Jarenlang probeerde ze zich voor te stellen hoe ze het Belgische paviljoen op de Biënnale van Venetië zou vullen. Op 1 juni is het zover. Een gesprek met beeldhouwster Berlinde De Bruyckere over de schoonheid van het pijnlijke, haar fascinatie voor Sint-Sebastiaan, en haar soulmate J.M. Coetzee.

Na vier eerdere nominaties is het haar eindelijk gegund: Berlinde De Bruyckere vertegenwoordigt vanaf 1 juni België op de Biënnale Arte Venezia. De Gentse (1964) heeft er als beeldhouwster een lange weg op zitten, met de gekwetste, gekooide mens als leidraad.

Dat proces verliep in aangrijpende stappen: ze begon met kooien, en ging over naar met dekens bedekte kooien en met dekens bedekte vrouwen. Ze evolueerde naar ‘aaneengegroeide’ en ‘aaneengenaaide’ lichamen van mensen of paarden – met als finale stap: het gewonde mannelijke naakt. In Venetië toont ze, welja, een boom van een vent.

Het gevoel naakt in de wereld te staan, staat centraal in uw werk. Zijn er beelden die dat hebben aangewakkerd?

Berlinde De Bruyckere: Zeker, beelden uit film en televisie. Ik denk aan Salo van Pier Paolo Pasolini. Het naakt in die film gaf het gevoel: hoe kwetsbaar kunnen we zijn. Dat zijn sterke beelden die me hebben doen nadenken en evolueren.

Bent u zelf opener, kwetsbaarder geworden?

De Bruyckere: Ja, ook tegenover mijn assistenten in het atelier. Ik voel geen schaamte om alles uit te spreken wat er in mijn hoofd zit om te maken of uit te werken. In onze manier van samenwerken zijn mijn assistenten niet gewoon uitvoerders. We lezen dezelfde boeken, kijken naar dezelfde films. Alles wordt van in het begin gedeeld en ter discussie gesteld: documenten, tekeningen, inspiratiebronnen. Dat maakt me in mijn atelier heel naakt en kwetsbaar.

Uiteindelijk zijn die openheid en kwetsbaarheid er gekomen door de samenwerking met mijn modellen. Daar heeft een enorme evolutie plaatsgevonden.

Hoe is die verlopen?

De Bruyckere: Dat is geleidelijk aan gegroeid, en werd almaar sterker. De eerste beelden met mensenfiguren maakte ik met Caroline en Inge, vriendinnen die model stonden, en van wie we alleen de benen en de voeten hebben afgegoten. Ik was toen niet speciaal op zoek naar het ultieme model om de mooiste benen mee te maken.

Na die eerste beelden kwamen de naakte, hangende figuren aan de muur. Daarvoor ben ik op zoek gegaan naar een lichaam dat het gevoel en de thematiek van de Schmerzensmann (de man van smarten) voor mij kon uitdrukken. Ik zocht iemand die heel mager was, die de kracht van het beeld dat ik in mijn hoofd had kon uitstralen. Ik vond hem in Jelle Luipaard. Maar over de inhoud van het beeld heb ik nooit met Jelle kunnen communiceren. Ik voelde mij geïnspireerd door zijn lichaam, niet door de mens op zich.

Precies dát is door de jaren heen sterk veranderd. Sinds ik met de dansers van Alain Platel werk, is er een heel grote wisselwerking in de manier waarop ze me inspireren, interpreteren en dingen tonen die ik dan weer opneem om verdere stappen te zetten.

Even concreet: hoe beïnvloeden modellen en assistenten het ontstaan van een beeld?

De Bruyckere: Het zit ‘m vooral in de manier waarop zij mij de mond openbreken. Als ik niet zo nauw met mijn assistenten en modellen zou samenwerken, zou mijn werk veel introverter zijn. Het manifesteert zich vooral in een soort eerlijkheid. Je kunt niet liegen over wie je bent als je al zo veel jaren van ’s morgens tot ’s avonds een atelier deelt, als je veeleer vrienden of familie bent geworden dan opdrachtgever en uitvoerder. Dat geeft me het zelfvertrouwen om me naakt en kwetsbaar op te stellen.

En veel mensen zeggen als ze naar mijn beelden kijken: ‘Het zijn allemaal zelfportretten.’ Misschien, maar die vraag wil ik me eigenlijk niet stellen, omdat mijn persoonlijke verhaal maar één aspect is van mijn werk. Maar als het niet kan worden getoetst aan iets wat in de wereld gebeurt, dan is het niet interessant. Dan is het iets therapeutisch, en dat is niet aan de orde.

Uw werk richt zich op het koesteren van de geteisterde en gekooide mens. Raakt u daar ooit nog…

De Bruyckere: … van af? Ik denk het niet. Je kunt daar een aantal andere vormen aan geven, maar het zal altijd het centrale thema blijven. Of ik dat nu uitdruk met een paardenlichaam, met een mensenlichaam, met een hert of met een boom, dat mensbeeld zit er overal in.

In het beeld We Are All Flesh, de ineengestrengelde paardengroep die ik maakte voor een hamam in Istanbul, voel je veel meer een samengaan van mensen dan van twee paarden die in elkaar gegroeid zijn. Ook de boom die ik nu voor Venetië maak is voor mij één reusachtig lichaam. Het oerbeeld is: schoonheid zien in gruwel. Gruwel niet in de betekenis van horror, maar van dood en lijden. En daar komt dan bij: er iets aan willen doen, verhelpen, koesteren, omwinden, verbinden, als een soort verpleegster optreden.

Vandaar dat u het motief van ‘de wonde’ ging uitwerken?

De Bruyckere: Bezig zijn met een wonde is bezig zijn met iets waar veel mensen hun hoofd voor afwenden. Een wonde is heel confronterend. Je hebt etterende wonden, je hebt wonden die netjes genezen, en je hebt littekens. We zijn niet trots op onze wonden, op onze littekens. Meestal willen we die verbergen. Vorig jaar heb ik het thema uitgespit in Istanbul. Ik heb er een hele groep beelden rond gemaakt. En ik ben nog niet klaar, ik neem de wonde ook mee in mijn verhaal voor Venetië.

We moeten onze wonden tonen?

De Bruyckere: Ja. Als je ze toont of erover spreekt, kun je er veel beter mee omgaan. Dat vind ik heel mooi. Ik zag het album van fotograaf Kai Wiedenhöfer, die in Gaza families ging portretteren. Die foto’s zijn mooi omdat ze tonen hoe de mensen met het drama van de oorlog hebben leren leven. De wonde is de aanleiding om erover te spreken, en bepaalde herinneringen niet verloren te laten gaan.

Ik geloof sterk in het bespreekbaar maken van de dingen. En zeker door de manier waarop dat boek gemaakt is, is het ook heel mooi. Er zijn de familieportretten, er is de kapotgeschoten stad, en hoe ze er nu uitziet. Je krijgt het gevoel dat er nog een leven is na de wonde. Je moet ze alleen aanvaarden en er iets mee doen om ze te boven te komen.

Hoe zit dat thema in Kreupelhout, uw beeld voor de Biënnale van Venetië?

De Bruyckere: Ik heb gezocht naar wat ikzelf het liefste heb als ik naar de biënnale ga: werken waaruit een intens engagement spreekt en die me fysiek raken.

Wat ik ook wou meenemen in mijn werk is de stad Venetië – opgezwollen van cultuur, beelden en herinneringen -, en de figuur van pestheilige Sint-Sebastiaan daarin. Hij is er erg vaak afgebeeld en geschilderd, om te voorkomen dat de pest zou terugkomen of uit dankbaarheid dat hij weer eens voorbij was. Het thema is er alomtegenwoordig.

Ik had dat personage vroeger al in mijn werk opgenomen, en dat doe ik volgend jaar ook in het Rubenshuis. Logisch dat ik hem ook in Venetië opneem, en alles wat in het personage vervat is: het mannelijke naakt en de wonde.

Hoe is de christelijke martelaar Sint-Sebastiaan in uw werk gekomen?

De Bruyckere: Tot 2002 werkte ik alleen met vrouwelijke naakten. Toen maakte ik uit fragmenten van modellen met wie ik had gewerkt een compositie – twee benen en twee voetjes – die ik op een plankje aan de muur vastmaakte. Goed wetend dat die benen bij een vrouwen-lichaam hoorden ging er voor mij iets mannelijks uit van dat beeld. Wel, het personage van Sint-Sebastiaan in de schilder- en de beeldhouwkunst straalt dat óók uit. Dat is niet de machomartelaar, maar een man die een heel vrouwelijke en gevoelige kant uitdrukt. Ik ben er toen niet op doorgegaan, ik zette de benen samen en noemde het werk San S. Van dan af wist ik: ik ben klaar met vrouwelijke lichamen.

In uw versie is Sint-Sebastiaan veranderd in een gewonde boom.

De Bruyckere: Alle schilderijen en beelden van Sebastiaan waarin ik me in Venetië heb verdiept, hebben me gesterkt in het beeld dat ik van hem had. Zijn lichaam is doorboord met pijlen, maar zijn gezicht drukt veeleer extase uit dan pijn. Zijn wonden zweren of etteren niet, niets om je hoofd van weg te draaien. Ze zijn een soort stigma en ze zijn ook schoon, zoals hijzelf ook symbool is van schoonheid en mannelijkheid.

Maar waarom een boom?

De Bruyckere: Normaal is Sebastiaan altijd aan een boom gebonden, bij mij zit hij in de boom. Toen ik die boom enkele jaren geleden in Frankrijk in een veld zag liggen, straalde hij voor mij een grote viriliteit en lichamelijkheid uit. Een enorme fallus in een veld. Toen ik hem van dichtbij bekeek, zag ik dat hij gemanipuleerd was in zijn manier van groeien. Bourgogne staat vol met dat soort olmen, die weilanden van elkaar scheiden en constant worden geknot. Ik had het gevoel dat hij door mensenhand nooit kon doorgroeien tot wat hij zelf wou zijn. Het was alsof zijn armen en benen waren weggenomen waardoor alleen zijn lijf zo krachtig kon groeien. Kijk naar de oude schilderijen en beelden van Sebastiaan: het gaat eigenlijk over een mooi mannelijk lijf. Ik heb de boom hertaald in een wassen beeld. Op de plekken waar de zijtakken als het ware geamputeerd zijn, voel je het lichaam, onderhuids. De lichamelijke kracht is daar ontstaan.

Is dat geen tegenspraak?

De Bruyckere: Doordat die grote boom, die torso, die fallus, zo veel kracht uitstraalde, ook al lag hij daar neer in een weiland, heb ik er in mijn geest een kracht aan toegevoegd, en die bestaat uit allemaal takken die verbonden zijn met de grote boom. Ik lees ze als een soort pijlen die in het lichaam van de grote boom gaan, als een Sebastiaan die wordt beschoten. Op de plekken waar de pijlen in het lichaam gaan, zijn er wonden. Die worden omzwachteld, extreem uitgelicht of extreem getoond. Tegelijk lijken de kleine takken uit de torso te spuiten als uit een grote ejaculerende fallus. Als een kracht die door de boom heen gaat, zowat hij weer een symbool van leven wordt.

Dat is een wel erg gelaagd beeld.

De Bruyckere: En het mooie was dat die boom ook niet gewoon afgezaagd is. Hij is echt ontworteld. De wortels van de boom zijn mee aanwezig in de sculptuur, en dus ook het gevoel van ontworteld te zijn. Dat is bijna ondraaglijk, als je nadenkt over de ruime betekenis van het woord. Dat gebeurt nu overal. Asielzoekers die uit hun land weglopen omdat ze er niet meer kunnen ademen of omdat het er niet veilig is. Dat gevoel zit sterk in dat beeld. Dat is de link met de realiteit, met de grote wereld.

De Bruyckere: Dat weet ik niet. Ik kan heel goed werken als nomade, om werk te installeren, om een plek in mij op te nemen en te bevragen. Maar ik zou moeilijk ergens anders dan in mijn atelier creatief kunnen zijn. Ook het beeld voor Venetië is hier gemaakt, al hebben we het hier nooit kunnen zien vanwege de schaal. Alle fragmenten zijn hier gemaakt, en ik ben al vaak naar Venetië gereisd om daar in die ruimte beslissingen te nemen.

Waarom wou u de schrijver J.M. Coetzee als curator betrekken bij uw werk voor Venetië?

De Bruyckere: Hijis mijn soulmate. Datis misschien een goedkoop woord, maar daar komt onze relatie op neer. Dat komt door de schoonheid en de gelaagdheid in zijn manier om over de mens en over de eenzaamheid te schrijven. En ook de traagheid waarmee hij zijn personages uitwerkt. Ik vind dat alle boeken van Coetzee eigenlijk over hetzelfde gaan. Alleen is er een lichtelijk ander verhaal en hebben de personages een andere naam.

Klinkt bekend?

De Bruyckere: Ik zie veel raakvlakken. In de traagheid waarmee dingen ontstaan, en de manier waarop hij je meeneemt in een personage zodat je je er uiteindelijk mee identificeert of ertegen positioneert. Dat doe ik in mijn werk ook. De traagheid, en het verhaal dat altijd hetzelfde blijft. Kijk naar de beelden die ik nu maak. Sint-Sebastiaan, die zit gekooid in een boom. Uiteindelijk zit de allereerste kooi die ik ooit heb gemaakt daar nog altijd in.

Coetzee gaf u zijn verhaal The old woman and the cats ter inspiratie. Waarin ligt de kracht ervan?

De Bruyckere: In het onuitspreekbare. (stilte) Een zoon gaat zijn oude moeder bezoeken en weet dat ze binnenkort zal sterven. Hij wil afscheid van haar nemen en met haar over doodgaan spreken. Maar in dat hele verhaal komt dat niet aan bod, het gaat om al de dingen eromheen. Het is dát gevoel, denk ik. Tegenover de mensen die je het liefste ziet, die dicht bij je leven, ben je veel minder in staat om dingen uit te spreken. Kijk, tegenover u kan ik alles vertellen. Maar de mensen die ik het liefste zie, hoeven maar naar mij te kijken en ze weten het al.

DOOR JAN BRAET

‘Ik kan heel goed werken als nomade, maar ik kan moeilijk ergens anders dan in mijn atelier creatief zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content