De onbetwiste Belgische kopman voor het WK Veldrijden nu zondag in Zolder is amper 21. Het zegt veel over het talent van Wout van Aert dat we dat niet eens raar vinden. ‘Als je topfavoriet bent, heeft iedereen graag dat je verliest.’
Toen Wout van Aert zijn vorige interview gaf aan Knack, zag de wereld er voor hem heel anders uit dan nu. Twaalf maanden geleden was hij een kwajongen in een snoepwinkel, vol ongeloof over waar hij allemaal mee wegkwam. Het succes overviel Van Aert, en het smaakte duidelijk naar meer. De nieuwe koning van het Vlaamse veldrijden besefte dat hij vooral niet op zijn lauweren mocht rusten. De koppositie veroveren is iets anders dan ze verdedigen. ‘Ik schrok ervan dat het mij allemaal zo vlot afging als jonge prof, maar ik heb altijd beseft dat het zware werk nog moest komen’, vertelt Van Aert. ‘Ik moest in de zomer een grote stap zetten, of de rest zou mij inhalen. Het ging hard voor mij, maar ’t kon ook allemaal snel weer weg zijn: zo zag ik het.’
Dat Wout van Aert in zijn opzet slaagde, zie je niet alleen aan zijn overtuigend winterseizoen, met nog meer overwinningen dan het jaar daarvoor. Van Aert oogt ook een stuk gespierder. ‘Ik ben aan het uitzetten, ja. (lacht) Hard aan gewerkt in het tussenseizoen. Op de fiets maakt het een behoorlijk verschil: ik kan véél meer kracht kwijt. Volgende zomer wil ik opnieuw een beetje sterker worden, hopelijk met hetzelfde resultaat.’
Als u nóg sterker wordt, kan de concurrentie beter ander werk zoeken.
WOUT VAN AERT: Hoe ouder je wordt, hoe kleiner de vooruitgang natuurlijk. (lacht) Toch denk ik dat het nog beter kan. Misschien niet qua resultaten, maar wel als atleet. Ik zit nog niet aan mijn limiet.
Vorig jaar zei u: ‘Een twintigjarige die zo veel wint, dat moet aan de omstandigheden liggen.’ Daarbij dacht u aan het onverwachte afscheid van Niels Albert en het mindere seizoen van Sven Nys. We zijn een jaar verder, en je kunt niet langer zeggen dat het toeval is.
VAN AERT: Ik blijf bij mijn standpunt. Dat ik vorig seizoen zo veel koersen won, was abnormaal. Er was een gat gevallen, en ik vulde dat. Dit jaar is het helemaal anders. Ik ben ondertussen min of meer een volwassen coureur geworden. Als ik ergens aan de start sta, is het om te winnen. Voor Mathieu van der Poel geldt hetzelfde. Hij kwam ook een pak sterker uit de zomer.
Sven Nys, dé referentie onder de veldrijders, had op zijn 21e zelfs nog geen klassementscross gewonnen, iets wat u haast iedere week doet. Wat zegt dat?
VAN AERT: Weinig, omdat het er toen anders toeging. Toen Sven opkwam, moest je 23 zijn eer je tegen de profs op kon. Nu breekt er een hele generatie door van rond de 20 jaar.
Wie zijn over vijf jaar uw concurrenten?
VAN AERT: Ik denk dat ik daar al een vrij goed zicht op heb. Mathieu van der Poel en Lars van der Haar staan al aan de top en zullen daar blijven. Ik verwacht dat er nog meer kandidaat-winnaars komen, dat de top breder wordt. Van Michael Vanthourenhout, Laurens Sweeck, Gianni Vermeersch, Toon Aerts, Tim Merlier of Jens Adams kun je nu nog niet zeggen wie zal groeien en wie blijft hangen. Maar dat er twee of drie zich op het niveau van mij, Mathieu en Lars zullen hijsen, lijkt me zeker.
Kunt u aan een leek uitleggen waarom u sneller fietst dan de concurrentie, de twee Nederlanders buiten beschouwing gelaten?
VAN AERT: (lacht) Leuke vraag. Ik heb het voordeel dat ik een heel hoog tempo aankan. Wanneer ik een gat sla, dan krijgen de anderen dat moeilijk weer dicht. Ik val zelden stil, en dat wéét ik ook. Mentaal geeft je dat een overwicht. Maar hoe dat komt… Ik train er hard voor en leef als een topsporter, maar dat doen de andere veldrijders ook. Finaal kom je uit bij talent. Ik ben een hardrijder, zo heeft Moeder Natuur mij gemaakt, maar ik heb ook nog veel mankementen. Technisch zijn veel renners beter dan ik. Op een parcours dat van bocht naar bocht gaat, moet ik mijn wedstrijd slim indelen. Ik ken zeker tien crossers die beter kunnen optrekken vanuit stilstand, een erg belangrijke kwaliteit in het veldrijden. Maar als je dat weet, kun je er ook op inspelen.
U hebt ruimte nodig, is dat het?
VAN AERT: Ik kom pas echt in mijn ritme als ik alleen ben, dat klopt wel. De demarrage is het moeilijkste deel, nadien moet je gewoon het kopje erbij houden.
Ik vroeg net wie in de toekomst de concurrenten worden, maar bent u zelf over vijf jaar nog wel veldrijder?
VAN AERT: De vraag die iedere journalist stelt. (lacht) Ik antwoord altijd hetzelfde: ik denk niet aan een overstap naar het wegwielrennen. Dat is nooit een droom van mij geweest. Het spreekt me gewoon niet aan. Voor één koers maak ik een uitzondering: ooit wil ik Parijs-Roubaix rijden, al was het maar om te kunnen zeggen dat ik het heb gedaan.
Vorig jaar reed u de Omloop Het Nieuwsblad voor beloften. Meteen vierde.
VAN AERT: Ik had tweede kunnen zijn, maar liet me ringeloren in de sprint. Dat is mijn grootste probleem met wegwielrennen: het is meer tactisch, de beste wint niet altijd. Iedere koers staan er twintig renners aan de start die kunnen winnen. Je hebt dus meer concurrentie, het is zeker minder voorspelbaar, maar daar staat tegenover dat je op zo’n oneerlijke manier kunt verliezen. (trekt zuur gezicht) Omdat de ploeg van de ander sterker is bijvoorbeeld. In het veldrijden krijg je wat je verdient.
Zdenek Stybar zegt: ‘Cross is gezelligheid. Je rijdt een winter lang in een atmosfeer van feest en plezier.’
VAN AERT: Dat heeft hij mooi gezegd. Ik weet nog dat ik tijdens het BK in Lille dacht: is nu heel de wereld tegelijkertijd mijn naam aan het schreeuwen? Het gevoel dat iedereen wil dat jij het goed doet, geeft zo’n kick: je kunt het niet begrijpen als je het zelf niet hebt meegemaakt. Dat uur afzien is zo voorbij wanneer je opgaat in die roes. Nu, ik moet het ook niet té positief voorstellen: er wordt al eens boe geroepen, maar niet zoals in het voetbal, bijvoorbeeld. Bij ons komen de mensen om zich te amuseren.
Houdt u van aandacht?
VAN AERT: Ik zou liegen als ik zei van niet. Het idee dat er mensen zijn die ik niet eens ken die naar een wedstrijd komen kijken in de hoop mij te zien winnen: zoiets is fantastisch. Bart Wellens zei me ooit (Kempens accent): ‘Ge moet uw fans soigneren, Wout, want zij beleggen jouw boterham.’ Ik dacht toen: jaja, dat zal wel, het gaat uiteindelijk toch om presteren? Nu begrijp ik dat Bart gelijk had. Op het eind van zijn carrière hoorde hij sportief niet meer bij de top, maar Bart had nog altijd zijn fans, iedereen zag hem graag komen en in het veldrijden bleef het een grote meneer. Je maakt niet alleen met splijtende demarrages of geweldige overwinningen een sport groot. Ik gun dus iedereen een glimlach en een selfie, en tegenwoordig geniet ik daar zelfs van.
Organisatoren schatten dat een derde van de veldritfans voor Sven Nys supportert. Ze zijn bang voor zijn pensioen.
VAN AERT: Ik snap dat, want Sven blijft de populairste. Als je in zijn buurt koerst, wordt zijn naam voortdurend in je oor geschreeuwd. Maar ik geloof nooit dat de populariteit van de cross ineenstuikt. Veldrijden blijft een knappe sport, ook zonder Nys. Er zullen fans samen met Sven stoppen, maar ik hoorde er toch ook al veel zeggen dat ze vanaf volgend jaar voor mij komen. Ik heb een gigantisch respect voor wat Sven nu presteert. Hij heeft alles al tien keer gewonnen, maar voelt zich ook niet te mooi om nu voor de ereplaatsen te knokken. Niemand doet hem dat na. En ’t is ook niet dat hij gewoon het peloton vult, Sven blijft een bedreiging en wint af en toe nog een grote cross. Ik denk dat de weken na het WK speciaal worden. Dan zal iedereen beseffen dat het bijna gedaan is voor Sven. Het veldrijden is een klein wereldje dat sterk aan elkaar hangt, dat afscheid wordt nog emotioneel.
Kan Nys wereldkampioen worden?
VAN AERT: Als het een zwaar parcours was, dan zette ik hem erbij, maar Zolder is in alle weersomstandigheden een snelle cross. ’t Wordt lastig voor hem, Sven beseft dat zelf ongetwijfeld ook. Er is maar één topfavoriet, namelijk Mathieu van der Poel. Net daaronder komen ik, Lars van der Haar en Kevin Pauwels.
De bondscoach noemt u ‘de enige kopman’ op het komende WK. Betekent dat iets?
VAN AERT: Niet veel. Zodra de start gegeven is, is het man tegen man. Het is een eer om kopman van de Belgen te worden genoemd, maar in de praktijk zal er van tactiek geen sprake zijn. Ik zie ons niet in peloton naar de eindstreep rijden. Sowieso kan ik niet verwachten dat renners met een palmares als dat van Nys of Pauwels het WK rijden met als enige doel mij te helpen. Zo werkt het niet.
Dat u al Belgisch kampioen bent, maakt dat het makkelijker?
VAN AERT: Ik heb mijn prijs al beet, dat is toch een hoop druk die wegvalt. De motivatie is nog altijd groot, maar het is meer mogen dan moeten.
Als u de titel pakt, dan wint u als 21-jarige in één seizoen alles wat er te winnen valt: WK, BK en de drie grote klassementen. Wat blijft er dan nog over?
VAN AERT: Daar denk ik nog niet aan. Momenteel heb ik drie prijzen beet: de bpostbank-trofee, de Wereldbeker en het Belgisch kampioenschap. Drie mooie prijzen, de rest moet nog gereden worden.
Wereldtitels zijn aan het eind van de rit het enige wat er van een palmares overblijft. U hebt al gezegd dat u er meer wilt winnen dan Sven Nys.
VAN AERT: Zo heb ik dat niet bedoeld. Een journalist vroeg me of ik zou tekenen voor de carrière van Sven. Natuurlijk wou ik dat, het enige wat het nóg mooier kon maken, was een paar wereldtitels erbij. Dat is niet hetzelfde als zeggen dat je het palmares van Nys te min vindt, maar zo vertaalt men dat natuurlijk. Ik weet ondertussen hoe de pers werkt.
Verstopt uw moeder nog altijd de kranten wanneer er te veel lof over Wout van Aert in staat?
VAN AERT: Ik woon niet meer thuis, dus dat kan niet meer. (lacht) Maar ze waarschuwt mij nog altijd, ja. Voor het BK zei ze dat ik niks moest lezen, de druk werd te hoog opgevoerd. Als je topfavoriet bent, heeft iedereen graag dat je verliest. Heel gek, alsof ze het mij allemaal gunnen, alleen niet wanneer ik er bovenuit steek.’t Kan demotiverend zijn om zulke commentaren te lezen.
Nys werd op WK’s vaak genekt door zijn zware seizoen. Renners die minder waren dan hij deden het kalmer aan in de aanloop naar het wereldkampioenschap, wat Nys zich niet kon permitteren. Dreigt u hetzelfde te overkomen?
VAN AERT: Ik denk het niet. Het is een zwaar jaar geweest, maar ik haal nog altijd een goed niveau. De trainingen lopen vlot, ik voel me zeker niet leeg. Door mijn jonge leeftijd kon ik nog een paar koersen laten schieten, iets wat over een paar jaar misschien niet meer mogelijk zal zijn.
Mathieu van der Poel miste de eerste helft van het seizoen door een blessure. Geeft hem dat nu een voordeel? Hij zal fris zijn.
VAN AERT: Mathieu heeft het voordeel dat hij in de koersen die hij reed alleen moest denken aan de overwinning. Was die weg, dan kon hij het laten schieten, terwijl ik overal moest knokken voor mijn klassement. Mentaal maakt dat een groot verschil. Maar is dat een excuus? Nee.
De neutrale fan zag Van der Poel graag terugkeren. Eindelijk weer strijd.
VAN AERT: Als ik won, kreeg ik elke keer de vraag: had je dat nu ook gekund als Mathieu erbij was? Dat is niet fijn. Een renner wil altijd tegen de sterkst mogelijke concurrentie rijden, en ik kon er toch ook niks aan doen dat Mathieu zich blesseerde?
De koers leeft sterker met hem erbij, ik was sowieso tevreden dat hij terugkwam. Ook omdat de wedstrijden er opener van worden. Mathieu en ik zijn allebei types die er vol invliegen. Veel jongens komen bij de profs en passen hun manier van koersen aan, zo van: afwachten of we wel mee kunnen. Mathieu en ik hebben dat niet gedaan. Die aanpak heeft ons geen windeieren gelegd.
Van der Poel won bij de jeugd álles. Van hem begrijp ik dat hij als prof meteen rondreed met een houding van wie-doet-mij-wat. U was bij de jeugd geen veelwinnaar.
VAN AERT: Tot vier jaar geleden hoorde ik zelfs niet bij de toppers van mijn geboortejaar. Het is voor mij heel plots gegaan, de mensen vergeten dat. Pas in mijn laatste jaar bij de beloften werd ik zo sterk als Van der Poel. Dat ik hem, de grote favoriet voor het beloften-WK van 2014, kon kloppen, gaf me veel zelfvertrouwen. Die flow werkt eigenlijk vandaag nog door.
Kampioenschappen zijn speciaal. U was heel geëmotioneerd toen u de Belgische titel won.
VAN AERT: Het was in eigen dorp, ik keek er al zo lang naar uit, en had op het Belgisch kampioenschap al zo veel pech gehad. In de laatste ronde vloeiden al die gevoelens samen, ik kon het niet onderdrukken. ‘Je hebt de sport mooi gemaakt, weer menselijk’, zeiden ze me achteraf. Tja. (lacht) Normaal ben ik niet iemand die met zijn gevoelens te koop loopt, behalve bij die paar mensen die mij écht goed kennen. Zij schrokken niet dat ik het zo moeilijk kreeg in Lille, zelf had ik het niet zien aankomen.
Sommige renners raken op het wereldkampioenschap geen poot vooruit, terwijl onverwachte namen fantastisch koersen.
VAN AERT: Als je zenuwachtig bent, kun je blokkeren: ik kan er van meespreken. Plots kraak je, alle kracht vloeit uit de benen. Raar hoor. Eén ding is nu al zeker: Mathieu van der Poel zal niet kraken. Ik koers al lang tegen hem, nooit zag ik hem zenuwachtig. Het is de koelste kikker die ik ken.
Wordt u nog zenuwachtig?
VAN AERT: Toch wel, maar niet in die mate dat het mij hindert. In de aanloop naar het BK hebben we er hard aan gewerkt om mij kalm aan de start te krijgen. Ik denk dat ik het nu van mij af heb gegooid. Ik ga nooit nog naar een kampioenschap met het idee: oei, wat wordt het hier?
Er bestaat nog een andere reden dat sommige renners uit de doden opstaan op een WK: er wordt gesjoemeld met cortisonenvoorschriften. Producten die renners in principe alleen mogen nemen als ze ziek zijn, worden misbruikt als opkikker.
VAN AERT: Dat is natuurlijk het laatste waar coureurs onderling over praten. Iedereen moet zichzelf in de spiegel kunnen bekijken en zolang een renner niet positief test bij de dopingcontrole ga ik ervan uit dat hij het spel eerlijk heeft gespeeld. Zelf zou ik op die manier niet aan sport willen doen. Het is profiteren van een grijze zone, en de illegaliteit is dan niet veraf meer. Ik heb er geen weet van en ik verdenk niemand, maar de anderen zouden het mij ook niet vertellen wanneer ze het deden.
DOOR JEF VAN BAELEN, FOTO’S LIES WILLAERT
‘Mathieu van der Poel zal niet kraken op het WK. Het is de koelste kikker die ik ken.’
‘Het veldrijden is een klein wereldje dat sterk aan elkaar hangt. Het afscheid van Nys wordt emotioneel.’