Het Franse publiek sloot hem in de armen, de Nederlanders beeldden hem af op een sigarendoosje, maar in eigen land bleef Nobelprijswinnaar literatuur Maurice Maeterlinck lange tijd onbemind. Portret van een Franstalige Gentenaar die nooit ‘verlost’ raakte van zijn Vlaamse wortels.

Valavond. Het moment dat het licht langzaam verdwijnt en de burgerij zich overgeeft aan innerlijke twijfel en onrust. Een koortsachtige, mystieke sfeer waarin het alledaagse plaatsmaakt voor droombeelden en fantasieën. De wereld waarin Maurice Maeterlinck werd geboren en getogen, het laat-19e-eeuwse Gent. Meer dan honderd jaar nadat hij vooral in het buitenland furore maakte, staat Maeterlinck nu ook in zijn geboortestad in het broeierige middelpunt van de belangstelling. (Zie kader p.70)

Maurice Polydore Marie Bernard Maeterlinck ziet het levenslicht op vrijdag 29 augustus 1862, om halfnegen ’s ochtends. De eerste jaren van zijn leven brengt de telg van een gegoede burgermansfamilie door in de Gentse Peperstraat. Een drietal jaren later verhuist de familie naar een herenhuis in de dan net aangelegde Frère-Orbanlaan, vlakbij het nieuwe Zuidstation.

Vader Polydore Maeterlinck is een gepensioneerde notaris, moeder Mathilde Van den Bossche de dochter van een invloedrijke advocaat. De kleine Maurice brengt veel tijd door aan het kanaal Gent-Terneuzen in Oostakker, waar zijn ouders tot 1902 een klein landgoed bezitten.

Hij wordt opgevoed in het Frans. Op school – de Soeurs de Notre Dame van het Institut du Nouveau Bois (Nieuwenbosch), en het privéschooltje Institut Central (aan het huidige Sint-Baafsplein) – wordt hij wel in het Engels en Duits maar niet in het Nederlands onderwezen: ‘ Sans parler du flamand réservé pour les rapports avec les domestiques’, zo schrijft Maeterlinck in het autobiografische Bulles bleues, souvenirs heureux.

Maeterlinck zal het Nederlands nooit goed beheersen. Later in zijn leven raadt hij Franstalige Vlaamse schrijvers die ook in staat zijn zich in het Nederlands uit te drukken aan dat vooral te doen, een teken dat Maeterlinck zich door het Frans soms toch ontheemd voelde. Het sappige Gentse dialect, zo vertelde prozaïst en toneelschrijver Cyriel Buysse, die vriendschap had gesloten met Maeterlinck, was het enige dat hij af en toe in gezelschap van Nederlandstalige vrienden sprak.

Op zijn twaalfde gaat Maeterlinck naar het Sint-Barbaracollege van de jezuïeten in de Savaanstraat. Op de humaniora zijn de toekomstige, Franstalige schrijvers Georges Rodenbach, Charles van Lerberghe en Emile Verhaeren zijn medescholieren. De adolescent blijkt begiftigd met een grote aanleg voor talen, én zeer gevoelig voor de doodsangst en de afschuw voor de zonde van het vlees die hem door de geestelijken worden ingeprent.

Met schrijven is hij naar eigen zeggen al begonnen op negen- of tienjarige leeftijd. ‘Mijn roeping is immers tegelijk met mij geboren’, schrijft hij in Bulles bleues. En er volgt een bekentenis: ‘Ik ben mijn carrière als toneelschrijver begonnen door op schandalige wijze aan een stuk van Molière te knoeien.’ Die bewerkte tekst wordt overhandigd aan zijn jongere broer Ernest en jongere zus Julia, die het stuk moeten uitvoeren. De première met als publiek vader, moeder en enkele andere familieleden is meteen ook de laatste opvoering van het verhakkelde Le médecin malgré lui.

Volgens de overlevering heeft Maeterlinck in de daaropvolgende jaren tal van theaterteksten geschreven, maar behalve dat hij er in Bulles bleues niet over uitwijdt zijn er ook geen teksten bewaard gebleven.

Als Maeterlinck in 1881 het college verlaat, gaat hij aan de Gentse universiteit rechten studeren. In 1885, het jaar waarin hij doctoreert, publiceert hij in het Brusselse tijdschrift Jeune Belgique zijn eerste gedichten. Die ademen de sfeer van de poëtische beweging Parnasse, die zich radicaal afwendt van de romantiek en ieder politiek en sociaal engagement verwerpt.

Maeterlinck vertrekt in datzelfde jaar naar Parijs, zogezegd om zijn juridische kennis aan te scherpen. In werkelijkheid gaat hij zijn helden achterna: Parijs is de stad van de grote Franse dichter Paul Verlaine, die hij mateloos bewondert, en van de Parnassebeweging.

De gedichten in Jeune Belgique vormen de opmaat tot zijn eerste bundel: Serres chaudes. Die verschijnt in 1889, nadat hij in Parijs in contact is gekomen met de uitgever van Verlaine. Serres chaudes ademt op iedere bladzijde de sfeer van het Gent van het fin de siècle van de 19e eeuw. Maeterlinck lijkt de metafoor van de kassen te gebruiken om aan te geven dat hij het verstikkende van de provinciestad Gent wilde ontvluchten:

Mijn God, Mijn God, wanneer krijgen wijregen en sneeuw en wind in de serre vanglas.

Ook de verlangens naar het onbestemde en de veelvuldige dromen waarover Maeterlinck in Bulles bleues al schrijft, krijgen een plaats:

O, die blauwe verveling in het hartMet als beters te verwachten:Mijn dromen blauwig van smachtenIn maanlicht, wenend en hard.

(vertaling J.L. De Belder)

Zowel Serres chaudes, geïnspireerd op de talrijke broeikassen in de bloemenstreek die Gent toen was, als zijn eerste uitgegeven theaterstuk, La princesse Maleine (1889), laat Maeterlinck nog in zijn geboortestad drukken. De familie is niet al te opgezet met zijn schrijversambities, moeder ziet hem liefst in de voetsporen van haar vader treden, als jurist en pleiter aan de Gentse balie, en zeker niet als toneelschrijver of poëet. Maeterlinck geeft nog een paar jaar toe aan de hartenwens van zijn ouders, maar richt zich meer en meer op Parijs.

In Frankrijk, het mekka van het symbolisme aan het einde van de 19e eeuw, breekt Maeterlinck door.

En hoe. De Franse successchrijver Octave Mirbeau schrijft in 1890 in Le Figaro over de opvoering van La princesse Maleine: ‘Ik weet niets van Maurice Maeterlinck. Ik weet enkel dat hij ons een der meest geniale, buitengewone en bovendien naïeve werken van onze tijd heeft gegeven, te vergelijken met, nee, ik durf zelfs te zeggen, in schoonheid superieur aan dat wat Shakespeare zo schoon maakt. Dat werk heet La princesse Maleine.’

Maeterlincks werk wordt in één klap een van de belangrijkste exponenten van het symbolisme, dat de objectieve weergave van de werkelijkheid van het realisme en het naturalisme verwerpt en probeert het onderliggende en irrationele waarneembaar te maken. Geliefkoosde thema’s zijn de nacht, de stilte, de emotie, de geheimzinnigheid, de dood, de slaap, de melancholie, de herinnering en de onzekerheid.

Maurice Maeterlinck keert na zijn eerste successen als toneelschrijver nog enkele jaren terug naar Gent, waar hij zich volledig op de letteren richt. In 1897 vestigt hij zich in Parijs. Niet in de laatste plaats voor de liefde: zijn muze heet Georgette Leblanc, een Franse tragédienne en operazangeres, biseksueel bovendien. Zij was de zus van Maurice Leblanc, schrijver van de Arsène Lupinverhalen. Zij houden na de Parijse periode hof op het landgoed Saint Wandrille in Normandië, waar het paar van 1902 tot 1918 verblijft. In de daaropvolgende jaren bewoont Maeterlinck diverse landgoederen, met grote tuinen, zoals de domeinen die hij tijdens zijn jeugd in Gent had leren ontdekken.

Maeterlincks productie neemt de allure van die van een literator aan. De jeugd in het groen van Oostakker, en zijn legendarische fascinatie voor bijen, bloemen en mieren vormen de bron voor Maeterlincks ‘natuurkundige’ publicaties: La vie des abeilles (1901), L’intelligence des fleurs (1907) en veel later La vie des fourmis (1930). Gent en zijn Vlaamse wortels blijven een inspiratiebron. Douze chansons (1896), later Quinze chansons (1900) ademen de volksliederen die hij in zijn jeugdjaren had horen zingen. Gent leek nooit ver weg, al vertoonde de schrijver zich er nauwelijks meer.

In 1908 wordt Maeterlincks bekendste theaterstuk, L’oiseau bleu, door Konstantin Stanislavski opgevoerd in Moskou en in 1911 valt Maeterlinck vrij onverwacht de hoogste eer voor een schrijver toe: hij krijgt de Nobelprijs voor literatuur. Als die al naar een Belgische schrijver zou gaan, zo was destijds de verwachting, dan zou Emile Verhaeren vast de gelukkige zijn.

Het Franse publiek sluit hem in de armen, in Nederland wordt zijn succes zelfs gecommercialiseerd en verschijnt er een afbeelding van Maeterlinck, geflankeerd door Georgette Leblanc, op een sigarendoosje. In Vlaanderen blijft het stil. Meer zelfs, in 1914 wordt zijn volledige werk ( opera omnia) door het Vaticaan op de indexlijst geplaatst. Dat zal in het diepkatholieke Vlaanderen het lezen van Maeterlinck, nota bene gevormd door de jezuïeten, niet hebben bevorderd. Maeterlincks liefde voor de geheimzinnigheid in de natuur, zijn melancholische bespiegelingen en mystieke, in het Frans geschreven ervaringen waren niet besteed aan de arbeiders uit de Arteveldestad.

In de jaren na zijn Nobelprijs lijkt Maeterlinck in de eerste plaats zelf die vergetelheid op te zoeken. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verzet hij zich door het houden van lezingen nog fel tegen de Duitse bezetter, na de oorlog is hij gedesillusioneerd. Hij verbreekt de jarenlange officieuze relatie met Georgette Leblanc, en verlaat hun landgoed in Normandië. Vanaf 1919 deelt hij zijn leven met de 31 jaar jongere actrice Renée Dahon, die hij heeft ontmoet op de set van de verfilming van L’Oiseau bleu.

OBSCURE SCHRIJVERSDAAD

In de jaren 1920 en ’30 trekt hij zich meer en meer terug op zijn landerijen, bestudeert vooral de natuur en geeft zich over aan (pseudo-)wetenschappelijke werken zoals La vie de l’espace uit 1928. Na de katholieke ban op zijn werk in 1914 volgt in 1932 eerherstel in België: koning Albert I verleent hem op zeventigjarige leeftijd de titel van graaf.

In 1937 pleegt Maeterlinck zijn meest obscure schrijversdaad. Tijdens een verblijf in Portugal verzorgt hij het voorwoord bij de politieke geschriften van president António de Oliveira Salazar. Dictator Salazar is met zijn op Benito Mussolini geïnspireerde conservatief nationalisme van 1932 tot 1968 aan de macht. Deze onverwachte uitstap wordt door Franse biografen nog weleens gezien als ingegeven door geldnood: door zijn teruggetrokken leven was Maeterlinck naar de marge van de literatuur gedreven en kon hij nog nauwelijks van de opbrengsten van zijn boeken leven.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verblijft Maeterlinck samen met Renée Dahon in de Verenigde Staten, waar hij enkel nog L’autre monde ou le cadran stellaire (1942) schrijft. Teruggekeerd in het bevrijde Europa neemt het echtpaar zijn intrek in Villa Orlamonde bij Nice, alwaar Maeterlinck begint aan het optekenen van zijn jeugdjaren, Bulles bleues, dat in 1948 verschijnt. Een lucide geschreven en zeer openhartig boek, dat helaas enkel Maeterlincks succesvolle, en volgens hemzelf gelukkige jonge jaren beschrijft. Op 6 mei 1949 overlijdt Maurice Maeterlinck, in Villa Orlamonde, aan de gevolgen van een hartaanval.

In België is Maeterlinck dan al niet meer dan een schim uit een lang vergeten periode. In 1954, bij de herdenking van zijn vijfjarige overlijden, wordt in het Gentse Hotel Museum Arnold vander Haeghen aan de Veldstraat nog een kleine expositie ingericht. Het duurt tot in de jaren 1970 voordat er weer op die schaal aandacht is voor Maeterlinck. Van eind 1979 tot begin 1980 loopt in hetzelfde museum de expositie met de veelzeggende titel Maeterlinck uit het vergeetboek. Vandaag is er een permanente expositie over het werk en leven van Maurice Maeterlinck, maar een gevierde naam zal hij nooit worden. Bij de verkiezing van De Grootste Belg in oktober 2005 eindigt hij op de 98e plaats.

VLAAMSE KLEI

De ambigue relatie met het taalgebied waarin hij werd opgevoed heeft Maeterlinck tot zijn dood aangekleefd – het lot van zowat alle Vlaamse, Franstalige schrijvers die rond 1900 internationaal gevierd werden. Ze ontworstelden zich aan de Vlaamse klei, trokken veelal richting Parijs en kwamen er vervolgens achter dat ze een belangrijke voedingsbodem kwijt waren. Door de Vlaamse IJzertorenemancipatie na de Eerste Wereldoorlog voelden veel Franstalige schrijvers zich bovendien ontheemd in eigen land, hun Vlaanderen. ‘Wat een raar verschijnsel toch, die schrijvers wier denken en voelen, wereldbeschouwing en levensvisie worden verwoord in een taal die vreemd is aan de streek waarin zij leven’, omschrijft Paul Willems het treffend in het literaire tijdschrift Gierik & NVT, dat in de zomer van 2002 onder de titel Het verdronken land een prachtig themanummer wijdde aan de Franstalige Vlaamse schrijvers.

Maeterlincks band met Gent is onmiskenbaar. Zijn oeuvre begint er, met de dichtbundel Serres chaudes, waarin vele plaatsen in Gent voorkomen, en eindigt er ook, met het autobiografische Bulles bleues, souvenirs heureux.

Hij ‘vluchtte’ vaak, waar hij zich in Frankrijk ook bevond, naar ‘huis’, tot hij er niet meer kon aarden. In Met Gemengde Gevoelens herkent schrijver en cineast Eric De Kuyper, vernederlandste Vlaming maar tweetalig opgevoed, zich in de positie van de Franstalige Vlaming: ‘Een paar jaar geleden herontdekte ik schrijvers als Rodenbach, Verhaeren en Eekhoud. Maeterlinck en De Ghelderode kende ik al van vroeger als toneelauteurs. Allemaal Vlamingen die in het Frans schrijven. Ik begrijp hun schizofrenie, ik voel affiniteit met hen.’

Met de aanzwellende stroom eerbetonen drukt Gent, en met uitbreiding Vlaanderen, zijn verloren zoon Maurice Maeterlinck nu aan de borst. De Kuyper: ‘Maeterlinck probeerde Frans te zijn – en heel wat Fransen beschouwden hem ook als een van hen – maar blijft eigenlijk Vlaams. Hij kan die logheid niet helemaal van zich afschudden. Toch noemen de Fransen zijn werk elegant, omdat ze zijn inspanning niet opmerken. Zij vinden het “eenvoudig” en “naïef”, omdat ze het labeur, het ploeteren in de – Vlaamse – modder niet zien.’

Door al die aandacht voor zijn verloren zoon zal Gent zich in ieder geval even verlossen van het imago van onverschrokken arbeiders- en Fiestestad, en kan de burgerij, gelokt door de lauwe schemering, op stap gaan in de stad van Maeterlinck, die er, goed verborgen, nog altijd ligt.

DOOR BART WILLEMS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content