Radiojournalist Jan Wauters zette vijf jaar geleden een punt achter zijn carrière, maar hij volgt de sport nog steeds met een kritisch en relativerend oog. Met de Ronde van Frankrijk, die zaterdag van start gaat, had hij altijd een speciale relatie. ‘Als je dat profiel van Armstrong ziet, zo scherp, dan weet je: dat is de winnaar.’

Ruim dertig jaar lang was hij het boegbeeld van de sportredactie van VRT-radio, een scherpe waarnemer die als een van de allereerste journalisten vraagtekens zette bij alles wat er in de sport gebeurde. Meer dan wie ook bediende Jan Wauters zich van de onuitputtelijke rijkdom van de taal. Bij heldhaftige momenten trilde zijn stem van ontroering en schilderde hij gedetailleerd en soms wat pathetisch alles wat zich voor zijn ogen afspeelde. Maar nooit leidde dat tot de blinde adoratie waaraan het journaille zich in deze tijd weleens wil bezondigen. Of zoals hij het zelf formuleert: ‘Ook in een tijd dat het heel snel gaat, moet een journalist de tijd nemen om te reflecteren.’ Dat deed Wauters, kritisch en soms stekelig. ‘Ergernis’, zegt hij, ‘is de brandstof van een journalist.’

Na Euro 2000 moest Wauters op 60-jarige leeftijd een punt zetten achter zijn journalistieke carrière. Dat heeft hem tot rust gebracht: Wauters overwintert in Zuid-Afrika, om dan in maart naar België terug te keren. De sport volgt hij nog steeds op de voet. Dat zal de komende weken niet anders zijn als de Ronde van Frankrijk weer alle aandacht naar zich toe zuigt. Wauters volgde de Tour 25 keer. Vanaf de motor was hij een bevoorrechte getuige van het gebeuren. Omdat het media- en reclamecircus rond de Tour steeds groter en opdringeriger werd, haakte hij in 1992 af.

Jan Wauters: ‘De Tour was vroeger van en voor de renners, de sportdirecteurs, de journalisten. Je ging naar de Ronde van Frankrijk als liefhebber, met heel veel passie en heel veel liefde voor de koers. Later is de Tour groter geworden en gehypet, net zoals alle dingen nu gehypet worden en uitgroeien tot mega-events. De televisie begon ons te verdringen, je werd weggeduwd en dat dreigde je te verstikken. Ik wou er op de motor altijd bij zijn, ik wou op het lijf van de renners zitten, zien waar het zweet liep, wie er eventueel afspraken maakte, ik moest bij wijze van spreken kunnen zien of het vet van de billen was. Dat kon steeds minder. Je verdronk tussen al het mediageweld, allerhande dag- en weekbladen die in de karavaan opdoken en alleen maar geïnteresseerd waren in het randgebeuren. Bovendien begon ook de commercialisering, onder Félix Lévitan ging de Tour naar onherbergzame skioorden, het was allemaal erg geforceerd, het begin van de nieuwe tijd. Wij hadden het allemaal veel meer voor Jacques Goddet, de bewaarder en bewaker van de Tour van Henri Desgrange. Terwijl we Lévitan aanzagen als een scharrelaar. Maar in feite is de Tour gewijzigd naar het beeld van de maatschappelijke veranderingen. Het is nu allemaal veel meer gericht op de sensatie, het kan niet straf genoeg zijn.’

Maar de Tour blijft u wel boeien.

JAN WAUTERS: Absoluut, maar ik zou er niet meer in willen zitten. De drukte, het getoeter eromheen, al heeft dat wellicht met mijn leeftijd te maken. Wat voor mij altijd een barometer was, is dat de stress die ik nodig had om goed te presteren me vooruitdreef. De afgelopen jaren begon dat hectische me steeds meer te wurgen. Dat agressieve duwen en trekken aan de aankomst, op de duur moest je een soort straatvechter zijn. Maar ik ben natuurlijk een zestiger, dat is mijn wereld niet meer. Wat niet betekent dat ik het niet meer volg. Alleen: ik wil wel op zoek gaan naar de kern, naar de pit. Wat me tegenwoordig frappeert, is die botsing van culturen. Je hebt bijvoorbeeld de Amerikaanse manier van Armstrong, van de boss die een hele achterban meebrengt. Dat is de nieuwe wereld. Er is echter ook iets overgebleven van de oude wereld, zij het in een nieuwe gedaante. Jan Ullrich bijvoorbeeld, gevormd en in zekere zin wat misvormd, met die krachtvoeders die hij gekregen of genomen zal hebben. De krachtmens, die grote versnelling, die egale en weinig fantasierijke manier van doen. Hij kan dat niet meer kwijtraken. Je moet hem niet vragen om aan te vallen, om te versnellen in een bergrit. Terwijl echte toppers kunnen versnellen in de versnelling. Ullrich heeft in zijn ploeg wel een heel belangrijke schakel, Alexandre Vinokourov, als een soort vertegenwoordiger van de bevrijde Oostbloklanden. Vinokourov is het speciale wapen van Ullrich. Die zal zich niet intomen, die zal proberen de vesting Armstrong te kwetsen. Daar kan Ullrich van profiteren. Alleen kan hij van Armstrong nooit winnen.

De Tour wordt dus weer een duel tussen Armstrong en Ullrich.

WAUTERS: Daar ziet het naar uit, al sluit ik niet uit dat ze Ullrich eventueel opofferen voor Vinokourov. Er is nog iets wat deze Tour een bijzonder pigment gaat geven en dat zijn de Australiërs. Ze zullen geen hoofdrol spelen voor het eindklassement, maar ze zullen de Tour mee kleuren. Bradley McGee, Michael Rogers, Stuart O’Grady, Baden Cooke, Cadel Evans: dat zijn de vrijbuiters, net zoals het wielrennen eigenlijk altijd een vrijbuiterssport is geweest, een klein beetje een schelmenroman. Die Australiërs zijn ook een beetje de schelmen, neem nu Robbie McEwen, als die sprint, dan is er toch altijd wat. Austra-liërs zijn de wildemannen van de wielersport, het zijn nomaden, gekweekt op de piste, het zijn een bijzonder soort avonturiers. En wat is de Tour anders dan een avontuur.

Spreekt een renner als Armstrong u aan?

WAUTERS: Wat mij fascineert in Armstrong is dat gezicht, die kop, het hoofd en de benen. Op zich vind ik Armstrong zeker niet de beste coureur. Je moet eens goed kijken hoe zijn voeten in de pedalen zitten, een beetje kloeffen, hij waggelt gemakkelijk wat, hij heeft niet dat voorbeeldige lichaam van een afgetrainde Ullrich. Maar hij heeft wel de Amerikaanse geest om tegen alles en iedereen op te boksen. Als je dat profiel van Armstrong ziet, zo scherp, dan weet je: dat is de winnaar. Bij hem domineert het hoofd het lichaam. Je ziet dat ook in interviews. Er is niemand in de sportwereld die zó een persconferentie kan domineren, die zo geestelijk scherp staat en zo alert op de dingen kan reageren als Armstrong. Soms met een furiositeit die mensen niet goed kunnen verdragen, maar hij heerst ook in de perszaal, hij wint ook na afloop. Dat scherpe gezicht, dat zijn de kampioenen. Zoals Bernard Hinault, zoals Eddy Merckx, zoals Rik Van Looy. Ik zie niet graag renners als Miguel Indurain, dat is een te mooie man. Het is niet de mooie man die wint. Wel degene die vanbinnen uit de geesteskracht opbrengt om zichzelf zo ver te krijgen dat hij beter wordt dan de anderen.

Hoe zwaar weegt Johan Bruyneel in de ploeg van Armstrong?

WAUTERS: Bruyneel is een slimme man die nooit het achterste van zijn tong laat zien, maar die precies weet waar het om draait. Hij zal ermee kunnen omgaan dat Armstrong commandeert, zelfs in de koers, zonder dat hij zich laat wegdrukken, zonder dat hij het alleen maar ondergaat. Hij is zeker niet het slaafje van Armstrong. Bruyneel is geen sportdirecteur die een kleine renner groot maakt, maar hij kan goed met toppers werken, omdat hij weet waar hij kan en mag ingrijpen. Hij probeert op zijn manier iets toe te voegen aan Armstrong. Dat is iets wat bijvoorbeeld Walter Godefroot met Ullrich niet heeft gekund. Godefroot is enorm in dit vak gegroeid, ik vond hem als renner al een sterke persoonlijkheid, echt iemand waar een hoofd op stond en die iets te zeggen had. Maar wat Ullrich betreft, gooit hij wel een beetje de handdoek in de ring, op de een of andere manier dwingt hij bij hem niet dat laatste stukje respect af. Maar hij heeft natuurlijk de moeilijkste renner van allemaal, de meest gesloten renner ook. Ullrich heeft me nog nooit verrast met een quote, het is allemaal een beetje machinaal.

De Belgen zullen dit jaar in het klassement niet meespelen.

WAUTERS: Nee, al hebben we met Wim Van Huffel iemand die dat in de toekomst wel kan. Die jongen is braaf, misschien te braaf. De manier waarop hij klimt: langbenig, vanachter zittend nogal, niet stoempen, hij heeft een soort klimmersritme in de benen. Ik hoorde hem onlangs beweren: ik rijd vooral voor het geld. Dat moet je niet zeggen. Weet hij trouwens wel waarvoor hij rijdt? Er is glorie, zelfuitdrukking. Hij hoort volgend jaar wel in de Tour. De anderen? Axel Merckx zou verdienstelijk kunnen zijn. Mario Aerts is een klimmer, maar die is fysiek en vooral mentaal heel erg broos, een twijfelaar. Ik heb een paar jaar geleden in een column eens geschreven: combineer Axel Merckx en Mario Aerts en we hebben een kampioen die meespeelt. Axel Merckx is een heel verstandige renner, hij heeft karakter, uithouding, maar iets te weinig souplesse. Het moderne koersen bestaat vooral uit versnellen. En zoals ik al zei: versnellen in de versnelling. Daar heeft Axel de souplesse niet voor. Mario Aerts wel. Die mist dan weer het hoofd van Axel. Ik heb vroeger wel eens gezegd: Axel heeft het hoofd van zijn vader, maar helaas de benen van zijn moeder.

Met Tom Boonen kunnen we wel op ritoverwinningen hopen.

WAUTERS: Boonen is niet alleen snel, maar ook snel van verstand. José De Cauwer zei vroeger terecht dat hij een te dikke kont had. Hij is aan de top gekomen door kilo’s kwijt te raken, door vet te vervangen door spieren. Hij heeft het temperament van Rik Van Looy, al zie ik in hem meer een type Rik Van Steenbergen. Boonen komt van een kant van de Kempen waar mensen nogal gesloten zijn, Balen en omgeving, maar hij is door zijn koersdrang en koersdrift uitgebroken, hij heeft iets van zich af gegooid. En hij durft in de aanval te gaan.

Hij wordt door de media enorm opgehemeld.

WAUTERS: De hype vind ik een van de ergste kwalen van deze tijd, ook in de wielersport. Altijd maar dat hypen. Dan gaat er weer iets voorbij en komt er weer iets anders. We weten intussen alles van Boonen. En vooral: we willen ook alles weten. Gelukkig laat Boonen zich niet zot maken. Dat is de nuchtere aard van de Kempenaar. Hij is goedlachs, modieus, wilde haren en dat soort dingen, maar hij verkoopt toch geen show.

Hebt u moeite met evolutie van de media, de vervlakking, de kretologie?

WAUTERS: Ach, ik heb een beetje de moed opgegeven om daarover te praten. Want ik werd weleens moe van mijn eigen mening, het is een beetje pijnlijk als je wat dat betreft jezelf altijd weer tegenkomt. Ik ben altijd een twijfelaar geweest en ik vroeg me af: weet ik daar wel genoeg van om dat zo te mogen zeggen? Wat baat het nog? Ik heb nog tal van ergernissen, op vele gebieden. En ergernis is de brandstof van de journalist: moet dat nu zo, waarom doen ze dat, ik blijf het me afvragen. Natuurlijk zijn de media veranderd, alles draait veel meer om incidenten. En om primeurs. Vaak zijn het schijnprimeurs want een bericht dat de ene dag wordt gegeven, wordt de dag erna niet eens herroepen maar gewoon vervangen door een andere zogenaamde primeur. Het zij zo. Alles moet sneller gaan, net zoals alles in de maatschappij in een versneld tempo verloopt.

Hoe gaat u om met de dopingplaag die het wielrennen blijft teisteren?

WAUTERS: Natuurlijk ben ik tegen middelen die aantoonbaar schadelijk zijn voor de gezondheid. En uiteraard ben ik tegen middelen die voor een oneerlijke concurrentie zorgen, opdrijfmiddelen zeg maar. Ik ben wel tegen nultolerantie. Je moet hard zijn voor jezelf en je mag dat ook zijn voor anderen, maar niet genadeloos. We zijn allemaal maar mensen, we zijn niet gemaakt om perfect te zijn. Als Jacques Anquetil vroeger zei dat hij niet iets nam om sneller te rijden maar wel om de pijn te verdragen, als een Nederlandse dokter me ooit voorhield dat het verstandiger is om Joop Zoetemelk wat testosteron te geven in plaats van zich total loss te laten rijden in het wiel van Merckx, als bijvoorbeeld alcohol je bevrijdt van sommige angsten en het sociaal contact bevordert, why not? De wielersport is zo uitputtend dat ik me kan voorstellen dat men de lichamelijke verzorging een handje helpt. Beter dat dit op een gecontroleerde manier gebeurt dan de wilde boel en de experimenten van vroeger.

Ik moet eerlijk zeggen dat ik bijvoorbeeld niet begrijp dat er in een ploeg als Quick-Step toppers zijn, zoals Johan Museeuw, die een prima medische verzorging hebben waarin men ook de grenzen zal aftasten, die met een verzorger werken als Dirk Nachtergaele die zo de renners om de hals valt, die er boeken over schrijft en dat zo’n Museeuw die mensen in het donker achterlaat om naar andere dokters te stappen, om naar veeartsen te gaan waarmee ze contact hebben, een verdacht contact. Wat een gebrek aan vertrouwen geven die toppers, zoals Museeuw, aan hun eigen medisch team? Ik zou dat niet pikken als ik dokter was van die ploeg. Ik zou dat als verzorger niet aanvaarden dan men achter mijn rug verdachte paden bewandelt. Dat is een tekort aan het kampioen zijn. Ik kan begrijpen dat een kampioen zich medisch laat soigneren, maar gecontroleerd. Ik begrijp echt niet dat dit van Museeuw binnen zijn ploeg wordt gepikt.

Sterker zelfs: in de ploeg verdedigt iedereen Museeuw.

WAUTERS: Dat is iets wat ik niet versta. Ik ken de afspraken natuurlijk niet, Museeuw heeft een ploegdokter met een reputatie, een lokale dokter en hij heeft Nachtergaele die met hem dweept, die hem omarmt, die hem koestert. Ik oordeel natuurlijk van een afstand, thuis van op de bank, maar als die mensen niet ingelicht zijn, dan snap ik het helemaal niet. Bij mij zou dat leiden tot een vertrouwensbreuk.

Terwijl Patrick Lefevere het verbeten blijft opnemen voor Museeuw en Nach-tergaele hem nog altijd bewonderend ‘De Leeuw’ noemt.

WAUTERS: Dat is het wielermilieu. Soms bots je op een muur. Men spreekt al te gemakkelijk het woord omertà uit, dat is te zwaar, maar er is wel een soort zelfbescherming, een soort beslotenheid die blijft.

Ook Museeuw blijft alles ontkennen. Terwijl het bewijsmateriaal verpletterend zou zijn.

WAUTERS: Ik weet niet of dat bewijsmateriaal echt zo verpletterend is, ik kan dat van hieruit niet beoordelen. Maar als ze je met een aantal dingen confronteren, dan moet je opening van zaken geven. En dan moet je bekennen. Dan ben je groter dan dat je rond de pot blijft draaien. Ik vind dat Museeuw in zijn carrière te veel krediet heeft gekregen van de media. Hij ontweek altijd een beetje, hij was ranzig, pissig als hem iets werd gevraagd, en toch liep iedereen achter hem aan. Net zoals de media ook te lang achter Frank Vandenbroucke aanholden. Museeuw heeft de media te veel bespeeld, ze hebben voor hem een tapijtje gelegd, maar hij heeft er zijn voeten aan geveegd. En na het einde van zijn carrière heeft de pers hem nog eens uitvoerig bedankt voor alles wat hij had gepresteerd. Dat volgzame, dat slaafse bijna, dat begrijp ik niet. Museeuw heeft niet het innerlijke karakter van de echte topper. Dat kleine gezeik, dat gezeur, terwijl hij inhoudelijk nog nooit iets heeft gezegd. En dan die prestaties die zo werden bezongen. Ik heb de laatste overwinning van Museeuw in de Ronde van Vlaanderen gevolgd in de wagen van de organisatie, met die zware versnelling, dat gestoemp, toen vroeg ik me af: is dat echt, is dat eigenlijk geen opgefokt spel? En weet u wat me ook stoort? Er is een soort populisme ontstaan rond figuren als Jean-Marie Pfaff en Museeuw, toen Museeuw ooit eens gekwetst was aan de vinger vroegen ze hem: gebruik jij die vinger nog? En toen zei hij: ‘Ja thuis, je weet wel waarvoor.’ En dan maar lachen. De verpaupering, het fatsoensverlies, men mag alles zeggen en doen. En dan dus toch nog als journalist roepen: dank u Museeuw, dank u voor alles. Het kan allemaal. Journalisten worden tegenwoordig niet meer gecorrigeerd. Erger nog: ze zijn ook niet meer in staat zichzelf te corrigeren.

Het gevolg is vervlakking. Mensen die rond sportevenementen worden opgevoerd terwijl ze er niets van weten.

WAUTERS: Sterker zelfs: mensen die koketteren met hun niet-kennen, met hun niet-betrokken zijn. Je moet bijvoorbeeld niets kennen om iets over voetbal te vertellen. Als je maar wat plezants roept, om te lachen, om te behagen. Ze weten niet wat ze moeten vragen en hoe ze het moeten vragen, maar er toch bij willen zijn. Ook in de Tour zie je dat in een aantal programma’s. Een totaal gebrek aan kennis, en dat toch willen overstijgen door leuk te doen. De Tour is maar een aanleiding om gelijk wat te zeggen en te doen. En dat in het kader van de zogenaamde verbreding. Maar eigenlijk is dat geen verbreding. Noem het pure verplatting.

Door Jacques Sys

‘De Tour wordt gehypet, zoals alles nu wordt gehypet.’

‘Journalisten worden tegenwoordig niet meer gecorrigeerd. Erger nog: ze zijn ook niet meer in staat zichzelf te corrigeren.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content