlist van de Man Booker Prize staat – de winnaar wordt op 13 oktober bekendgemaakt. Het is een ontwrichtende roman over een hoofdpersonage dat U heet – You, u dus – en als antropoloog voor een internationale firma menselijke gedragspatronen analyseert. Tegelijk werkt hij aan een allesomvattend Project en raakt hij in de ban van olievervuiling en parachutemoorden. Maar U wacht vooral. Tot het komt. Zonder precies te weten wat dat precies is. Net als Tom McCarthy moest wachten op inspiratie. Bruinverbrand – vakantie in Zuid-Frankrijk – en met een milde kater – inhuldigingsfeestje van een nieuwe medewerker op zijn uitgeverij – verhaalt hij over de stagnatie in zijn schrijfritme.
‘Een Zweeds kunstinstituut had me een residentie aangeboden zodat ik aan mijn nieuwe roman kon schrijven. Ik dacht het heel professioneel aan te pakken, met een echt kantoor waarin ik al mijn research zou ophangen, met dikke dossiermappen en fichebakken vol briljante notities. Maar er kwam niets. Een groot deel van Satin Island gaat over onvermogen – U slaagt er nooit helemaal in zijn Project af te werken, of er zelfs nog maar aan te beginnen – maar ik wou geen boek schrijven over een writer’s block. Dat is zo’n uitgekauwd cliché in de westerse literatuur. Toch vlotte het niet: op een blackboard had ik een spanningsboog staan en daaronder in grote letters THE PROJECT. Dat was het. Een lege kamer en een paar strepen alcoholstift. Dus moest ik net als U wachten.’
Waar kwam de doorbraak vandaan?
TOM MCCARTHY: Uit een droom. Net zoals het in het boek staat. Ik zag een gigantische vuilnisbelt die vanbinnen brandde, en helikopters die erboven cirkelden en ik werd wakker met de woorden Satin Island in mijn hoofd. Ik wist meteen: dit is het einde van het boek. Alleen met het begin bleef ik worstelen, maar dat eureka-moment ontving ik via de herlezing van Het proces van Franz Kafka. Net zoals het Project voor U vaag blijft, kom je in Het proces ook nooit te weten wat Joseph K. nu precies ten laste wordt gelegd. Hij moet wachten op een oordeel over een onbestemde misdaad. Tegelijk moest ik ook denken aan De man zonder eigenschappen van Robert Musil. Ook daarin wordt een gigantisch evenement gepland, maar in het boek kom je nooit te weten wat dat precies behelst. De lezer beseft nadien natuurlijk dat Musil op Wereldoorlog I doelde, maar de personages zelf zitten in een verbaal vagevuur waar eindeloos wordt gedebatteerd zonder dat er vooruitgang wordt gemaakt.
Satin Island opent waar Dat wat overblijft eindigt – een klein grapje?
MCCARTHY:Dat wat overblijft eindigt met de Möbiusring, of een lemniscaat (platte acht, wiskundig symbool voor oneindigheid, nvdr), als een symbool voor de eeuwige herhaling die in dat boek zo belangrijk was. Maar een eeuwigheid is ook lang, lang wachten en dat is wat U ervaart wanneer hij op de luchthaven vast zit omdat zijn vliegtuig vertraging heeft. Iedereen kent dat gevoel: je zit in transit, je kunt niet vooruit of achteruit, je moet het gewoon uitwachten. Net zoals in zijn job: hij zit aanhoudend voor een scherm te wachten tot er iets komt. Dat op zich is al een buffer met de werkelijkheid – ons leven is één groot relais geworden en we staren naar al die netwerken in de hoop dat er plots een grote waarheid uitgespuwd zal worden. Maar er komt niets. Alleen maar meer info waar geen orde in te ontdekken valt. Vaak moet U ook wachten tot zijn machines geüpdatet worden, of zijn videobeelden moeten renderen. Het is een groot wachtfeest. Het is begrijpelijk dat hij gewelddadige fantasieën ontwikkelt; hij droomt ervan een virus in het Project te planten, maar mankeert de daadkracht, verslaafd aan lijdzaamheid als hij is.
U raakt geobsedeerd door olierampen maar ziet dat niet als vervuiling. Is hij besmet door zijn cynische zakelijke omgeving?
MCCARTHY: Nee, U is geen cynicus. Hij bekijkt het alleen met een analytische blik. Olie is tenslotte ook maar een natuurlijk product. Meer nog: het is het sediment van millennia, verteerde en vloeibaar geworden geschiedenis. Dat botst natuurlijk met de visie van de milieubeweging die altijd zo hoog oploopt met de ‘zuiverheid van de natuur’, een griezelig taalgebruik dat me altijd aan fascisme herinnert. Nu, ik heb urenlang naar films over olierampen gekeken, geprojecteerd in een donkere kamer, en mijn associaties neergepend. Zo moest ik aan Christo denken, die ooit eilanden inpakte; in zekere zin is een olieramp een natuurlijk kunstwerk waarbij het heden omsingeld wordt door een pikzwart verleden.
Dat is niet zijn enige obsessie. U volgt ook verwoed de berichtgeving over een parachutemoord. Inspiratie opgedaan in België?
MCCARTHY: Ja, jullie hadden daar een beruchte zaak. Maar het vreemde is – en dat hebben jullie media waarschijnlijk over het hoofd gezien – ze komen veel vaker voor dan je zou vermoeden. En altijd ligt een bizarre liefdesdriehoek aan de basis. Hoe raar is dat? Ik bleef op die fait-divers stoten en dus begon ik als een rechercheur na te denken over die parachutemoorden. Waar bevindt de moordscène zich? In de lucht? Of al op de grond, wanneer de parachute gesaboteerd wordt? En is je lot dan al verzegeld of bestaat er een kans dat je alsnog ontsnapt aan de dood? Daarom denkt U ook na over de kat van Schrödinger, het gedachte-experiment waarbij een opgesloten kat tegelijk levend en dood is. Ik heb me trouwens voorgenomen om in elk van mijn romans een kat te laten sterven, als een grimmige leidraad tussen mijn boeken. Maar een parachute is natuurlijk ook weer een buffer, een levensnoodzakelijke dan nog, en eens hij openklapt moet je wachten tot je de grond raakt – een omgekeerde Icarus eigenlijk.
Al uw hoofdpersonages hebben een nonchalante onverschillige houding tegenover geld. Een commentaar op het kapitalisme?
MCCARTHY: Kapitalisme boeit me zeker. Niet zozeer als politiek instrument, maar de esthetiek van de beurzen, de snelheid en de golfbewegingen van de markt. Al die duizelingwekkende cijfers, die eindeloze streng informatie, de chaos die we willen bedwingen. Dat U van Londen naar New York reist, is geen toeval. Van The City naar Wall Street. Daarnaast wou ik het boek ook afsluiten zoals het begint, namelijk met een referentie aan Moby-Dick. De openingsregel van het tweede hoofdstuk- ‘Call me U’ – is een echo van ‘Call me Ishmael’, en het Project dat U zo verwoed najaagt, is natuurlijk even onvindbaar als de witte walvis uit Melville’s roman.
Uw debuut werd net verfilmd. Hebt u meegewerkt aan het scenario?
MCCARTHY: Nee. Ik vertrouwde de regisseur, Omer Fast, volledig. Hij is ook bezeten van dubbelgangers. In Continuity komen soldaten terug thuis van de Irakoorlog. Maar de gezinshereniging loopt niet perfect: de ouders herkennen hun zoon niet meer. Ze vermoeden dat er een dubbelganger werd gestuurd en vermoorden hem. Tot de dag er een nieuwe verloren zoon aan de deur klopt. Verdubbeling, herhaling – hét thema van Dat wat overblijft. Dus ik heb hem de vrije hand gegeven. Maar ik was wel zenuwachtig. Boekverfilmingen werken vaak omgekeerd evenredig: een goed boek levert vaak een slechte film op en vice versa. Zo is Fight Club een rotboek, maar David Fincher maakte er een briljante film van. De naam van de roos: goed boek, gruwelijke film. Als Fast dus een goeie film maakt, is mijn boek dan slecht?
De recensies stellen u ongetwijfeld gerust.
MCCARTHY: Ik zou het niet weten, ik lees ze niet meer. Ze zijn te voorspelbaar. Liever lees ik de essays van studenten en collega’s, diepgravende analyses waar ik zelf iets van kan opsteken.
Wat brengt de toekomst? Een nieuw boek?
MCCARTHY: Straks ga ik hier nog wat in de buurt rondwandelen. Ik moet een artikel schrijven over mijn favoriete plek in Londen. De meeste auteurs kiezen dan een locatie met sentimentele of historische waarde, maar ik heb hier in de buurt zo’n loftencomplex in aanbouw gezien. Daar staat zo’n reclame voor van hoe het er zal uitzien, met jonge bebaarde hipsters en bakfietsen die urbaan geluk uitstralen. Terwijl die lofts voor hen onbetaalbaar zijn. Daar komen bankiers in terecht; grijze maatpakken die zelden thuis zijn. Dat verschil boeit me.
En daarna? Misschien een essaybundel. Of wachten op een nieuwe roman.
Tom McCarthy, Satin Island, Random House UK, 192 blz.
DOOR RODERIK SIX
‘De esthetiek van de beurzen, de snelheid van de markt: kapitalisme boeit me zeker.’