Op zijn partijgenoot Jan Jambon na lag geen enkel lid van de nieuwe regeringen zo onder vuur als Theo Francken. De staatssecretaris voor Asiel en Migratie is niet onder de indruk. ‘Mijn reputatie als keiharde is manifest onjuist.’

Wittebroodsweken waren de staatssecretaris voor Asiel en Migratie niet gegund. Het weekend na de eedaflegging kwam Theo Francken (N-VA) in zwaar weer terecht omdat hij acte de présence had gegeven op het verjaardagsfeestje van zijn 90-jarige partijgenoot Bob Maes, in 1950 de stichter van de Vlaamse Militanten Orde (VMO). Laurette Onkelinx greep de kans om zich te laten gelden als de nieuwe oppositieleidster van de PS. Vanaf de Kamertribune wierp ze premier Charles Michel voor de voeten: ‘Het geluid van laarzen galmt door uw regering.’ Diezelfde week kwam Francken in nog nauwere schoentjes toen een drie jaar oude Facebookpost opdook waarin hij naar aanleiding van een artikel in The Economist vragen stelde bij de economische meerwaarde van Marokkanen, Algerijnen en Congolezen. De staatssecretaris was nog geen week beëdigd, of hij verontschuldigde zich al in de Kamer.

En dan was er ook nog het incident met Dyab Abou Jahjah. De laatste had een betoging aangekondigd voor het kabinet van ‘Franckenstein’. Francken viseerde zijn politieke tegenstrever ad hominem: dat hij geen lessen te krijgen had van een man als Abou Jahjah, die met een vals asielverhaal en een schijnhuwelijk België was binnengeraakt. In De Standaard raadde Open VLD-voorzitster Gwendolyn Rutten de nieuwe staatssecretaris aan te leren wanneer te spreken in naam van het hele land, en wanneer te zwijgen in naam van het hele land.

Al tijdens de eedaflegging was Theo Francken betrokken bij het allereerste relletje van de regering-Michel. Terwijl hij in Laken de eed aflegde, stak hij zijn vingers opvallend ver van elkaar omhoog, in V-vorm. De Franstalige pers schreeuwde moord en brand vanwege dit affront aan koning Filip. De Vlaamse Beweging speelde de vermoorde onschuld. Francken vandaag, met een brede grijns: ‘Dat V’tje was vooraf niet afgesproken. Maar ik zag de Jan (Jambon, nvdr.) het doen. Zo’n kans kon ik niet laten liggen.’

Dat incident was nog onschuldig, maar nadien werd het bittere ernst.

FRANCKEN: Ik had wel een of andere charge verwacht. Mijn eerste jaar als Kamerlid, in 2010-2011, was met een regering van lopende zaken. Parlementsleden als Jacqueline Galant en Denis Ducarme (MR), Nahima Lanjri (CD&V), Bart Somers (Open VLD) en ikzelf hebben toen al een Zweedse coalitie gesmeed die de Kamer strengere migratiewetten liet goedkeuren: het begin van de afschaffing van de snel-Belgwet, een lijst met veilige asiellanden, en strengere regels voor gezinshereniging. Dat is de belangrijkste migratiewet van de laatste vijfentwintig jaar omdat we zo het grootste migratiekanaal naar ons land aanpakten. De PS stemde tegen – het was haar eerste zware nederlaag in het parlement. Tijdens dat Kamerdebat heb ik lacherig opgemerkt: ‘Ik stel mijn timer in om te zien wanneer voor het eerst het woord discriminatie valt.’ Geen minuut later had ik prijs. Ik ben dus wel wat gewoon. Toch werden intussen al die wetten getoetst en goedgekeurd door het Grondwettelijk Hof, zonder ook maar één vernietiging.

Dat is toch nog iets anders dan alle camera’s op u gericht voelen, en een hele week moeten doen alsof u er ijzig kalm bij blijft.

FRANCKEN: Nochtans was dat het enige nuttige wat ik kon doen: rustig blijven, zeker geen scène maken. Dat heeft geen zin. Wie geschoren wordt, moet stilzitten. (wrijft over zijn gemillimeterde haar) Ik kan het weten.

Dat de PS mij als een racist zou proberen te framen, stond in de sterren geschreven. Het is onderdeel van haar strategie om de MR te treffen. De Franstalige liberalen zullen vijf jaar lang worden aangevallen als de partij die het mogelijk heeft gemaakt dat de N-VA in de regering kwam. Men viseert mij om aan te tonen dat de N-VA een vuile, extreme partij is.

Maar de PS-aanval op u miste zijn doel niet. De MR werd zenuwachtig.

FRANCKEN: De premier heeft mij welgeteld één keer gebeld. Dat was een correct gesprek. Hij verwachtte terughoudendheid, en dat is logisch. Charles Michel kent mij natuurlijk uit de onderhandelingen. Hij weet perfect wat mijn visie op migratie is. Hij weet ook dat ik er geen extreme of radicale denkbeelden opna houd. Alleen had ik op Facebook niet Congolezen, Algerijnen en Marokkanen met de vinger moeten wijzen. Het is een goede les geweest: ik heb mensen gekwetst die ik nooit heb willen schofferen.

Bart De Wever waarschuwt voor Facebook en Twitter: het zijn fora voor cafédiscussies, en elke ongelukkige uitspraak aan die toog blijft levenslang traceerbaar.

FRANCKEN: Maar het is toch niet omdat er ooit een bericht op Twitter of Facebook is verschenen, dat dit de pers ontslaat van de plicht om haar werk goed te doen? Ik kreeg onlangs zelfs wat last met een tweet over Zwarte Piet. Het ging om een bericht van mij aan het Nederlandse VVD-Tweede Kamerlid Han ten Broeke. In het NAVO-parlement heb ik Han leren kennen als een aangename man, we onderhouden hartelijke contacten. In oktober 2013, wanneer in Nederland de Zwarte Pietendiscussie in alle hevigheid woedt, drink ik na een tenniswedstrijd een glas in het cafetaria van onze club. Op de kaart staat altijd een wisselende selectie speciale bieren. Uitgerekend die week staat het Zwarte Pietbier in de aanbieding. Hilariteit alom. Ik wil Han ten Broeke wat opbeuren en stuur hem een tweetje: ‘Verdorie, zelfs als je Zwarte Piet hebt gedronken, blijft hij zwart.’ Het was niet de geweldigste mop ter wereld, maar op dat moment was het best grappig. En vooral: hoogst onschuldig. Alleen trekt een jaar later geen enkele journalist meer na wie Han ten Broeke is, of waarom ik die boodschap tweette. Als iemand begint te blaffen, huilt de rest maar mee.

Is dat geen N-VA-ziekte: het ingebakken wantrouwen tegen de pers?

FRANCKEN: Ik scheer niet alle journalisten over dezelfde kam. Maar ik ben voorzichtiger geworden. Je kunt mijn Economist-post op Facebook toch niet los zien van mijn werk als parlementslid? En wie dat bericht bovendien leest naast alles wat ik over migratie heb geschreven, kan toch niet ernstig beweren dat ik een racist ben? Ik heb scherpe meningen, maar ik ben vooral bezeten van mijn vak. De discussie over migratie houdt heel Nederland en Scandinavië bezig. Als we het debat niet mogen voeren in België, zijn we slecht bezig. Na vijftig jaar wil deze regering de koers veranderen. We willen zacht blijven voor de kwetsbaren, maar we zullen harder en ook repressiever worden voor degenen die denken dat ze misbruik moeten maken van onze welvaart en gastvrijheid.

Gaat uw aandacht niet vooral naar gedwongen uitwijzingen?

FRANCKEN: Wat uitwijzingen betreft, ligt mijn prioriteit bij de illegalen in onze gevangenissen. Hun aandeel stijgt elk jaar. Bijna 40 procent van de gevangenispopulatie heeft geen legaal verblijfsrecht. Vorig jaar zijn er 13.000 vreemdelingen vrijgekomen uit de gevangenis, 7700 van hen waren illegaal en kregen het bevel het grondgebied te verlaten. Daarvan zijn er slechts 688 via gedwongen repatriëring het land uitgezet. Dat moet beter kunnen. En dan heb ik het niet eens over de zakkenrollers, die niet in de arresthuizen raken. Tegelijk moet ik realistisch zijn. Elk jaar krijgen ongeveer 70.000 mensen het bevel om het grondgebied te verlaten. In de praktijk zijn we in staat om er ongeveer 3000 à 4000 werkelijk te repatriëren.

Zou u echt niet meer illegalen willen verwijderen?

FRANCKEN: Ik heb weinig keuze. De capaciteit van de politie is beperkt, het aantal plaatsen op de vluchten is gelimiteerd. Het VB zegt wel dat we alle illegalen het land moeten uitzetten, maar dat is onmogelijk. Ik zou de gelukkigste man van het land zijn als elke sans-papiers vrijwillig zou willen terugkeren. Vrijwillige terugkeer wordt daarom ook de hoofdfocus van ons beleid. Elk jaar komen er 130.000 mensen toe, en zijn er 60.000 à 70.000 die vertrekken – dat laatste wordt meestal vergeten. Maar uitgerekend de illegale delinquenten, de drugsdealers en al die ex-gevangenen willen natuurlijk niet vrijwillig terug. Hen zullen we dwingen.

We moeten de kentering in het asielbeleid doortrekken waarmee we tijdens lopende zaken begonnen zijn, en dat in de vorige regering is uitgewerkt door Maggie De Block (Open VLD). We moeten de lijn aanhouden die De Block heeft uitgezet.

U hebt vanuit de oppositie toch tweeënhalf jaar storm gelopen tegen De Block? Het was altijd te weinig en te laat?

FRANCKEN: Ik ben altijd eerlijk geweest in mijn beoordeling. Wetten goedkeuren is één zaak – en dat hebben we dus gedaan. Een andere zaak is die wetten uitvoeren. Dat is de grote verdienste van Maggie De Block: ze voerde uit wat werd goedgekeurd, dat is niet altijd zo geweest. Maar natuurlijk zal ik het anders aanpakken dan zij. Ik heb het altijd moeilijk gehad met de uitwijzing van de jonge Afghaan Navid Sharifi. Toen dacht ik: in godsnaam, waar gaat het over?

FRANCKEN: Waarom niet? Mijn reputatie als ‘keiharde’ is manifest fout. Mijn prioriteit is niet het terugsturen van een goed geïntegreerde jongere die hier op zijn dertiende is aangekomen, die actief is bij de scouts, die les heeft gevolgd aan de vakschool en nu aan de slag is in een knelpuntberoep. Met zulke uitzettingen hou ik me niet bezig, punt uit.

Beslist u telkens zelf? Johan Vande Lanotte (SP.A) zei ooitdat hij de asieldossiers de moeilijkste vond uit zijn carrière:het kroop onder zijn huid.

FRANCKEN: Toen Patrick Dewael (Open VLD) bevoegd was voor migratie schreef hij zelfs een boek met als titel Eelt op mijn ziel. Natuurlijk moet je dossier per dossier bekijken. En de versie van een dossier in de krant is niet altijd dezelfde van het dossier dat de Dienst Vreemdelingenzaken aan mij overmaakt. In de paar maanden op Asiel en Migratie heb ik geleerd dat er vaak twee waarheden zijn.

Vande Lanotte en Dewael zijn nochtans geen koorknapen.

FRANCKEN: Dat is zo. Maar je moet erover praten, dat helpt. Ik heb veel mensen vanuit de administratie naar mijn kabinet gedetacheerd. Zij kunnen een dossier vanuit elk perspectief beoordelen. Maar het blijft delicaat. Het gaat om iets anders dan de heffing op een bedrijfswagen en de vraag of iemand 200 euro meer of minder moet betalen op zijn Audi A4. Al mijn dossiers gaan over mensen. We beslissen of we een familie terugsturen naar haar land van herkomst, een land dat ze na vijf jaar België vaak niet meer herkent, en met kinderen die hier geboren zijn.

Hoe raakt een politicus gepassioneerd door migratie? Wie maakt van het sluiten van grenzen en het al dan niet terugsturen van mensen zijn levensproject?

FRANCKEN: Het klinkt misschien paradoxaal, maar migratie is een bijzonder sociaal thema. Ik ben altijd sociaal bewogen geweest. Toen ik op internaat zat in het Montfortcollege in Rotselaar werkte ik als vrijwilliger in een gehandicaptenatelier. Ook in mijn studententijd bleef ik als student pedagogie sociaal geëngageerd.

Pedagogie staat bekend als een meisjesrichting. Waarom hebt u die studie gekozen?

FRANCKEN: Opvoeding van kinderen en jongeren interesseert me zeer. Ik kom uit een warm nest, maar één met duidelijke afspraken. Wij werden streng maar rechtvaardig opgevoed. Dat model wil ik doorgeven. Mijn grote droom is om ooit nog een school te beginnen. Het mag een strenge school zijn – ik zou punten laten aftrekken voor dt-fouten. Ik zou een gemotiveerd leerkrachtenteam aantrekken, en het gezag van de leerkracht herstellen. Ik droom ook van een grote school, met veel plaats om te spelen en te sporten. Mens sana in corpore sano – een gezonde geest in een gezond lichaam: de kinderen moeten zich ook fysiek kunnen uitleven.

Zulke scholen hebben we niet meer in Vlaanderen?

FRANCKEN: Er zijn er nog altijd, maar steeds minder. Terwijl er een grote maatschappelijke vraag is naar een school die duidelijke lijnen trekt en waar de leerkracht gezag heeft en uitoefent, maar waar ook veel aandacht is voor sport, recreatie en vriendschap.

Het lijkt sterk op een klassiek, haast Brits college. Die richten zich vaak op ‘witte’ kinderen uit kansrijke families.

FRANCKEN: Dat is een cliché. Ik ben er heilig van overtuigd dat vooral gezinnen van migranten veel belang hechten aan een goede school voor hun kinderen. Vergist u zich niet: de witte vlucht uit een bepaalde school wordt vaak gevolgd door een zwarte vlucht. Een groeiend aantal migranten weigeren hun kinderen naar een school te sturen waar veel kinderen het Nederlands niet beheersen en het niveau achteruitgaat. Endan gaat zo’n school onherroepelijk dicht.

Was u tijdens uw studie al politiek actief?

FRANCKEN: Nee. Ik keek naar De Zevende Dag en ik las Knack. Mijn familie was niet politiek geëngageerd. Mijn vader komt uit Essen in de Noorderkempen en studeerde geneeskunde in Leuven, hij heeft zich nadien als huisarts in Lubbeek gevestigd. Mijn moeder komt uit Charras, een piepklein dorpje in Frankrijk, nabij Angoulême. Ze heeft voor haar achttiende geen woord Nederlands gesproken. Ze studeerde ook in Leuven: geschiedenis, maar dan aan de Franstalige afdeling. In de woelige periode van Leuven Vlaams moeten zij een van de weinige ’tweetalige’ koppels zijn geweest die elkaar nog gevonden hebben.

Dat is niet meteen een klassieke Vlaams-nationale stamboom.

FRANCKEN: Helemaal niet.Niemand van mijn familie deed aan politiek. Ik ben geen zoontje ván. Ik heb mijn weg zelf moeten maken en ben er trots op ook.

Wanneer bent u bewust Vlaming geworden?

FRANCKEN: Op internaat, in het Montfortcollege. Mijn KSA-leider was Joris Vandenbroucke (oud-kabinetschef van Freya Van den Bossche, nu Vlaams Parlementslid voor de SP.A, nvdr. ). Toen was hij heel Vlaamsgezind. (grijnst) Joris was al erg actief bij de Volksunie-Jongeren. Tijdens mijn laatste jaar pedagogie was het ook Joris die ervoor zorgde dat ik stage kon volgen op de Kamerfractie van VU-ID. Zo ben ik in de politiek gerold.

Ik vond het spijtig dat onze wegen uit elkaar gingen toen VU-ID uit elkaar spatte. Joris volgde Bert Anciaux naar wat Spirit zou worden. Ik vond dat Anciaux en de zijnen mentaal volledig afscheid hadden genomen van de Vlaamse zaak. Terwijl de Vlaamse strijd mij juist voor de VU had doen kiezen. Ik vind Joris nog altijd een geweldige kerel. We hebben andere keuzes gemaakt, maar we blijven elkaar respecteren.

Wat vond uw Franstalige moeder van uw Vlaamse engagement?

FRANCKEN: Mijn ouders waren zeker niet anti-Vlaams. Mijn moeder heeft in negen maanden tijd Nederlands geleerd. Ze vindt het onbegrijpelijk dat sommige Franstaligen al tientallen jaren in Vlaams-Brabant wonen en nog altijd geen woord Nederlands spreken. ‘Onwil’, zegt ze. Ons ma kan dan bijzonder cru uit de hoek komen.

De N-VA’ers van het eerste uur zijn trots dat ze in 2003 hun tocht door de woestijn hebben overleefd. Achteraf bleek het veeleer een flinke wandeling geweest te zijn. Al in 2004 zat u mee aan tafel bij de Vlaamse regeringsonderhandelingen. Dat is niet slecht voor een jongeman van 26.

FRANCKEN: Bij de verkiezingen van 2003 behaalde ik amper 922 stemmen: de toekomst zag er echt niet stralend uit. Maar hoe kort de woestijntocht ook is geweest, onze drinkbussen waren leeg en alle kamelen waren gaan lopen. Ik kan nog iedereen opsommen die erbij was. Het was een heel kleine groep.

Wat er aan Jong-N-VA’ers overbleef in Leuven ging eenmaal per week een glas drinken in het legendarische café Onder Den Toren. Ze hadden daar zuipkaarten voor een paar honderd frank, en op donderdagavond tapte Matthias Diependaele. Daar stonden we dan: Sander Loones, Joachim Pohlmann, Sarah Smeyers en ikzelf. Als je ziet wat nu van dat clubje geworden is, dat is toch onwaarschijnlijk? Geen enkele partij doet ons dat na.

Hoe komt het dat u met enige regelmaat betrokken raakt in toestanden, en niet alleen op Twitter en Facebook. Er was een N-VA-groepje met de provocatieve naam VNV, u bent ooit op café in een handgemeen verwikkeld geraakt met een aantal SP.A’ers.

FRANCKEN: Ik ben wie ik ben, maar om nu te zeggen dat ik regelmatig betrokken raak in toestanden, dat vind ik wel kort door de bocht.Na een lange Kamerzitting wilden mijn N-VA-collega Manu Beuselinck, onze woordvoerster Valerie Van Peel en ik nog iets drinken in Café Treurenberg bij het parlement. Daar zal al een groepje SP.A-medewerkers, zichtbaar boven hun theewater. Ze riepen meteen ‘Theo Fasco!’ en natuurlijk volgde de Hiltergroet. Ik zag de bui hangen en ging naar de wc, ik had geen zin in een zattemansruzie. Toen ik terugkwam, stonden de twee groepen al neus tegen neus. Valerie gaf de agressiefste SP.A’er, een kerel uit Oostende, een ferme duw. Die ging zomaar tegen de grond, krabbelde recht en greep Valerie bij de keel. Ik kwam tussenbeide, greep Manu aan zijn schouder en Valerie bij d’r haar, siste: ‘Dit stopt nu’ en sleurde ze mee naar buiten.

Maar het begon pas.

FRANCKEN: Ik wist dat dit verhaal gegarandeerd de pers zou halen. Mijn bekommernis was: ‘Dit zal me verdorie mijn carrière niet kosten. Hier heb ik níéts mee te maken!’ Zo snel als ik kon heb ik gebeld met Ben Weyts, mijn vriend, Bart De Wever, mijn voorzitter, en Jan Jambon, mijn fractievoorzitter. Ik sprak ook een bericht in op de voicemail van SP.A-voorzitster Caroline Gennez. Daags nadien stuurde John Crombez mij al om 7.00 uur ’s ochtends een bericht vanuit zijn auto: ‘Ben al gebriefd. Ik bel u na de ministerraad.’ De SP.A’er om wie het draaide, was blijkbaar zijn persoonlijke medewerker. Crombez excuseerde zich, en hij vond het incident extra pijnlijk omdat hij juist die ochtend mijn brief had ontvangen met felicitaties omdat hij staatssecretaris was geworden.

U hebt dus vrienden bij de socialisten?

FRANCKEN: Ik heb John Crombez op een benefietvoetbalwedstrijd met parlementsleden leren kennen als een erg sympathieke man. Intussen ken ik ook Louis Tobback en Hans Bonte beter: met hen zijn zaken te doen. En Frank Vandenbroucke was een inspirerende politicus – iets te visionair wellicht voor zijn eigen partij. En ik erken graag dat de sociaaldemocratie in Vlaanderen haar verdienste heeft. Het is alleen spijtig dat de Vlaamse socialisten achter de PS’ers blijven huppelen.

Het zit diep.

FRANCKEN: Ik vind niets zo eng als blijven steken in de tunnel van je eigen partijdiscours. Begrijp me niet verkeerd, ik herken me volledig in het programma en de koers van de N-VA. Maar een politicus kan toch maar beter worden als hij ook andere manieren van werken en denken leert kennen? Juist daarom heb ik een paar jaar geleden The Leuven Five mee opgericht. Naast mijzelf zijn dat SP.A-schepen Mohamed Ridouani, Lorin Parys toen hij nog bij Open VLD zat (inmiddels is Parys N-VA-parlementslid, nvdr.), CD&V’er Peter Van Rompuy en Hermes Sanctorum van Groen. Wij zijn jonge politici met ideeën en ambitie. We praten en discussiëren, en ik leer voortdurend bij van wat zij zeggen. Ik wil meer ideologie, maar minder hokjesdenken. We moeten daar dringend mee stoppen.

DOOR WALTER PAULI, FOTO’S LIES WILLAERT

‘Mijn prioriteit is niet het terugsturen van een goed geïntegreerde jongere die hier op zijn dertiende is aangekomen. Daar hou ik me niet mee bezig. Punt.’

‘Mijn familie was niet politiek actief. Mijn moeder komt uit Charras, een piepklein dorpje in Frankrijk. Ze heeft voor haar 18e geen woord Nederlands gesproken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content