Actrice Geertrui Daem werd onverwacht schrijfster en is nu ook weer actrice. Een gesprek.
Thuis zit Geertrui Daem het liefst in de keuken. Ook als er bezoek is. De keukentafel is een werkblad en niet alleen voor het culinaire. Het is er gezellig en helder. Je hebt er oogcontact met een stukje natuur dat boven de muur van het koertje uitpiept. Voor dat beetje groen blijft Daem vechten, en met succes blijkbaar. Het geplande fabriekspand dat de buurt het zicht op de wolken zou afnemen, komt er niet. Nu maar hopen dat daar het volkspark komt.
Daem (46), ongehuwde moeder van een zoon, is altijd al een geëngageerde meid geweest, en vooral iemand die het recht verdedigt de eigen boontjes te mogen doppen. Van kindsbeen af wou ze actrice worden of schilderen. Voor haar ouders was lesgeven het mooiste wat een meisje uit een werkmansgezin kon overkomen. De tekenacademie liet ze vallen toen haar vader stierf. Moeder was huisvrouw, en van de oudste van vier kinderen werd steun verwacht. Dus toch lerares. Nederlands, Engels, Moraal.
Ze stond amper een paar maanden in het onderwijs, maar veel langer op feministische en andere barricaden. Via het Gentse alternatieve en “explosievere” amateurtheater (onder meer Toneelboetiek van Freek Neirynck en De lont) kwam ze in het vormingstheater terecht. Door het decreet van 1975 kreeg ze een beroepskaart. Ze was actief bij Het Trojaanse Paard, in Arca, Oud Huis Stekelbees. Bij De sluipende armoede, het gezelschap van Arne Sierens, nam ze van Gert Portael de rol van Rachel over in “De soldaat-facteur en Rachel”.
Op haar veertigste begon ze verhalen te schrijven waarmee ze prijzen won, ze tekende en beeldhouwde tussendoor, en staat nu, na jaren, weer op de scène. Op de vooravond (16/4) van het jongerentheaterfestival Tweetakt gaat in Berchem “Strijken in A.” in première, een productie van Blauw Vier voor een publiek vanaf 9 jaar, in een gastregie van Floor Huygen.
Geertrui Daem: Sinds ik mijn ding had gevonden, schrijven, had ik niet zoveel zin meer om te acteren. Ik had in mijn eigen stuk “De meisjeskamer” gestaan, dat ik ook zelf had geregisseerd. Eigen stukken regisseren en er bovendien ook nog in spelen, het ging op de duur op een one-man show lijken. Ik schrijf, en dat ze me nu maar gerust laten, dacht ik.
Toch begon het weer te kriebelen. Met mijn goede vriendin Monique De Beun wilde ik nog wel iets doen. Wij kunnen het nogal goed met elkaar vinden als we het hebben over relaties met onze moeders. Dat leek een schoon gegeven. Ook componist John Gilbert Colman zag het zitten, maar we hadden geen producer. Tot we erover spraken met Floor Huygen, van onder meer Hollandia, die ons had begeleid tijdens de openbare lezingen van mijn stuk “Het moederskind”. Zij mocht voor Blauw Vier iets doen en stelde ons project voor. We konden aan de slag met “Strijken te A.”. Via lange gesprekken en veel improvisatie en met de inbreng van iedereen kwam er een stuk rond de vraag: iedereen wil wel wat met zijn leven, maar in hoeverre bereik je dat, of durf of kan je dat realiseren? Dikwijls zijn de remmingen in de thuissituatie te vinden. Het is geen pièce bien faite geworden, maar wel een acteursstuk waarin het plezier van het spelen duidelijk is.
Komt alles uit eigen ervaringen voort of is er veel gefantaseerd?
Daem: Voor veel dingen zijn we teruggegaan naar situaties die we vroeger zelf hebben beleefd, maar die dan in de regie van Floor uit de anekdotiek gelicht worden. We gaan niet de therapeutische toer op. We willen het opentrekken naar een jong publiek. We vragen ons af in hoeverre je vrij bent, en of je je vrij kan vechten, om de dingen te doen die je graag doet. Maar we willen nergens belerend zijn. De voorstelling is heel speels opgevat, met een strijkkwartet erbij voor de muziek. Monique, ik en Jur Van der Lecq spelen drie oudere vrouwen, wellicht zussen. We zitten in een zeteltje en dit beeld alleen al roept vragen op: in hoeverre zijn die vrouwen van elkaar en van hun verleden losgekomen? Er worden scènes uit dat verleden gespeeld, waarin we de rolpatronen van vroeger overnemen.
Welke betekenis heeft het dat Van der Lecq een vrouw speelt?
Daem: We vonden het een geestig idee alleen vrouwelijke personages te gebruiken. Ook omdat Van der Lecq als man geen karikatuur maakt van zijn rol. Op bepaalde momenten stapt hij daar ook uit. Bijvoorbeeld in een scène in een danstent. Het geeft dus meer mogelijkheden als iemand in zo’n dubbele opdracht zit. Maar het is ook zo dat je er anders naar kijkt. Er is een soort dubbelzinnighheid mee gemoeid. In de vrouw herken je ook de man. Bij het ouder worden is het toch zo, dat veel mannen niet te onderscheiden zijn van vrouwen. Je ziet het alleen aan de kleren.
Het thema van de moeder-dochterbinding komt ook voor in ander werk van u. Heeft dat iets te maken met de vroege dood van uw vader?
Daem: Ik denk dat mijn vaders dood mijn leven eigenlijk bepaald heeft. Ik was amper zestien en pas veel later heb ik mij gerealiseerd wat er gebeurd was. Ik lag ferm in de clinch met mijn vader en plots, op twee maanden tijd was hij er niet meer. Kanker. Nog maar achtendertig jaar. Bij het maken van de productie hebben we ons gerealiseerd dat met ouder worden je jezelf begint te herkennen in je ouders en in hun houding, terwijl je er als kind tegen revolteerde.
De familie was het thema van de Boekenweek in Nederland en het laat ook de theaterwereld niet los.
Daem: Er is pas een nieuw stuk van mij uit, ook over een familie: “Onrust der verwanten”. Een demente grootvader woont in bij zijn dochter, die een kruidenierszaakje runt, en hij verbrandt letterlijk zijn verleden dat zich echter in het heden herhaalt. Op de rommelmarkt in Gent vond ik een dagboek dat begint op de dag dat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Het werd bijgehouden door een ambtenaar en die stond model voor de grootvader. Ik vond bovendien een familiealbum met allemaal foto’s uit de jaren dertig van eeneiige tweelingen, meisjes, en ik heb ze in mijn stuk een leven gegeven.
Voor het eerst heb ik ook een schrijfopdracht gekregen. Voor Figurentheater Ultima Thule schreef ik “Dou Dou”, een stuk over hoe een knuffel de wereld bekijkt. Het is iets voor zes-, zevenjarigen, maar in feite schrijf je voor kinderen niet anders dan voor volwassenen. Het gaat in de eerste plaats over emotionaliteit, en eventuele moeilijke woorden kunnen tijdens de repetities wel aangepast worden. Voor een schrijver opent figurentheater enorm veel perspectieven. Dat is pure magie. Dat is voor mij een ontdekking geweest.
Aan uw schrijven is eerst een vertelperiode voorafgegaan.
Daem: Voor mij is het schrijven onverwacht gekomen. Ik ambieerde dat eigenlijk niet, dacht er zelfs niet aan. Maar het Muziek LOD in Gent vroeg mij als actrice voor het Vertelfestival, om er een verhaal van een of andere schrijver te vertellen. Ik bracht mijn eigen verhaal, vanuit mijn eigen tekst. Dat is het begin geweest van mijn eerste bundel: “Boniface” (1992). Voor mij was dat zoiets als een bevrijding en ik had er nog succes mee ook.
Waren uw jeugdjaren zo negatief geweest?
Daem: Nee, gelukkig was het niet allemaal kommer en kwel. Als kind was ik bezig met mezelf én mijn omgeving, en in die zin heb ik wel een moeilijke jeugd gehad omdat ik dacht dat ik het enige kind was dat met problemen zat. Ik zag hoe mensen andere dingen doen dan deze die ze zeggen te zullen doen. Ik vocht met mijn eigen gevoelens en met de dingen die ik rondom mij zag gebeuren. Als actrice kon ik vrijuit uiting geven aan emoties. Maar als auteur creëer je een eigen wereld, je bent bijna een god, er zit geen limiet op of je kunt dat doseren. In die zin is het schrijven voor mij bevrijdend geweest. Alleen het eerste verhaal in “Boniface”, over die non die ervan overtuigd was dat ik een duivel in mij had, is autobiografisch, al de rest is een sprokkelen hier en daar. Indien ik echt autobiografisch zou schrijven, zou mij dit eerder afremmen. Je kunt iemand enkel emotioneel pakken, en dat weet ik vanuit het theater, als je het niveau van bij jezelf te blijven, overstijgt. Niemand wil weten hoe ik mij voel. Alleen als ze hun eigen situatie herkennen, zijn ze geboeid.
De meeste kritiek op uw literair werk gaat over de taal, die verwijst naar het gesproken woord.
Daem: Ik gebruik heel bewust “onzuiver” Nederlands. Dat is de taal waarin wij, Vlamingen, ons uitdrukken. Dat is ook onze kracht. Die spreektaal kan zo bondig en zo scherp zijn en is vaak mooier dan het Noord-Nederlands. Het is een zeer beeldende taal, en het is de mijne.
“Strijken te A.” op het Tweetaktfestival, 03/202.83.60; info reisvoorstellingen bij Blauw Vier, 03/230.81.91.
Roger Arteel