Een dozijn doden is niet de enige tol die de media in Irak moesten betalen. De ‘ingebedde’ journalistiek is een forse stap terug voor de vrije verslaggeving, menen mediawatchers.
Een moeilijke vraag: wat is de grootste flater uit de oorlogsverslaggeving in Irak? Een groot kanshebber lijkt het bericht dat op een avond door enkele televisiezenders gelanceerd werd: een colonne van duizend tanks stormde uit Bagdad op de Amerikaanse troepen af. De volgende morgen opende een groot deel van de kranten in het westelijk halfrond met de ’tegenaanval van de republikeinse garde’. Toen de zandstorm ging liggen, bleek het echter om een fata morgana te gaan. De tweede kandidaat-flater is de verslaggeving over de honderden lijken die in een magazijn nabij Basra gevonden waren, slachtoffers van het despotisch regime, gefolterd en geëxecuteerd. Later bleek het om de goed verpakte resten van Iraanse soldaten te gaan, gesneuveld in de jaren tachtig en nu bijeengebracht voor hun repa-triëring naar huis. Van de mediablunders hadden zij alvast geen last meer.
De geloofwaardigheid van de journalistiek heeft er wel weer een knauw door gekregen. ‘Ondanks de marathonuitzendingen werden we nog slechter geïnformeerd dan in de vorige Golfoorlog’, zegt mediadeskundige Hans Verstraeten. ‘De manipulatie van de media was groter dan ooit tevoren. Het leek soms wel het autoritaire mediabeleid van het Ancien Régime.’ De achterliggende reden is volgens hem dat de Amerikaans-Britse oorlog tegen Irak zo omstreden was. Daarom moest de oorlog nu ook en vooral in de media gewonnen worden, en die propagandaslag was al lang bezig nog voor het eerste schot gelost werd. De oorlog zelf moest niet zozeer als een cleane videoclip gebracht worden zoals in 1991, maar meer als een heroïsche actiefilm. ‘Eigenlijk het format van de reality-tv. De kijker moest de illusie hebben dat hij de helden van zo dicht mogelijk kon volgen.’
De meesterzet van de militaire spindoctors was het systeem van de ‘ embedded journalists‘, de ingebedde journalisten die, het woord zegt het al, bijna letterlijk in bed lagen met de soldaten. Nadat de slag in Afghanistan grotendeels een onzichtbare oorlog was geweest, met weinig of geen nieuws van het front, zou dit de meest mediagenieke oorlog ooit worden. Ruim negenhonderd reporters werden militair getraind en ingekwartierd bij legereenheden. Het voordeel was evident: veel frontverslaggeving, spannende televisie, directe getuigenissen en soms pakkende details en close-ups. Hans Verstraeten: ‘Op kleine schaal was het al uitgetest in de Falkland-oorlog. Toen bleek al dat de reporters zich gewillig aan de militaire censuur onderwierpen. Dat was nu nog meer het geval. Ze tekenden op voorhand een contract om zich aan de opgelegde restricties te houden. Ze waren totaal van het leger afhankelijk. Ze keken door een militaire bril.’
Uit een eerste onderzoek van een studiegroep in Washington bleek al dat hun berichtgeving voor tachtig procent uit stand-ups bestond, praatjes van de reporters zelf, en dat ze vooral anekdotisch materiaal brachten, zonder breder perspectief. Driekwart van hun berichten werden live op het scherm gesmeten, zonder montage of controle door de redactie. Geen enkel verhaal ging over slachtoffers. Enkele reporters, die zich niet aan de spelregels hielden, werden prompt naar huis gestuurd. Hans Verstraeten: ‘Het grootste nadeel is dat ze leven met de soldaten en er zich helemaal mee identificeren. De camera’s op de tanks keken letterlijk vanuit het perspectief van de soldaat en het kanon. Nooit van de andere kant.’ Velen groeiden uit tot de cheerleaders van de Amerikaanse successen. Een soort kosteloze pr-man van hun legereenheid.
GEEN KIJKCIJFERKANON
Op voorhand was door Amerikaanse ministers dreigend gezegd dat de onafhankelijk opererende journalisten Bagdad moesten verlaten, wat de meesten dan ook deden. Zij die vanuit Koeweit via listen en sluipwegen Irak clandestien binnentrokken, werden op alle mogelijke manieren geboycot en geïntimideerd. Een vierkoppige ITN-ploeg werd al de eerste dag door de ‘coalitietroepen’ beschoten; alleen de Belgische cameraman Daniël Demoustier wist te ontkomen. Ook 8 april, de laatste dag voor de val van Bagdad, was een zwarte dag voor de onafhankelijke pers. Een Amerikaanse tank schoot doelgericht op het Palestine Hotel en doodde twee journalisten. Een medewerker van de Arabische zender Al-Jazeera kwam om toen een precisie-raket op hun kantoren insloeg.
De aanwezigheid van Arabische satellietzenders zoals Al-Jazeera en Abu Dhabi TV, die de oorlog ook van de andere kant bekeken, was misschien wel het grootste verschil met de eerste Golfoorlog, toen het Amerikaanse CNN nog het monopolie had. ‘Zij hebben zich nu minder eenzijdig opgesteld dan de patriot- tische Amerikaanse zenders. Zij hebben vooral op de slachtoffers gefocust, terwijl de Amerikaanse reporters kraaiend op een tank door de woestijn denderden en oorlogje leken te spelen’, zegt Sami Zemni van de Gentse universiteit. ‘Voor de Arabische wereld is daarmee een onomkeerbare stap naar meer persvrijheid gezet. Maar voor de Amerikaanse overheid was het frustrerend dat ze het nieuws niet wereldwijd konden domineren. Daarom geloof ik nooit dat die raketinslag bij Al-Jazeera toeval was. In de Afghaanse oorlog was op dezelfde manier al hun kantoor in Kabul gebombardeerd.’
In dat klimaat van militaire controle en zelfcensuur zijn er gelukkig ook een aantal vrijbuiters die hun eigen weg blijven gaan, zegt Sami Zemni. ‘In België heeft Rudi Vranckx, die jarenlange credibiliteit heeft opgebouwd en op een grote terreinkennis kan terugvallen, bijdragen van internationaal niveau gemaakt. In Engeland heeft Robert Fisk, wiens vertaalde stukken hier in De Morgen te volgen waren, ongetwijfeld de beste berichtgeving gebracht. En ongelooflijk maar waar: de Amerikaanse sterreporter Peter Arnett, die zich ietwat kritisch over de oorlogsstrategie had uitgelaten, werd prompt ontslagen en riskeert nu zelfs om als landverrader vervolgd te worden. Als dat in een Arabisch land zou gebeuren, zou iedereen protesteren tegen die middeleeuwse praktijken, maar nu gaat het bijna ongemerkt voorbij. Kritische, diepgaande journalistiek in crisistijd is geen prioriteit meer.’
Als de vorige Golfoorlog de oorlog van het CNN-effect op televisievlak was, dan zal deze oorlog – geen kijkcijferkanon – misschien de doorbraak voor het internetnieuws worden, denkt Hans Verstraeten. Voor de vredesbetogingen was al massaal via het internet gemobiliseerd, maar ook tijdens de oorlog was er grote aandacht voor min of meer onafhankelijke nieuwssites, alternatieve weblogs en discussieforums. Anderzijds werden in Amerika ook kritische websites door patriottische servers van het net gehaald, en de Engelstalige site van Al-Jazeera werd door hackers zelfs platgelegd. Verstraeten: ‘Maar het is gebleken dat ook veel Amerikanen, die de propaganda van de commerciële massamedia niet meer geloven, naar onafhankelijke websites uitweken, wat toch hoopgevend is. Zij beseffen blijkbaar dat de klassieke media nu ook bedreigd worden door het samenvallen van commerciële en militaire belangen.’
Chris De Stoop