Acteurs achter de camera was de grote trend op het filmfestival van Toronto.
ALS IK GOED heb geteld, legden een dozijn acteurs hun proeve van bekwaamheid af achter de camera. Dat ging van Hollywoodberoemdheden als Anjelica Huston (?Bastard Out of Carolina?) tot het boegbeeld van de onafhankelijke cinema Steve Buscemi (?Trees Lounge?), van een acteurskind als Emilio Estevez (?The War at Home?) tot de acterende showbizz-ster Cher (?If These Walls Could Talk?).
Waarom willen acteurs nu zo nodig ook regisseren ? Omdat ze zwichten voor hun ego ? (Ze kunnen zichzelf nog beter in de kijker zetten als ze ook zelf achter de camera staan). Om hun imago zoveel mogelijk zelf onder controle te houden ? Uit machtswellust ? (Sterren worden het best betaald maar de regisseur is theoretisch de baas). Of zouden ze toch zelf ook iets te vertellen hebben ?
Nu al die acteurs zelf hun films gaan inblikken, zou ook de (foute ?) indruk kunnen ontstaan dat regisseren echt niet veel om het lijf heeft. Iedere acteur die in enkele filmpjes heeft gespeeld, krijgt het wel voor elkaar. Het is niet omdat een acteur gaat regisseren dat het resultaat automatisch interessant hoeft te zijn, het enige wat je natuurlijk wel mag verwachten het zou er nog aan mankeren zijn prima vertolkingen.
Dit is wat je krijgt van Kevin Bacon, die zijn regiedebuut maakt met een weekendfilm-achtig psychologisch drama over vrouwelijke solidariteit. ?Losing Chase? onthult nog een bijkomend motief waarom een acteur aan het regisseren slaat : om zijn vrouw in dit geval Kyra Sedgwick een job te geven.
Matthew Broderick regisseert zichzelf in ?Infinity?, een wetenschappelijk melodrama waarin hij de rol speelt van de jonge Richard Feynman, de Nobelprijswinnaar fysica die in Los Alamos aan het Manhattanproject werkte terwijl zijn vrouw ( Patricia Arquette) in een naburig ziekenhuis op sterven lag. Kevin Spacey is dan weer een acteur die in zijn regiedebuut, ?Albino Alligator?, een reële cinematografische flair demonstreert, als is dit gijzelingsdrama (met Matt Dillon en Faye Dunaway) in een ondergronds café een aaneenrijging van allerlei hippe clichés en toontjes uit de moderne, zelfbewuste misdaadfilm.
VLEESBALLEN.
Een van de verwijten die acteurs vaak te slikken krijgen, is dat ze te veel met zichzelf bezig zijn. Het doet dan ook plezier dat Demi Moore nog voor een andere zaak kan gemobiliseerd worden dan een ode aan haar eigen opgefokt lichaam. Ze is de producer van ?If These Walls Could Talk?, een moedige televisiefilm (HBO) over de problematiek rond abortus gezien over een periode van vier decennia. Cher maakt haar regiedebuut met de derde episode waarin ze een dokter speelt die door een ?pro-life? fanaticus wordt omgebracht.
Als er zoiets bestaat als een typische acteursfilm, dan komt ?Big Night? zeker in aanmerking. Dus wordt dit culinair festijn bijna volledig in medium shots verteld, alsof we naar een toneelopvoering zitten te kijken. Er is weinig of geen gevoel voor de dynamische afwisseling en spanning tussen verschillende beeldgroottes, eigen aan de filmtaal. ?Big Night? werd gezamenlijk geregisseerd door Stanley Tucci (best bekend als de kwaadaardige Richard Cross in de schitterende misdaadserie ?Murder One?) en Campbell Scott (de acterende zoon van George C. Scott). Tucci, die al te vaak getypecast wordt als een mafioso, ging in de regisseursstoel zitten uit frustratie met de rollen die hij doorgaans krijgt aangeboden. Hij speelt hier samen met Tony Shalhoub een duo Italiaanse broers in New York. Hun restaurant stevent af op het faillissement omdat ze er de betere Italiaanse gerechten serveren, terwijl hun trendy concurrent aan de overkant spagetti en vleesballen aanbiedt. Het zijn de jaren vijftig en de Amerikanen hebben nog nooit gehoord van een risotto van zeevruchten.
Met de met veel poeha aangekondigde eerste film van Tom Hanks ging het éénentwintigste Filmfestival van Toronto uit als een kaars. Ofschoon Hanks zich met de juiste mensen wist te omringen ( Jonathan Demme co-produceerde en leverde ook zijn vaste cameraman en componist) en er op de acteurs niet veel valt op te merken, is ?That Thing You Do !? een erg flauw filmpje. Maar misschien hadden we er ook niet meer moeten van verwachten en weerspiegelt de prent gewoon de persoonlijkheid van de superster die toch zowat de incarnatie is van het allerbanaalste Amerika. Hanks speelt zelf een bijrol in deze kroniek boordevol zuigende nostalgie, van gedreven jongelui die in 1964 in een slaperig oord in Pennsylvania een rock’n’roll band uit de grond stampen. ?The Wonders? winnen een wedstrijd, bestormen de lokale hitparade, versieren een platencontract, trekken op tournee door Amerika en worden uiteindelijk naar Hollywood gelokt maar dan is de band omwille van privé-perikelen al bijna uit elkaar gevallen.
PASTICHE.
Hanks viel vooral door de mand omdat een verwante film zoveel beter was. Maar dan wel een muziekfilm over vrouwen, gepatroneerd door Martin Scorsese. ?Grace of my Heart? is Allison Anders‘ ode aan de muziek die in de jaren vijftig en zestig ontsproot in de legendarische Brill Building op Broadway, een echte hitfabriek.
Illeana Douglas (Scorseses vriendin) is schitterend als de protagoniste, een Carole King-achtige liedjesschrijfster die besluit haar eigen materiaal te vertolken omdat haar songs verminkt worden door Shirelles-groepjes.
John Turturro is haar Phil Spector-achtige manager ; haar latere Californische echtgenoot-muzikant ( Matt Dillon) is duidelijk geïnspireerd op Beach Boy Brian Wilson. Ondanks al deze verwijzingen naar bestaande figuren en stijlen is dit beslist geen saai docudrama. Zoals het overheersend motief van de vrouw die in een wereld van mannenmuziek haar eigen stem wil laten weerklinken ook niet zeurderig wordt uitgewerkt. Afgezien van het ?A Star is Born? einde, is dit lichtvoetig nostalgisch amusement zoet en fris als een snoepkleurige priklimonade. Net als in de film van Hanks werd geen bestaande muziek gebruikt, maar werd gekozen voor een liefdevolle, licht spottende pastiche van de muziek van de tijd, vaak het resultaat van de samenwerking tussen een talent van toen en een moderne discipel (zoals Elvis Costello die een song zingt van Burt Bacharach).
Het niet competitieve festival van Toronto vertoonde dit jaar ruim 270 films uit zeventig landen en richtte de schijnwerper op Vietnam, met een reeks van elf films waarin hoe kan het ook anders oorlogen een overheersende rol spelen. Elk jaar wordt zo’n ander ?exotisch? of onbekend filmland belicht, maar elke festivaleditie is ook een showcase voor de nationale productie. Zoals altijd groeide het programmaluik ?Perspective Canada? uit tot een gezamenlijke zoektocht naar wat de Canadese aard nu precies inhoudt. In veel Canadese films draait het inderdaad om een bespiegeling over de Canadese identiteit. Niet verwonderlijk voor een industrie die zich naarstig beweegt onder de verpletterende schaduw van Hollywood.
Een van die typisch Canadese obsessies, zo wist festivaldirecteur Piers Handling te vertellen in zijn introductie van de openingsfilm ?Fly Away Home?, is de relatie tussen de mens en het omringende landschap (niet verwonderlijk gezien het grootste land ter wereld nauwelijks drie keer de Belgische bevolking telt). Ofschoon van Amerikaanse makelij, gaat ?Fly Away Home? over een bijna mystieke betrokkenheid tussen mens en natuur die als puur Canadees mag worden beschouwd. Anna Paquin is een tienermeisje dat na het verongelukken van haar moeder terugkeert naar haar vader, een gekke uitvinder ( Jeff Daniels).
Zij verwerkt haar verdriet door een troep verweesde ganzen te bemoederen. Met vaders hulp leert ze de verdwaalde vogels naar het zuiden te migreren. Het is de makers duidelijk te doen om de magie van de luchtbeelden : bijna surreële formaties waarin de ganzen door de wolken klieven, aangevoerd door ultralichte vliegtuigjes. Regisseur Carroll Ballard en zijn knappe cameraman Caleb Deschanel hebben blijkbaar iets met beesten hetzelfde team tekende ook al ?The Black Stallion? en ?Never Cry Wolf? maar helaas zijn ganzen toch beduidend minder interessant dan volbloed paarden en tembare wolven.
ROMMELWINKEL.
Je kan de jonge Canadese cinema zeker geen gebrek aan tegenstellingen en eigengereidheid verwijten. Wat hier op dit festival te zien was, schommelde van een eerbiedwaardig superieure toneeladaptatie tot een provocerend semi-pornografisch document.
Na zijn intrigerende ?I Love a Man in Uniform? greep David Wellington terug naar een moderne klassieker. ?Long Day’s Journey Into Night? is een feilloze filmadaptatie, gebaseerd op de bejubelde opvoering enkele jaren geleden in Stratford, Ontario, van het meesterwerk van Eugene O’Neill (dat al eens eerder werd verfilmd in 1962 door Sidney Lumet). We krijgen in dit autobiografisch familieportret één dag te zien uit het leven van de Tyrone familie. Moeder ( Martha Henry) is verslaafd aan morfine, vader ( William Hurt) is aan de drank, de ene zoon ( Peter Donaldson) is een mislukkeling, de jongste ( Tom McCamus) heeft tbc en is voor onze ogen aan het uitdoven.
?Hustler White? is de nieuwste film van kwajongen Bruce La Bruce, die zich voor de gelegenheid liet assisteren door Rick Castro, een fotograaf gespecialiseerd in mannelijke prostitutie. La Bruce speelt zelf een schrijver die voor de research van een boek over de porno-industrie van Los Angeles Hollywoodwaarts trekt. Zijn enquête biedt een goed gedocumenteerde, pseudo-documentaire doorlichting van de hustler scène rond Santa Monica Boulevard. De sight-seeing trip wordt omkaderd door een Hollywood parodie (het begint als ?Sunset Boulevard? en het eindigt als ?What ever happened to baby Jane ??) en wordt doorspekt met hard core standjes, in het bijzonder een schokkend tafereel van een man met een geamputeerde voet.
Misdaad mag dan niet lonen in het echte leven (hoewel ?), dit gaat zeker niet op voor de film. Zowel in de doordeweekse bioscoop als in de filmhuizen en festivalzalen blijkt het misdaadgenre telkens weer een onuitputtelijke inspiratiebron.
De best geacteerde film op het hele festival was een minimalistische toneelverfilming door Michael Corrente van een gevierd stuk van David Mamet. Teach, het hoofdpersonage van ?American Buffalo? werd op de planken al gespeeld door Robert Duvall en Al Pacino, en is nu een buitenkansje voor Dustin Hoffman misschien wel zijn beste rol sinds ?Midnight Cowboy?. Zijn schamele oplichter zou trouwens de oudere broer kunnen zijn van Ratso Rizzo. Samen met Donny, de eigenaar van een rommelwinkel, beraamt de onbetrouwbare Teach een inbraak bij een gozer die Donny bij een transactie heeft beetgenomen. Zoals altijd bij Mamet draait alles rond taal, ritme en spreekstijl, iets waarin hij nog altijd onnavolgbaar is. De discussie in de auto waar Dennis Franz en Hoffman redetwisten over de hypothese dat de man die ze willen beroven de geheime code van zijn kluis in zijn portefeuille heeft verstopt, is een heuse antologie-scène.
GEKWELDE ZIEL.
Na zijn uitstapje naar het vampierengenre (?The Addiction?) keerde Abel Ferrara met ?The Funeral? terug naar de wereld waarin hij zich pas echt thuisvoelt : het milieu van gekwelde katholieke misdadigers. ?The Funeral? speelt in de jaren dertig in volle economische depressie, maar dit is zeker geen alibi voor fotogenieke nostalgie. Christopher Walken en Chris Penn zijn gangsterbroers die rouwen bij het lijk van hun jongere broer ( Vincent Gallo) die omwille van zijn communistische sympathieën overal kwaad bloed zette.
Ferrara snijdt op een zeer vloeiende, bijna onzichtbare manier heen en weer tussen dit begrafenisritueel en flash-backs waarin de doodsoorzaak wordt onderzocht en het gekwelde bestaan van de broers wordt geëtaleerd, hun opgekropte woede jegens de wereld die ze haten. De speurtocht naar de moordenaar wordt in feite de dissectie van een gestoorde mannelijke psyche en een bespiegeling rond loyaliteit, wraak en mannelijk gezag. De hele film baadt in een prachtig clair obscur, maar de donkerste partijen van het filmpalet zijn gereserveerd voor de afdaling in Penns gekwelde ziel wat uitmondt in een wanhopige finale waarin het geweld geen catharsis brengt, maar zowel de getuigen als de toeschouwer geschokt achterlaat.
Hoewel hij zelf niet het toonbeeld van originaliteit is veeleer een meester van postmoderne recyclage wordt het werk van Quentin Tarantino tot vervelens toe geïmiteerd. Vaak zelfs met de zegen van de jonge meester. Zo is hij de producer van ?Curdled?, waarvoor debutant Reb Braddock de gimmick jatte uit de Harvey Keitel-episode in ?Pulp Fiction?. ?Curdled?, een van de favoriete films in de ?Midnight Madness? sectie is een absurde zwarte komedie waarin een Venezolaanse immigrante in Miami een baan vindt bij de ?Post Forensic Cleaning Service?, een firma die na een huiselijk bloedbad de boel opruimt en alles weer bewoonbaar maakt. William Baldwin is de serial killer die terugkeert naar de plek van de misdaad en de schoonmaakster van zijn leven ontmoet.
Ook schatplichtig aan Tarantino, maar een veel betere criminele komedie, is ?2 Days in the Valley?, het beloftevol debuut van John Herzfeld. Het decor is de gekke, pastelkleurige San Fernando Valley in Los Angeles, een pop-art omgeving waar een groot aantal personages en sub-plots op een ingenieuze manier door elkaar worden gedraaid. De geïnspireerde cast wordt aangevoerd door DannyAiello als een uitgebluste huurmoordenaar, James Spader als een koelbloedige maniak en Paul Mazursky als een suicidaire scenarist. Zowel de ingewikkeld nonchalante constructie als de grappige visie op gruwelijk geweld is pure Tarantino, maar toch geeft Herzfeld er een persoonlijke draai aan.
Misschien zouden jonge filmers zich toch wat minder moeten inspireren op Tarantino en teruggrijpen naar de echte aartsvaders van criminele pulp. Zo maakte MTV-regisseur Steven Shainberg zijn bioscoopdebuut met ?Hit Me?, de keiharde verfilming van ?A Swell Looking Babe? van Jim Thompson, de zwartste van alle Amerikaanse crime-schrijvers. Het is een cynisch grappig verhaal over misdaad, roof, moord en begeerte, dat volledig speelt in een jaren-vijftig-hotel dat zijn beste jaren heeft gehad.
OOGKWAAL.
?Illtown? is dan weer een brandend actuele misdaadfilm over de krampachtige pogingen van jonge drugsdealers in Miami om hun gevaarlijke activiteiten te staken en het er toch levend van af te brengen. Schrijver-regisseur Nick Gomez jongleert briljant met de tegenstellingen tussen de verleidelijke fantasie-wereld van de drugscultuur en de brutale sociale realiteit. Een genre-oefening, zeker, maar Gomez hanteert op zulke manier de vertrouwde codes dat ze nieuw en bevreemdend lijken.
Sommige lieden zullen misschien ook ?Michael Collins? tot het misdaadgenre rekenen, de held is immers de vader van het terrorisme. Maar, zoals Neil Jordan terecht opmerkt, zijn de terroristen van gisteren vaak de staatslieden van vandaag. Jordan worstelde dertien jaar om zijn breed en ambitieus opgezet epos over Ierlands legendarische vrijheidsheld en oprichter van het IRA geproduceerd te krijgen. Liam Neeson vertolkt met veel envergure de titelrol, maar wordt van het doek gespeeld door Alan Rickman als de sluwe politicus Eamon De Valera, Collins’ bondgenoot en latere doodsvijand.
Zoals elk festival telde ook Toronto de nodige curiositeiten. ?Gray’s Anatomy? van Steven Soderbergh bijvoorbeeld. Dit is na ?Monster in the Box? van Nick Broomfield en ?Swimming to Cambodia? van Jonathan Demme al de derde verfilming van monologen van Spalding Gray. Op zijn vijftigste kreeg de conferencier een oogkwaal, waarover hij hier smakelijk vertelt. Hilarisch zijn de desperate pogingen om middels alternatieve therapieën een conventionele heelkundige ingreep te vermijden. Zijn opmerkelijk filmisch in beeld gezette monologen worden afgewisseld met interviews met mensen die traumatiserende ervaringen hebben opgelopen met hun ogen. Bizarre oog-getuigenissen waarbij je je oren niet gelooft.
Je moet Soderbergh één ding nageven : hij maakt telkens een film die niets met de vorige te maken heeft. In Toronto was ook nog zijn voorlaatste werkje te zien, ?Schizopolis?, een experimentele komedie over een rare religieuze beweging. Soderbergh haalt voor deze ultra low budget-productie alle verwarde stijlfiguren uit de jaren zestig van stal, maar wat nog het meest irriteert is de manier waarop hij voortdurend zelf voor de camera gekke bekken trekt. Waarmee we ongeveer weer op ons uitgangspunt zijn aanbeland : zo het niet aan elke acteur gegeven is om ook achter de camera te paraderen, zo is het zeker niet wenselijk dat elke getalenteerde cineast nu voor de verandering (of voor de goedkoop) zijn eigen persoontje opvoert.
Patrick Duynslaegher
Bij vergissing verscheen vorige week een verkeerd telefoonnummer van het Gentse Filmfestival. Het juiste is : 09/225.25.12
‘2 Days in the Valley : pastelkleurige criminele komedie.
Tom Hanks achter de camera : het allerbanaalste Amerika.