Vrouwen aan het front. Ze vormen nog altijd een kleine minderheid. Niet alleen in de troepen van de strijdende partijen, maar ook onder de journalisten. ‘Nochtans werk ik liever met vrouwen dan met mannen’, zegt cameraman Daniel Demoustier. ‘Zij hebben vaak een andere kijk op de oorlog.’
‘Ik heb heel veel respect voor vrouwelijke oorlogscorrespondenten’, zegt Daniel Demoustier, die als cameraman voor het Britse nieuwsstation ITN werkt. ‘Het zijn stuk voor stuk fantastische wijven.’ En hij kan het weten, want de voorbije vijftien jaar maakte hij beelden van zo goed als elke oorlog die naam waardig. In Kosovo, bijvoorbeeld, maar ook in Irak en Afghanistan. En natuurlijk was hij erbij toen de Arabische Lente vorig jaar losbarstte in Egypte, Tunesië en Libië. ‘Daar ben ik trouwens nog geweldige fotografes tegengekomen’, zegt hij. ‘Wekenlang amper ge-geten of geslapen, maar wel doorgaan voor hun story. Heel mooie, coole madammen.’
Tussen het oorlogsgeweld door krijgt Demoustier ook weleens een opdracht dichter bij huis. Zo volgde hij de ouders van de Britse kleuter Madeleine McCann, die in 2007 in Portugal verdween. En vorige week werd hij naar Toulouse gestuurd nadat een schutter daar verschillende aanslagen had gepleegd. Van de rouw na het busongeval in Zwitserland maakte hij dan weer geen beelden. Maar niet uit principe. ‘Ik was toen gewoon niet aan het werk voor ITN’, zegt hij. ‘Anders had ik het echt wel gedaan. De journalisten die bij die scholen in Lommel en Heverlee postvatten, deden niets anders dan wij bijvoorbeeld in Afghanistan hebben gedaan. Maar als we daar beelden maken van een moeder die huilt om haar dode kind, vindt iedereen dat we goed werk leveren. Doen we hetzelfde in België, dan zijn we allemaal grote smeerlappen.’
Als Demoustier het zelf voor het kiezen heeft, trekt hij toch het liefst naar de een of andere frontlinie. Al wordt het in sommige conflictgebieden wel steeds moeilijker werken. ‘In Syrië hebben we nu echt een grens bereikt’, zegt hij. ‘Daar is het tegenwoordig zo gevaarlijk dat we moeten vechten om er nog naartoe te mogen, want onze bazen zien dat niet meer zitten.’
In Syrië sneuvelde vorige maand Marie Colvin, de verslaggeefster met het ooglapje van The Sunday Times. Kende u haar?
Daniel Demoustier: Zeker. Ik heb haar jaren geleden leren kennen tijdens de burgeroorlog in Kosovo en ben eigenlijk altijd verliefd op haar gebleven. (lacht) Marie was echt one of the guys. Ze rookte minstens twee pakjes sigaretten per dag, gaf geweldig toffe feesten en – dat weet ik toevallig – droeg altijd heel mooie lingerie. Met haar hebben we onze belangrijkste vrouwelijke oorlogscorrespondent verloren. Ik heb echt grote bewondering voor vrouwen als zij. Ook bijvoorbeeld voor Lindsey Hilsum van Channel 4, die in elk oorlogsgebied was waar ik ooit ben geweest. Lindsey is al wat ouder, niet zo sexy maar zeer intelligent. De vrouwelijke Jef Lambrecht, zeg maar.
Is het als journalist in oorlogsgebied een grote handicap om vrouw te zijn?
Demoustier: Slimme vrouwen kunnen daar hun voordeel mee doen. In Arabische landen is het als vrouw bijvoorbeeld gemakkelijker om onopgemerkt een bepaald gebied binnen te raken. Als je maar een hoofddoek draagt. Er zijn trouwens ook al mannen geweest die dat trucje hebben uitgeprobeerd. Zonder veel succes. De wereldberoemde maar ontzettend arrogante John Simpson van BBC News, bijvoorbeeld, trok ooit een boerka aan in de hoop zo Afghanistan binnen te kunnen wandelen. Maar na tien meter werd hij al ontmaskerd. Mannen kunnen nu eenmaal niet lopen zoals vrouwen.
Maken vrouwelijke charmes indruk aan het front?
Demoustier: Soms wel. Zo leerde ik Lara Logan, die toen nog voor de kleine Britse zender Channel 5 werkte, kennen toen we in 2001 in Afghanistan wilden raken. Totaal onvoorbereid kwam ze in Moskou aan. Doordat haar cameraman niet over de nodige douanepapieren beschikte om Rusland binnen te mogen, zeulde ze helemaal alleen met een zwaar apparaat om beelden door te sturen. Half huilend liep ze achter ons aan. Want huilen is een veelbeproefde tactiek van vrouwen, en meestal werkt die nog ook. No problem: als journalist zijn alle middelen goed om te bereiken wat je wilt. In elk geval kwam Lara Logan, die bloedmooi is, aanzetten net toen wij aan boord gingen van een oude Russische helikopter. Een van mijn collega’s was zo onder de indruk van haar verschijning dat hij meteen drie van mijn koffers uit de helikopter gooide om plaats voor haar te maken. En eens we in het noorden van Afghanistan waren aangekomen, palmde Lara Logan voor onze ogen een commander van de moedjahedien in waardoor ze als eerste Kabul wist te bereiken. De beelden die ze daar maakte, stuurde ze uiteindelijk niet naar Londen door maar wel naar de Amerikaanse zender NBC. Smart Girl. Resultaat: vandaag is ze een van de sterreporters van Fifty Minutes.
Diezelfde Lara Logan werd vorig jaar op het Tahrirplein in Caïro van haar ploeg afgezonderd, aangerand en geslagen.
Demoustier: (zucht) Dat had niet mogen gebeuren. Het was die dag feest op het Tahrirplein: de grote overwinning van het volk. Iedereen was blij, iedereen was uitbundig. En dan gebeurt er zoiets. Dat is nog maar eens het bewijs dat een vrouw in die landen wel degelijk groot gevaar loopt. Maar dat is nog geen reden om alle redacties op te roepen hun vrouwelijke correspondenten daar weg te halen, zoals Reporters Sans Frontières deed. Veel journalistes waren daar ontzettend kwaad over. Omdat er een vreselijk incident was gebeurd, zouden zij hun vak niet meer mogen uitoefenen? Komaan zeg.
Gebeurt wat Lara Logan is overkomen wel vaker in tumultueuze streken?
Demoustier: Meestal gaat het om minder erge voorvallen. Zo heb ik in Bagdad meegemaakt dat de journaliste met wie ik werkte, werd nageroepen en voortdurend door tientallen kleine jongetjes in de kont werd geknepen. Dat hoort erbij: in ons vak moet je om zulke dingen kunnen lachen.
Hebben moslimmannen het niet erg moeilijk met vrijgevochten westerse journalistes?
Demoustier: De meesten kunnen meer van een buitenlandse verdragen dan van de plaatselijke vrouwen. Onze fixers, mannen uit de buurt die op locatie alles voor ons regelen, vinden het zelfs geweldig om voor een westerse vrouw te werken. Vreemd genoeg – dat verbaast me telkens weer – accepteren ze zelfs dat zij hen bevelen geeft.
Maar dat geldt natuurlijk niet voor alle Arabische mannen. In 2001 hadden we de taliban bijvoorbeeld toestemming gevraagd om Afghanistan binnen te mogen. De mannen kregen uiteindelijk een visum, maar journaliste Juliet Bremner niet. Er zat dus niets anders op dan haar door een mannelijke collega te vervangen.
Tijdens de Arabische Lente kwamen er ook veel vrouwen op straat. Hebben moslima’s in Noord-Afrika en het Midden-Oosten dan toch meer vrijheid dan wij denken?
Demoustier: Dat weet ik nog zo niet. Vergeet niet dat de Arabische Lente het werk van een kleine groep intellectuelen was. Op een bepaald moment stonden er wel miljoenen mensen op het Tahrirplein, maar wat betekent dat in een land met 85 miljoen inwoners? En de vrouwen die er werden gearresteerd, hebben echt vreselijke toestanden meegemaakt. Zo werden ze stuk voor stuk vaginaal gecontroleerd. Nee, in die landen is het nog altijd geen pretje voor vrouwen. Maar toch ontmoet je er af en toe heel vrijgevochten dames, die meestal uit de gegoede klasse komen en in het buitenland hebben ge- studeerd. Zo werken wij in Egypte met een vrouw die een bedrijfje met fixers runt. Een geweldige madame.
In andere landen, zoals Libië, is de revolutie dan weer uitsluitend een mannenzaak. Als we daar al een vrouw zagen, was dat in een van de huizen waar we mochten overnachten. Libië is een heel conservatief land, bijna zoals Saudi-Arabië. Al zie je daar tenminste nog vrouwen in de shoppingcentra.
Vormen vrouwelijke oorlogscorrespondenten anno 2012 nog altijd een kleine minderheid?
Demoustier: Er komen weliswaar steeds meer vrouwen bij, maar het blijven uitzonderingen. Dat is ook niet zo vreemd, want onze job is niet alleen gevaarlijk maar ook fysiek erg zwaar. Soms slaap je wekenlang op een harde vloer, heb je amper iets te eten en kun je je niet wassen. Voor veel vrouwen liggen zulke dingen toch nog moeilijker dan voor mannen. Voor cameravrouwen komt daar nog bij dat ze in zulke gebieden veel gewicht moeten meesleuren: een camera, montagespullen, satellietmateriaal, een stroomgenerator en ook nog eens genoeg benzine, water, en proviand om het desnoods een paar weken te kunnen uitzingen. Niet vanzelfsprekend. Vandaar dat ze het op dit moment bij ITN zo moeilijk hebben om vrouwen te vinden.
Waarom willen ze daar zo dringend vrouwen inzetten?
Demoustier: (denkt na) Waarschijnlijk heeft het nog altijd iets speciaals als vrouwen dit soort werk doen. Zij hebben ook meer de neiging om het menselijke aspect van een oorlog te benadrukken, en daar ben ik helemaal voor. Zelf ben ik ook minder ge- interesseerd in shots van rondvliegende bommen – ook al vindt iedereen dat dan geweldig. Een verhaal over de trauma’s die een familie door de oorlog heeft opgelopen, heeft veel meer impact. Daarom werk ik ook veel liever met vrouwen dan met mannen. Maar dan wel met échte journalisten, hè. Vrouwen zoals Marie Colvin, die hun mannetje kunnen staan.
Echte journalisten, zegt u. Er zijn dus ook andere?
Demoustier: Natuurlijk. Van die Amerikaanse, blonde bimbo’s die op het dak van hun hotel een live doen terwijl naast hen een windturbine staat te draaien en een paar make-up artists de wacht houden. Dat is dan zogenaamd ook oorlogsverslaggeving. Maar ze blijven wel veilig in het base camp op zes uur rijden van de frontlinie.
Klopt het dat vrouwen minder op zoek zijn naar de kick van het gevaar dan hun mannelijke collega’s?
Demoustier: Niemand wordt gedreven door de kick van het gevaar. Niemand. Soms duiken er weleens van die macho’s op, maar die verdwijnen al snel weer. Want als je de hele tijd kogels of bommen moet ontwijken, geniet je daar echt niet van. Wel kan het een zalig gevoel geven als je na dagen in heel gevaarlijke situaties weer even op adem kunt komen in je hotel. Eindelijk weer een douche nemen, iets eten, en misschien is er wel een joint te roken of een glas whisky te drinken. Kleine, simpele dingen.
Over dat gevaar aan de frontlinie wordt trouwens ook vaak opgeschept. De eerste journalisten die ter plaatse zijn, doen bijvoorbeeld graag alsof het daar verschrikkelijk gevaarlijk is. Om de concurrentie af te schrikken, natuurlijk. Je kunt andere journalisten dus maar beter nooit geloven. (lacht)
De concurrentie tussen de media haalt het dus ook in hachelijke omstandigheden op de camaraderie?
Demoustier: Camaraderie is er ook wel, hoor. Soms helpen we elkaar zelfs. Zo hebben we nog niet zo lang geleden de Facebookgroep The Vulture Club opgericht, waar we praktische informatie met elkaar delen. Hoe kom je de grens over? Hoeveel kost een fixer? Op welke smokkelroutes liggen er landmijnen? Maar dat neemt niet weg dat de concurrentie bikkelhard is. Als iemand een grote scoop heeft, wekt dat automatisch de jaloezie van de anderen op. Daarnaast is er ook onderlinge competitie op het vlak van durf. Wie is het moedigst? Wie gaat het verst? In Groot-Brittannië is de beste oorlogscorrespondent by far Alex Crawford van Sky News. Compleet krankzinnig is ze. Zij was het bijvoorbeeld die live verslag uitbracht van de verovering van het Groene Plein in Tripoli toen de rest van de wereld nog vijftig kilometer verderop stond. Bij haar kun je je soms afvragen of ze niet te ver gaat. Zij is ook een van die journalisten die de neiging hebben zichzelf meer te filmen dan de mensen om wie het draait. Daar heb ik het persoonlijk heel moeilijk mee.
Tegenwoordig kunnen de strijdende partijen in een oorlog zelf beelden op het internet posten. Zal dat uw werk uiteindelijk niet overbodig maken?
Demoustier: Het klopt dat er ongelooflijk veel beeldmateriaal via YouTube binnenkomt. Hoewel we de echtheid en betrouwbaarheid ervan amper kunnen verifiëren, gebruikt iedereen die beelden. Heel gevaarlijk. Zo herinner ik me een filmpje waarin zogezegd bommen ontploffen in een Syrische straat. Het leek heel echt. Tot ik beelden van diezelfde scène zag die met een andere camera waren gedraaid. Wat bleek? Een paar gasten deden valse bommen ontploffen. Een ander voorbeeld is die Syrische vrouw die op haar blog schreef dat ze verschillende keren door mannen van het regime was verkracht. Een heel pakkend verhaal. Zelfs de krant The Guardian nam het klakkeloos over. Tot uitkwam dat die blog eigenlijk door een Amerikaanse man was geschreven die alles uit zijn duim had gezogen. Daaruit blijkt niet alleen dat waakzaamheid ge-boden is, maar ook dat oorlogscorrespondenten altijd nodig zullen blijven.
Valt uw job eigenlijk wel te combineren met een gezin?
Demoustier: Nogal wat van die vrouwen, zoals Lindsey Hilsum, hebben geen kinderen. Maar Alex Crawford heeft er dan weer vier. En dus ongetwijfeld ook een fantastische echtgenoot, want anders lukt dat echt niet. Nu is het wel zo dat de gemiddelde oorlogscorrespondent een keer of vijf is getrouwd. (lacht) Zelf ben ik al wel bijna twintig jaar bij dezelfde vrouw, maar praten doen we eigenlijk al tien jaar niet meer.
U hebt ook drie kinderen. Hebben zij het niet moeilijk met de job van hun vader?
Demoustier: Mijn oudste dochter interesseert het niet wat ik doe en mijn jongste is nog te klein. Alleen mijn zoon van twaalf, die heel gevoelig is, maakt zich soms een beetje zorgen. Hem probeer ik ’s avonds dan ook te bellen als ik in het buitenland ben. De anderen nemen de telefoon niet eens op. Dan heb ik na twintig keer proberen eindelijk een verbinding, en dan klinkt het aan de andere kant van de lijn: ‘Wat is er? Ik heb nu geen tijd.’ Daar zit ik dan, in de woestijn.
Hoe lang duurt het om de knop weer om te draaien als u thuiskomt? Kunt u de ene dag kogels ontwijken en de volgende dag aan de afwas staan?
Demoustier: Natuurlijk. Ze laten de afwas zelfs voor mij staan. (lacht) Ach, op den duur kun je die overgang snel maken, hoor. Oorlogscorrespondenten zijn ook niet de enigen die tijdens hun werk heftige dingen meemaken. Een ambulancier die voor zware verkeersongelukken wordt opgeroepen, ziet ook behoorlijk schokkende dingen.
Hebt u dan ook geen behoefte om thuis te praten over wat u hebt meegemaakt?
Demoustier: Alleen na uitzonderlijk dramatische incidenten. Zoals toen ik in 2003 in Irak als enige van mijn team overleefde. Toen had ik het echt nodig om daar veel over te praten. Dat heb ik niet zozeer thuis gedaan, maar wel tijdens de honderden interviews die ik over die gebeurtenissen aan de wereldpers heb gegeven. Zo’n vraaggesprek kan heel therapeutisch zijn.
DOOR ANN PEUTEMAN EN HAN RENARD / FOTO’S LIES WILLAERT
‘Als journalist zijn alle middelen goed om te bereiken wat je wilt. Ook huilen.’
‘Er zijn van die blonde bimbo’s die op het dak van hun hotel een live doen terwijl naast hen een windturbine staat te draaien.’