Beelden van de regen, van Japanse prenten tot Broodthaers.
Wat Turnhout voor ons land is, is Epinal voor Frankrijk: bakermat van de volkse prentkunst. Het Lorreinse stadje aan de Moezel heeft het ambachtelijke atelier, in 1796 gesticht door Charles Pellerin, in ere gehouden. De Imagerie d’Epinal drukt nog prenten, en het publiek komt er op geleid bezoek. Om dit dunner wordende erfgoed te ontsluiten, werd in 2003 op dezelfde site een kwik modern Musée de l’image gebouwd. Er is ruimte en verbeelding voor tijdelijke tentoonstellingen, zoals nu, over de regen. Niet bekeken als een metereologisch dan wel als een cultuurfenomeen. La Pluie heeft het over het oude bijgeloof en de weergoden, de lokale en de Japanse makers van prenten over de regen in de negentiende eeuw, de regen in de poëzie, de muziek en zelfs de hedendaagse kunst.
Het was Marcel Broodthaers die in 1969 in zijn stil filmpje Projet pour un texte een oeroude rol van de regen amendeerde, die van spelbreker. Had zijn personage, aan een tafeltje op de koer, zijn pen in de inktpot gedoopt en was hij net beginnen te schrijven, dan veegde een plotse plensbui een prachtvers in wording helemaal uit. In plaats van beschutting te zoeken, bleef hij doodgemoedereerd voortdoen met wat hij deed. Hoewel we alleen hem nat zien worden en niet de rest van het koertje, blijft de moraal onaangetast: de wil van de ware kunstenaar is sterker dan de natuur.
Noem de houding van Broodthaers in de regen een geloof in de verlichting tegen wil en dank. Toch gaat er iets opbeurends van uit in vergelijking met oudere geloofsopvattingen, die een mens met de neus op zijn nietigheid drukken. In het beeldverhaal M. le Vent et Mlle la Pluie op een handgekleurde prent (Epinal, vierde kwart negentiende eeuw) gooit juffrouw Regen schaterlachend een volle emmer leeg boven het hoofd van de arme mevrouw Aarde. Onze voorouders verweerden zich tegen de ontketende elementen door de aanbidding van een rist heiligen die ze beter te vriend hielden. Regende het op Sint-Medardus’ naamdag, bleef het veertig dagen doorregenen.
De Heilige Magdalena, bannelinge in de Provence, weende er dertig jaar onafgebroken, stromen vol, ter vergeving van haar zonden. De Franse Revolutie had zo’n hekel aan het gedoe dat ze bij bosjes heiligenbeelden in beslag nam. De analogie tussen regen en tranen deed Verlaine een onsterfelijk vers beginnen met ‘Il pleure dans mon coeur/comme il pleut sur la ville’, terwijl Apollinaire speciaal zijn lief Madeleine verwerkte in versregels die hij schuin liet aflopen als een pluviaal gordijn.
In de ‘hoge’ Europese kunst was de regen tot diep in de negentiende eeuw geen thema. De grote Japanse prentkunstenaars openden alle ogen. Op de expo zien we Hiroshige, Kunisada en Eisen neerslag noteren als een grafisch verfijnd motief, verraste en toch elegante bewegingen uitlokkend bij degenen die hem op hun ketel krijgen.
Jan Braet