De man die de ramen van de Vlaamse pastorie opengooide en daartoe 100 boeken schreef, wordt 90 jaar. Aster Berkhof wilde als kind overal naartoe, maar is in de literatuurgeschiedenis nergens te vinden. Hoe komt dat?
In juni 2010 wordt hij 90, wat hem met voorsprong de nestor van de nog actieve auteurs in Vlaanderen maakt. Recent publiceerde hij zijn 100e boek, een bundel verhalen, en hij werkt gezwind aan zijn 101e, de zoveelste roman. Jarenlang was hij de meest ontleende romanschrijver in de Vlaamse bibliotheken, met het succesnummer Veel geluk, professor op kop. Je kunt Aster Berkhof met recht de Conscience van de twintigste eeuw noemen. En toch is hij in officiële literatuurgeschiedenissen nauwelijks een vermelding waard, vaak uitsluitend dan nog om zijn indertijd meest controversiële roman Het Huis van Mama Pondo (1972).
Waarom weegt zo’n oeuvre niet zwaarder door in de Vlaamse literatuur? Omdat Berkhof, hoe diep de gang van zaken in de wereld hem ook raakt, lange tijd en onverbeterlijk de lichtheid van het bestaan in zijn boeken draaglijk maakte. Grenzeloos optimisme leerde hij maar moeilijk af. Een levensgenieter is hij nog steeds.
Frisse lucht
Voor Het Huis van Mama Pondo, een aanklacht tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika, documenteert Berkhof zich grondig en reist hij in 1967 door het land om te zien hoe het er echt toegaat. Tegen zijn gewoonte in werkt hij drie jaar lang aan het boek. Uit verontwaardiging doopt hij zijn pen diep in de zwarte inkt: al de misstanden en de ellende en de niet te bevatten onmenselijkheid bundelt hij in het verhaal van een gezin met zeven kinderen, van wie er maar één overblijft om het allemaal voort te vertellen. Het boek veroorzaakt heel wat deining in Vlaanderen. Dat hij er veel bij gefantaseerd heeft en dat hij zwaar overdreven heeft, oordeelt de kritiek – vooral die uit de hoek van ‘de vrienden van Zuid-Afrika’. Al de aangehaalde feiten komen nochtans recht uit de werkelijkheid, en Berkhofs verontwaardiging is puur. In een repliek in De Standaard haalt de schrijver ook persoonlijke motieven aan om de apartheid te verwerpen: ‘Ik weet heel zeker dat we elkaar niet mogen doen lijden, elkaar niet grieven in de geringe waardigheid die we hebben.’ Die universele humanitaire bekommernis en existentiële bescheidenheid typeren hem.
Lezend Vlaanderen schrikt van de krachtige uithaal van de volksschrijver die bekendstaat om zijn vlotte liefdesromans die zich in de betere kringen afspelen, zijn reisreportages en zijn opgewekte optredens in televisiespelletjes en reisprogramma’s. Berkhof was als ontspanning gaan schrijven terwijl hij tijdens de oorlog in Brussel aan zijn doctorale scriptie werkte. Na afloop voorzag hij een carrière in de literatuurwetenschap, maar de schrijverij lokte hem daarvan weg. Vroege romans als de detective De heer in grijze mantel (1944), Rotsen in de storm (1947), een 900 pagina’s dikke, romantische avonturenroman, en Veel geluk, professor kenden moeiteloos succes – ook al kreeg al dat geflirt en gefladder in de professor in 1949 nog een ‘zedelijke kwotering: III-IV (d.i. voor gevormde lezers)’ mee.
Drie of vier publicaties per jaar zijn in de jaren vijftig geen uitzondering. In zowat alle genres is Berkhof bedreven: historische romans, avonturenromans, detectives, jeugdboeken, hoorspelen en later televisiescenario’s. Met Isidoor (1951) en Als een wolf in de wildernis (1962) duikt hij diep de duistere Kempen in, die hij kent van in zijn jeugd. Met de buitenlandse settings in zijn romans, maar vooral met zijn reisreportages over Marokko, Mexico, zwart Afrika en India gooit hij in het cultureel ontluikende Vlaanderen, waar de televisie net het venster op de wereld op een kier heeft gezet, de grenzen open. Zoals bij Maria Rosseels zaait het uitzicht op de wijde wereld met al zijn verscheidenheid twijfels in zijn overtuigingen. Zijn zogenaamde probleemromans als Dagboek van een missionaris (1962), Het einde van alles (1965) en De woedende Christus (1965) tonen de populaire schrijver van een heel andere kant. Respectievelijk een missionaris in India, een kapelaan in Zuid-Italië en een pater in Spanje stellen elementaire vragen naar de zin van hun engagement en hun bestaan, geconfronteerd met de ontluistering van hun godsdienstige idealen en met hun persoonlijke onmacht, angst en twijfels. Als moderne gelovige kijkt Berkhof hoopvol uit naar het tweede Vaticaans concilie, maar het resultaat ontgoochelt hem zwaar. Van dan af sluipt er grimmigheid in zijn engagement, verzet, protest, en rancune.
Sloop het bestel
In zijn ‘serieuze’ romans kun je de maatschappelijke ontwikkelingen in Vlaanderen van na de Tweede Wereldoorlog aflezen, en parallel daarmee de mentale emancipatie van de Vlaming. ‘Tot volop in mijn studie aan de universiteit heb ik in de echte hellevlammen geloofd’, schrijft Berkhof in zijn autobiografische aantekeningen in De zomer en ik (1982). ‘Maar op een bepaald ogenblik hield dat op. Toen lag daar plots in zijn glorierijke weelde het leven voor mij open.’ In de jaren vijftig staan hij en zijn generatie zichzelf toe bovenal te genieten van het leven. De voorwaarde daarvoor is de sloop van het vooroorlogse maatschappelijke en morele bestel, en dat doet Berkhof in zijn romans grondig. Enerzijds met begrip, maar ook niet zonder bijtende rancune om de persoonlijke schade die dat bestel heeft teweeggebracht. Niet toevallig wordt het ouderlijke huis, het bastion van de traditionele familie De Stobbelaere uit Toen wij allen samen waren (1978), in het tweede deel van de trilogie voor de hele kroost Mijn huis in de verte (1979) en stort het in Leven in de zon (1980) deels in door de overstromingen in 1953. Door hun onbegrip beknotten de ouders – een ambitieuze conservatieve politicus en zijn loyale, hardvochtige vrouw – de vrije en evenwichtige uitgroei van hun acht kinderen. Elk apart trekken die met een probleem hun eigen leven in: de obligate zoon-priester met geloofstwijfels, de zoon-politicus met gewetensvragen, een dochter met schuldgevoelens over haar mislukte huwelijk, een zoon en schoondochter met seksuele disfuncties enzovoort, gehavend als ze allemaal zijn door een stugge, hypocriete moraal. De strijd hoeft niet in een generatieconflict beslecht te worden. In Amanda (1983) laat een perfecte echtgenote en gedroomde moeder kort na de achttiende verjaardag van haar jongste, zevende kind alles en iedereen in de steek en eist ze haar eigen leven op. Aan haar kinderen legt ze in een brief uit waarom, maar haar echte beweegredenen vinden ze in wat er in haar eerste drie huwelijksnachten is gebeurd. Het kan voor al deze personages dus een tijd duren voor hun leven uitmondt in de ongedwongen, zelfbeschikkende levenslust van het begin van de jaren zestig.
Maar het verwachte paradijs vertoont grote barsten. De opvallende pessimist, die in de literaire fabel Lieve, mooie aarde (1977) het heimwee naar hoe goed het was laat overspoelen door het kwaad van de wereld, slaagt er niet meer in aan het eind de zon toch weer te laten schijnen. En dat pessimisme doet op zijn leeftijd de onvrede tot onversneden afkeer gisten.
Barse taal
De zeventig voorbij verandert Berkhof van uitgeverij: Julien Weverbergh haalt hem binnen bij Houtekiet. Hij schakelt over naar een hogere toonaard. Volgt nu een rij van forse romans waarin hij verrassend kras uithaalt naar het nieuwe religieuze fundamentalisme en de schaamteloze politieke praktijken die hij rond zich detecteert, allemaal gerechtvaardigd door de dienst aan Kerk en vaderland.
In Donnadieu (1991) doet hij het familieverhaal van de trilogie nog eens over in een andere versie, maar nu in een barse taal die zijn lezers verschrikt. Eén zoon van een strenge katholieke potentaat zal kardinaal worden, en een andere eerste minister, al moet dat dan met gelobby en gemanipuleer, met louche perspraktijken, zelfverloochening en verraad. En al moet de vader daarvoor een derde zoon, een ‘verlopen’ priester-arbeider met te ruime opvattingen over het celibaat, harteloos onschadelijk maken. Octopus Dei (1992) zet de heimelijke machtspraktijken van Opus Dei in de kijker. In Happy Town (1994) heeft de Brusselse vastgoedtycoon ‘Charlie’ Bremer banden met extreemrechtse organisaties, en in hun conflict met de bewoners van een verpauperde volkswijk die opgeruimd moet worden vallen er doden. Met Gods geweld (1996) speelt in Zuid-Sudan, waar enkele idealistische morele expats redeloos overrompeld worden door de sharia en zich afvragen hoe ze zich ertegen kunnen verdedigen. De Franse journaliste in Bagdad Palace (2005) begrijpt niet waarom jonge moslimmannen zelfmoordterrorist willen worden, maar ook niet wat de Amerikanen in Irak uitrichten. De hoofdpersonages in deze boeken zijn wel vaker welmenende journalisten, die in hun afzijdigheid de onthulling van de waarheid verkiezen boven promotiekansen en carrière, maar die finaal hun machteloosheid moeten erkennen. Liefde, ook de ouderwetse romantische liefde, is niet noodzakelijk uitgesloten want ‘gloed’, zoals zelfs bisschop Stubbe in Daneelken (2003) fijntjes zijn ervaring omschrijft, is het onmisbare hoogste menselijke goed. Maar nee, het loopt nooit meer goed af in deze romans. De ineenstorting van het traditionele, katholieke en burgerlijke bestel in Vlaanderen, het grote thema in Berkhofs probleemromans, heeft dan wel tegelijk de poorten naar de wereld opengegooid, maar niet zo gauw had hij daar het paradijs aangetroffen of de institutionele restauratie zette alweer in. En die heeft zijn hooggestemde wereldbeeld nijdig geërodeerd.
Haastwerk
Dat morele en humanitaire engagement van Berkhof is ongetwijfeld bewonderenswaardig. Dat hij daarmee toch nooit een plaats in de literatuurgeschiedenis heeft verworven, komt doordat in zijn schrijfhaast zijn ongedurige goede bedoelingen hem als romancier voor de voeten lopen. Er valt namelijk technisch nogal wat aan te merken op veel van zijn romans. Dat ze vlot geschreven zijn en vlot lezen, daar valt voor een volksschrijver niks op af te dingen. Maar vaak zijn ze simpel ontworpen, zitten ze ook maar los in elkaar, en moet de auteur goocheltoeren uithalen om geloofwaardig te blijven. In Mijn huis in de verte, als het gezin uiteen is gevallen en de acht kinderen verspreid over België wonen, fietst verteller Jan tijdens de oorlog noodgedwongen gedurig van hot naar her om bij ieder zijn verhaal te kunnen gaan ophalen. In Donnadieu treedt een out of the blue opduikend personage alleen kort op om een voor de plot kapitale brief te schrijven. Vaak forceert Berkhof verhaalwendingen uit ongeduld en voortvarendheid, en mist hij daardoor geloofwaardigheid en overtuigingskracht. Een ander gezichtspunt, een beter uitgekiende compositie en meer overweging hadden dit allemaal kunnen voorkomen of omzeilen.
Het fundament van zijn gedrevenheid blijft ondanks alles onaangetast: zijn verrukking over het leven. ‘Ik word het niet moe onze prachtige aarde te verkennen’, schrijft hij in de autobiografische schets ‘Souvenir’ (uit 2004) in Alle verhalen. Hoe het allemaal begon vertelt hij daar. In de lagere school, toen niet sprookjes hem fascineerden maar boeken over verre landen en steden en andere mensen. Overal wou hij ooit naartoe. Dat heeft hij voor zichzelf ook gerealiseerd: niets minder dan de hele wereld is zijn vertrouwde biotoop geworden. En hij bevolkt hem in zijn boeken graag met mooie mensen met avontuurlijke beroepen en innemende vrienden die in verre oorden elkaars pad kruisen en dan intense momenten beleven. De betoverende glans die Berkhofs werk afgeeft komt voort uit die kosmopolitische levenslust, het uitgangspunt dat de mens het volste recht heeft om zich genereus en sensueel uit te leven tijdens dit bestaan. Daar is geen benepen moraal tegen opgewassen, van welke instantie die ook uitgaat. Als hij schrijft, vertelde hij in Leven in de zon, voelt hij zich door die wereld omringd. ‘Ik herinner me dan weer die gezichten. Ik hoor die talen. Ik ruik die kruiden. Ik vind weer die weidse verten terug waar ik nooit genoeg van kan krijgen.’ Toen hij begin de zestig was, zag hij zichzelf met een tevreden glimlach daar (toen nog) aan de schrijfmachine zitten, ‘een opgewekte, soms weemoedige, ietwat grillige, maar doorgaans betrouwbare, hoogst fantasierijke, matig dappere, betrekkelijk zelfzuchtige, welmenende man, die geen revolutie maakt, maar wel de dag dat ze hem dat verbieden, en die daar vrede mee schijnt te nemen. Is dat oud worden?’
Hij kan het weten, ondertussen.
www.knack.be
DOOR jos borré
Berkhofs ongedurige goede bedoelingen liepen hem als romancier voor de voeten.