Minister Luc Martens (CVP) zet de Raad voor Cultuur in de steigers. Een gesprek over kwaliteit, objectiviteit en samenhang.
Cultuur is belangrijk, zegt minister van Cultuur Luc Martens (CVP). Hij is natuurlijk ambtshalve verplicht om dat te zeggen, maar hij meent het ook. ?De menselijke roeping is een culturele,? aldus Martens, ?wij zijn cultuurwezens. Dieren zijn dat niet, wat natuurlijk niet wegneemt dat Kant gelijk had toen hij zei dat iemand die niet wordt ontroerd door de traan in de ogen van een oude knol, het niet waard is mens te zijn. Vlaanderen beleeft vandaag een culturele hausse, ook in het buitenland. Die boom moeten we in stand houden, verder kijken dan alleen het economische.?
Wat de Vlaamse overheid daar tegenover zet, is nog te vaak een hapsnapbeleid, versplinterde beslissinkjes zonder veel visie of onderlinge samenhang. De minister heeft mooi beleidsbrieven schrijven over de geest van zijn beleid, het is de praktijk die telt en die wil wel eens tegenvallen nog los van de vraag of de Vlaamse overheid wel voldoende geld voor cultuur over heeft.
Al sinds Patrick Dewael (VLD) cultuurminister was, leeft bij de Vlaamse regering de behoefte aan een forum voor een brede reflectie over de grenzen van de diverse culturele disciplines heen. Dat debat moet de cultuurpolitiek een steviger basis bezorgen. Daarom wil Martens een Raad voor Cultuur oprichten.
Jaarlijks beslist de minister over ettelijke honderden dossiers, erkenningen en subsidiëringen. Daarbij krijgt hij advies van een groot aantal raden en commissies, die nu elk hun eigen ding doen, zonder enig onderling overleg, zonder veel systematiek. ?Ik wil een forum,? zegt de minister, ?waarin de diverse sectoren elkaar kunnen vinden en van gedachten wisselen, om zo een globalere kijk op cultuur te stimuleren. Ik verwacht van de raad een belangrijke intellectuele input, waaruit een permanent debat met een kwalitatief hoogstaand discours moet groeien. Alleen zo, in partnership met de overheid, kan de cultuur maatschappelijk de evidentie afdwingen die ze verdient.?
Coherentie en kwaliteit, dat wil de minister. Want ook de werking van de adviesinstanties moet worden opgepept. ?De commissies moeten duidelijker durven kiezen,? vindt de minister. ?Zoals de Commissie Letteren : iedereen die daar langs komt, krijgt iets toegestopt. De commissie wil kennelijk iedereen te vriend houden en deelt eigenlijk alleen maar wat leuke dingen uit. Van cultuurpolitieke prioriteiten of visie is amper sprake. In de Commissie Muziek gaat het ook wel eens zo. Dat leidt tot een versnippering van de middelen, waarvan je je kan afvragen wat daarvan nog het effect kan zijn. De commissies moeten keuzen durven maken en die met stevige argumenten verantwoorden.?
EEN ARCHIPEL VAN COMMISSIES
Een Raad voor Cultuur wil de culturele beleidsvoorbereiding en -advisering in één structuur vatten. Als alles loopt zoals gepland, wordt Martens’ decreet daarover op 1 januari 1998 van kracht. ?De diverse sectoren,? zegt Martens, ?moeten nauwer met elkaar in contact komen. Leesbevordering is zo niet alleen een zaak van letterenbeleid en dus van de letterencommisie, maar ook een thema voor de bibliotheken, de culturele centra, de media. We willen de sectoren erkennen in hun autonomie, maar tegelijk een forum aanbieden voor thema’s die de sectoren overstijgen.?
De Raad voor Cultuur lijkt een ingewikkeld kluwen, maar zit toch logisch in elkaar. Eigenlijk omvat hij drie raden. Een Raad voor de Kunsten bestaat uit zes commissies, één voor elke artistieke discipline. Nieuw daarin is een commissie voor architectuur en vormgeving. ?We moeten niet alleen oog hebben voor het verleden,? zegt Martens, ?maar ook de monumenten van morgen creëren, de continuïteit garanderen. Vlaanderen had traditioneel een sterke meubelindustrie. De Nova-toren in Mechelen, dat betékende indertijd iets in mijn milieu. Die sector kreeg zeer zware klappen, de creativiteit kwam van elders, wij raakten achterop. Gelukkig begon de mode vanuit de Antwerpse academie aan een inhaalbeweging. De economie kan via haar clusterbeleid ook de vormgeving meenemen.?
Naast de Raad voor de Kunsten komt een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, met commissies voor volksontwikkeling, bibliotheken en culturele centra. En dan is er de Raad voor Cultuur zelf, bestaande uit leden van elk van de twee andere raden, aangevuld met vertegenwoordigers uit de nog autonome raden voor jeugd, sport, media en toerisme, met daarnaast nog dertien ?onafhankelijke deskundigen?. De commissies van de twee deelraden maken ook de kern uit van subcommissies, die elk voor hun sector de minister adviseren over subsidie- en erkenningsaanvragen. Martens : ?Zo ontstaat een structurele band tussen het algemene beleid en de concrete toepassing.?
Alles samen telt de drieledige Raad voor Cultuur negentig leden. Daar komen nog eens de extraleden van de subcommissies bij, wat het aantal betrokken al gauw op rond de honderdveertig brengt. ?Dat is inderdaad een hoop volk,? erkent de minister, ?maar het kan niet anders, door de specificiteit van alles wat daarin ter sprake moet komen.? Hij wanhoopt niet voldoende kandidaten te zullen vinden.
Dan werden jeugd, sport, media en toerisme nog niet structureel in de Raad voor Cultuur geïntegreerd ze vaardigen alleen vertegenwoordigers af. Daar was een praktische reden voor : de eigenheid van elk van deze sectoren maakte een volwaardige integratie niet zeer zinvol. Martens : ?We vreesden dat die sectoren al te zeer op hun autonomie zouden staan, maar ze toonden zich toch bereid om in de raad te participeren.?
GEEN POLITIEKE BENOEMINGEN
Toch omvatte het eerste uitgewerkte voorstel over de Raad voor Cultuur een andere configuratie, met vaste commissies voor kunsten, volksontwikkeling en jeugd, in een sterk gecentraliseerde, eenvoudige en overzichtelijke structuur. Dat wou de Jeugdraad niet. Die vond dat hij zo zijn ?eigen competentie niet kon valoriseren.? Martens had daar oren naar : ?Het jeugdwerk wil breed kunnen denken, niet alleen over cultuur, maar ook over werk, relaties, veiligheid of milieu. In het eerste ontwerp voelde het zich afgesneden van die andere dimensies. Wij moeten het inderdaad voldoende ruimte geven. Nu behoudt het zijn eigenheid, maar denkt het toch mee in de Raad voor Cultuur.?
?Nee,? geeft de minister toe, ?deze raad is niet echt een vereenvoudiging, maar de advisering wordt er wel transparanter op, duidelijker gestructureerd. Eigenzinnigheid is nu eenmaal een kenmerk van het culturele veld. Daar is niets tegen ; het is net die eigenzinnigheid die de kunst dynamiseert. De diverse werksoorten laten zich door hun aard ook moeilijk integreren. Creatie of spreiding, dat zijn heel verschillende manieren om de culturele opdracht in te vullen.?
Het resultaat is wel dat er geen echte structurele band bestaat tussen de diverse (sub)commissies. Ze kunnen het zwaartepunt van hun werking rustig bij hun interne werking leggen, want ze zijn niet afhankelijk van de deelraden om hun taak uit te voeren. De Raad voor Cultuur dreigt een lege doos te worden, wanneer de diverse sectoren zich inderdaad op hun eilandje terug zouden trekken.
De minister is zich daarvan bewust. ?Misschien,? zo oppert hij, ?kunnen we overwegen om via een amendement nog een soort evocatierecht in te bouwen, waarmee de raad kan meespreken over het werk van de subcommissies. Hoe dan ook ligt hier een belangrijke politieke verantwoordelijkheid bij de minister, om de agenda van de raad te stofferen. Het zal een grote alertheid vergen om de raad tot een succes te maken. We moeten de raad een paar stevige dossiers voorleggen, zoals de leesbevordering of het spreidingsbeleid. Zo weet de raad dat hij ernstig wordt genomen en kan hij ook serieux verwerven in de samenleving. Daaruit kan de raad een eigen dynamiek ontwikkelen.?
Het nu net twee jaar oude Vlaamse regeerakkoord wil dat de Raad voor Cultuur wetenschappelijk wordt ondersteund door een ?centrum voor cultuurbeleid?, een sociaal-cultureel planbureau naar Nederlands model. Daar is nu geen sprake van. Luc Martens : ?We wilden niet weer zo’n VZW die een forum voor politieke benoemingen zou worden. Ook de minder goede ervaring met het Vlaams Centrum voor Volksontwikkeling speelde daarin een rol ; aan goede wil geen gebrek, maar de meerwaarde ervan is te beperkt.?
HOE EEN SECTOR TE WURGEN
?Toch moet de raad een gestoffeerde gesprekstafel worden. Adviezen mogen niet steunen op een of andere intuïtie. Dat is ook een probleem met sommige commissies nu. Wanneer er een concreet dossier te beoordelen valt, geeft iedereen wat impressies weer en lap, daar wordt dan een subsidiebedrag op gezet. Dat is niet ernstig. Met deze hervorming willen we de objectivering bevorderen. Het moet systematischer, volgens objectievere criteria. Muziekacademies quoteren hun studenten toch ook niet op grond van een vluchtige indruk of omdat het een mooi meisje is ? Ik vraag betere werkafspraken. Hoe kan je je anders ook verdedigen wanneer een dossier juridisch wordt aangevochten ? Bij elke beslissing over de subsidies voor de podiumkunsten heb ik kwebbels. Die paar malcontenten zeggen mij zelfs dat ik de hele sector aan het wurgen ben. In het begin schrok ik daar toch van. Het zou mooi zijn mocht de Raad voor Cultuur het zoeken naar relevante criteria kunnen stimuleren.?
Net daarvoor is een wetenschappelijke onderbouw van de raad nodig. Daarvoor zal in de administratie een Cel voor Cultuurbeleid worden opgericht die, omwille van zijn brede opdracht, wordt toegevoegd aan de directeur-generaal. Daarvoor zullen een zevental mensen worden aangeworven. Dat vraagt een investering en dus ook een engagement. ?Het is trouwens nodig dat de administratie wordt versterkt,? meent Martens. ?Cultuur wint voortdurend aan belang en de administratie moet de kans krijgen om die dynamiek te volgen. De cel moet met een zekere autonomie werken, als een sluis tussen het wetenschappelijk onderzoek en het beleid.?
Maar het is de minister die uiteindelijk beslist de raden en (sub)commissies beperken zich tot een advies. Tenzij natuurlijk voor een of andere sector een autonoom Fonds wordt opgericht ; dat kan perfect worden ingepast in de Raad voor Cultuur. Voor de letteren heeft Kathy Lindekens (SP) de oprichting van zo’n Fonds voorgesteld. ?Ik ben daar niet ongevoelig voor,? zegt Martens, ?maar het voorstel gaat niet ver genoeg. Dit is geen goede oplossing. Zo’n Fonds kan werken met een beheersovereenkomst, waarin het er zich toe verbindt de politiek vastgelegde beleidsoriëntatie te operationaliseren. Het doet dat dan volgens een beleidsplan dat eerst aan de Raad voor Cultuur is voorgelegd, met een verantwoording achteraf. Met zo’n Fonds verdwijnt wel de subcommissie voor de letteren, maar de literaire experts in de raad blijven. Geen probleem dus.?
De bemensing van de drie deelraden en van de organen daarvan is een taak voor de minister. Is hij dan zo tuk op benoemingen ? Martens : ?De vraag is : hoe ga je om met het Cultuurpact ? Ik mag daar niet slordig in zijn. Het bestaat nog altijd, je kan er niet omheen. Maar ik sta ook achter de geest ervan, die wil dat instanties als de Raad voor Cultuur getuigen van pluralisme, levensbeschouwelijk evenwicht. Dat bewaken is een politieke verantwoordelijkheid. Als je dat aan de raad zelf overlaat en er komt een klacht van, dan zit de hele zaak muurvast. Maar ik zal de politieke partijen niet vragen wie ze in de raad willen, zoals dat vroeger gebeurde. Ik kijk en luister naar wat er in het veld omgaat en zal dan in eer en geweten een evenwichtig voorstel doen. Ik moet daarin trouwens ook consistent blijven met mezelf.?
?De Raad voor Cultuur impliceert een nieuwe methodiek,? aldus de minister, ?die openbaar, transparant en bespreekbaar moet zijn. Daartoe zullen de drie deelraden ook een jaarverslag publiceren. Daar moet naar uitgekeken worden, voedsel geven voor discussie en polemiek. Ik wil ruzie in de krant. Een ernstig advies moet de toets van het debat kunnen doorstaan. Want het is het debat dat de dynamiek van de cultuur bepaalt.?
Marc Reynebeau
Luc Martens : Een autonoom Fonds voor de Letteren ? Geen probleem.