Nachtburgemeester wil Vitalski niet meer zijn, maar toch wordt 2006 zijn jaar. ‘Ik ging vroeger – zoals elke gast – op café om grieten te versieren. Nu ik een superster aan het worden ben, hoef ik alleen maar de telefoon op te nemen.’
Hij schenkt een glas fruitsap in.
-Zeg, hoeveel bladzijden zal het interview beslaan?
-Vier.
-En waarover gaat het?
-Over jouw mythe.
Hij giet zijn glas fruitsap uit in de gootsteen en schenkt er whisky in.
De overlevering wil dat hij in een houten huis geboren is, ergens in een godvergeten straat van een godvergeten stad in de Kempen. Het sneeuwde die dag, niet toevallig. Wat zeker waar is: de jaren daarna woonde hij op ’t Zuid in Antwerpen, boven en onder de toog van De Nieuwe Linde. Op de toiletmuur kalkten ze: ‘Boe Vitalski’.
Hij viel op. Door de manier waarop hij liep, sprak… Ooit zagen we hem in Jambers, in een aflevering over miskend talent. Dat miskend talent was eigenlijk zijn vader, Robert.
Maar op de achtergrond straalde de zoon iets wonderlijks uit. Hij zag eruit alsof hij tot de bedeling hoorde en nog twee shots te leven had. Maar niet vooraleer hij zijn laatste verhaal van op een cafétafel voor zijn publiek – verlopen drinkebroers-op-leeftijd – gedeclameerd had. De man hoorde bij de Antwerpse nacht. Meer nog, hij was er een stuk van. Zijn naam deed dan ook de ronde in de stad. ‘De bastaardzoon van Toon Hermans en Jules Deelder’, voegden sommigen eraan toe.
Vitalski woont nu in Borgerhout, in een korte, doodlopende straat. Zijn interieur straalt nog altijd iets wonderlijks uit. Boven de deur hangt een bord: Villa Vitalski. In zijn woonkamer: een grote hertenkop met droeve ogen. Op het raam heeft iemand met rode lippenstift geschreven: ‘Je gsm = uitgevallen, baby’.
En toch is er veel veranderd de laatste tijd. Hoewel hij er nog steeds uitziet alsof hij tot de bedeling behoort, hangt hij dezer dagen niet meer rond in de Antwerpse cafés. Wel op de grote podia en in tv-studio’s: die van Vitaya, Morgen Beter, De Grootste Belg… straks zelfs die van Afrika, voor Stanley’s Route, als we de gazet van ’t Stad mogen geloven tenminste. In dezelfde krant voorspelde acteur Peter Van den Begin vorige week dat 2006 het jaar van Vitalski zou worden, ‘want hij gaat helemaal doorbreken’.
‘Zeker’, zegt de man zelf. ‘Al ben ik nu vooral heel moe.’
En wij maar denken dat je nooit BV wilde zijn.
VITALSKI: Fout! De kitsch van het BV-schap heeft mij altijd enorm aangesproken. Ik wou dat ik Koen Wauters was. Helaas verzette het BV-schap zich tegen mij. Televisie wou mij niet. Maar ik heb nooit het gevoel gehad dat ik miskend was. Vormelijk had ik het leven van een superster: er hingen altijd wel vrouwen rond mijn nek, er was altijd wel iemand die op een manager leek… Er waren zelfs mensen die mij actief probeerden te dwarsbomen. Daarom geniet ik zo van dit succes. Ik doe het allemaal voor hen, ik geniet ervan om mijn vijanden te pesten.
Wat is het ergste verwijt dat je ooit gekregen hebt?
VITALSKI: Serge Simonart omschreef me ooit als ‘100 procent ambitie, 0 procent talent’. Eigenaardig genoeg vond ik dat een aanstekelijke omschrijving.
Omdat dat van die ambitie niet helemaal onwaar was?
VITALSKI: Ik neem al mijn hele leven de taxi. Dat je dat doet, hangt niet alleen af van wat je verdient, maar ook van je attitude. Natuurlijk kun je de taxichauffeur niet betalen met attitude, maar toch… Hoewel ik vaak in de goot gelegen heb, heb ik er nooit aan getwijfeld dat ik een succesvolle schrijver zou worden. Hoe meer ik uitgekotst werd, hoe strijdvaardiger ik werd. Die ambitie is zo oud als ikzelf. Er zijn natuurlijk wel inspirerende momenten geweest. Toen ik als onbegrepen puber het einde van Kafka las en ontdekte dat er nog mensen met vreemde gedachtekronkels waren. Of toen ik privéles kreeg van Gerard Reve. Na een optreden in De Zwarte Komedie had ik toevallig zijn vriend Joop Schafthuizen ontmoet. Hij nodigde mij uit om mosselen te komen eten samen met hem en Gerard. Het werd een hele rare namiddag. Reve gaf mij heel concrete instructies: hoe een inleiding eruitziet, een middenstuk, een einde… enfin, een monoloog van drie uur lang. Tot hij plots handtastelijk werd. Joop werd pisnijdig en ik vloog buiten. Maar toch: les krijgen van de meester, het blijft een gigantische eer. De dag daarna stond ik in een Supermanpak op de Meir reclame te maken voor RedBull. That’s the story of my life.
De ironie is dat je net daar, op straat, naam maakte. Als de man die zijn eigen wonderlijkheid cultiveerde.
VITALSKI: De anderen deden dat. Ik hoor mensen vaak verhalen in de derde persoon over mij vertellen. ‘En toen kwamen we bij hem binnen, viel het plafond naar beneden en kwam er een vrouw uit de ijskast.’ Vreemd, ik herinner mij daar allemaal niets van.
Ik neem aan dat je daar niet rouwig om bent.
VITALSKI: Nee, zeker niet. Maar het is wel de reden waarom ik als schrijver lang niet au sérieux genomen werd. Het is nog niet omdat je een goede tafelspringer bent, dat je een goede schrijver bent. Maar in Vlaanderen hebben ze daarvan gemaakt: ‘als je op een tafel springt, dan ben je geen goede schrijver’. Met andere woorden: ‘wees oersaai’. Nu goed, ik ben uit noodzaak op een podium gekropen. Dat was wennen: in het begin zakte ik zowat door de planken. Nu ik alles heb wat ik wil, ben ik zowat samengesmolten tot de persoon die op het podium staat. Maar in den beginne spéélde ik een rol…
… die van nachtburgemeester…
VITALSKI: Nee, dat was een uitvinding van een journalist. Ze konden mij niet definiëren, dus noemden ze mij maar ‘nachtburgemeester’. Ik liet mij die naam welgevallen, omdat ik zag dat hij mij succes opleverde. Maar op den duur vond ik het vervelend: ik werd tegen heug en meug een soort elephant man. Ik moest lintjes doorknippen op feesten die om één uur begonnen… En als iemand ’s nachts een kogel door z’n kop gekregen had, belden ze mij op: ‘wat is de reactie van onze nachtburgemeester?’ Zelfs voor onze dagburgemeester Patrick Janssens werd het op den duur een treurige zaak. Nu nog: als hij mij ziet, slaat hij de hand voor de ogen. (lacht) Toen ik dertig werd, heb ik het nachtleven vaarwel gezegd. Ik ging – zoals elke gast – op café om grieten te versieren. Nu ik succesvol ben, hoef ik gewoon de telefoon op te nemen.
Maar intussen schrijf je wel boeken over dat Antwerpse nachtleven.
VITALSKI: Ik heb daar genoeg humus verzameld om een hele boekenkast mee te vullen. Het gekke is: als je over al die folkloristische figuren schrijft, word je op den duur zelf een stuk folklore. Er is de Boerentoren, Bob Cools én Vitalski. Maar voor de verhalen hoef ik het dus niet meer te doen. De meisjes brengen ook verhalen mee. Per taxi.
Ze krassen nu zelfs met rode lippenstift op je raam.
VITALSKI : Groupies zijn de parameter voor het succes van de mens. De meeste artiesten doen daar heel denigrerend over. Zo van: ‘o, we wimpelen die altijd af’. Ik niet. Ik heb oneindig veel respect voor groupies. Ik ga ook altijd op hun avances in – hoe mottig de doos ook is en hoe moeilijk de mama ook doet (lacht). Het probleem is dat ik zo weinig tijd heb. Dat is de tragedie van een artiest: je werkt hard om succes te hebben bij de vrouwen en dan heb je geen tijd meer om af te spreken. Nu goed, ik geef mezelf een week per maand om alles in praktijk brengen. Het vlees moet in de pan liggen. Dat ben ik mijn lezers verplicht. Ik verwijt dat ook Herman Brusselmans, Jef Geeraerts en al die andere auteurs die per se stoere boeken willen schrijven: ze dagdromen maar. Terwijl het net de details zijn die een boek tot een goed boek maken. Kijk, je kunt verzinnen dat iemand een navelpiercing heeft. Maar dat iemand een navelpiercing heeft in de vorm van de Eiffeltoren: dàt dus niet. (lacht) Voor zover ik weet, ben ik de enige Vlaamse schrijver die over vrouwen schrijft uit ervaring. Er was natuurlijk Louis Paul Boon, maar de vraag is of je wel zo’n masturbatief leven wilt. Als je zijn boeken leest, heb je precies een natte zakdoek in je handen .
Je bent getrouwd met iemand van 75. Deed je dat ook om de mythe aan te wakkeren?
VITALSKI: Nee. Ik heb Irène Vervliet ontmoet op een feestje. Het was een coup de foudre . Irène en ik hebben een groot trouwfeest gehouden. Alleen staan we – tot mijn grote spijt – niet in het bevolkingsregister geregistreerd als ‘getrouwd’. Haar dochter vreesde dat ik met de erfenis zou gaan lopen. Terwijl het mij daar helemaal niet om te doen was. Neem de Neveneffecten en Kamagurka samen… die komen qua kosmische humor nog niet aan de enkels van Irène in haar zuivere manier van zijn….. Ik ben dol op haar. Is dat vreemd? Nee toch. Een vrouw is op haar mooiste op haar zeventiende. Dat duurt drie maanden en daarna begint haar uiterlijke schoonheid te tanen. Dan kun je evengoed iemand van 75 nemen.
Op het forum van www.vitalski.com omschrijven fans je als womanizer.
VITALSKI: Dat vind ik heel, heel erg. Ik ben geen womanizer, maar een vrouwenzot.
De nuance ontgaat me, eerlijk gezegd.
VITALSKI: Een womanizer is een pretentieuze macho. Een vrouwenzot is een slachtoffer, iemand die alles op z’n kop krijgt. Ik heb een viertal echt belangrijke vrouwen gehad en een honderdtal lieven. Later mogen ze op mijn grafschrift schrijven: ‘hij weigerde te kiezen’. Kiezen betekent dat je definieert, elimineert: dat wil ik niet. Nu, ik heb bijgeleerd hoor. Elke keer als iemand verliefd op me wordt, zeg ik: ‘mijn leven is op dit moment te veel een tornado om ervan uit te gaan dat we binnen drie weken een gezinnetje zullen stichten’. (lacht) Misschien word ik op mijn 55e wel een aimabele vader. Dat is een van de weinige voordelen van het man-zijn. Al die mannen van 30 met kinderen zijn gewoon het slachtoffer van hun vrouw. (lacht) Nee, zij zijn met dé essentie bezig. Ik verdoe mijn tijd met futiliteiten als kunst en carrière, dingen die niemand dan nog serieus neemt. Eigenlijk heb ik een heel tragisch, eenzaam bestaan . (lacht niet)
Eerlijk: vind je het niet vervelend dat je nog altijd de reputatie hebt van een luidruchtige, naar whisky stinkende underdog?
VITALSKI: Ja. Een tijd geleden kwam een meisje mij interviewen voor een schoolkrant. Op een bepaald moment barst ze in tranen uit. ‘Maar wat scheelt er toch?’, vroeg ik. ‘Ik dacht’, snikte ze, ‘dat gij een slecht mens waart. In het echt zijde gij eigenlijk zo’n lieve…’(wijst naar de boekenkast) Ik weet wel dat ik nooit bekend zal staan om mijn eruditie, maar ik lees dus wel eens een boek. Ik ben een enorme fan van de 18e en de 19e eeuw. Dat moeten gigantische tijden geweest zijn: alleen al voor de romantiek en de passie moeten we terug naar die tijd. Het format ‘één bij één’ bestond nog niet. En een vrouw neuken met een witte pruik…. Nee, nee, lees de geschriften van Voltaire en Rousseau: in vergelijking daarmee is alles wat nu geschreven wordt, pure rommel.
Dezer dagen heb je een boekenprogramma op Vitaya. Is dat ook onder het motto: ‘laat anderen er maar over praten, ik doe het’?
VITALSKI: Absoluut. Er is televisie, dus ik vind dat je moet streven naar een boekenprogramma. Het enige wat je op televisie nodig hebt, is een onderwerp. Een boek is een heel sexy item. Als je een sportprogramma maakt, kun je het moeilijk over Lodewijk XIV hebben. In een boekenprogramma daarentegen kun je zonder problemen discussiëren over Pele, Lodewijk XIV én vislijntechnieken. Ik ben vooral blij dat we bewezen hebben dat het kan. Een camera, een goede smoel en iemand die ‘actie!’ roept, volstaan. We hadden dat boekenprogramma ook aan andere zenders – waaronder Canvas – aangeboden, maar daar begonnen ze meteen over formats te lullen. Dat is het probleem van televisie. Luk Alloo interviewt Mark Uytterhoeven, Mark Uytterhoeven interviewt Goedele Liekens en Goedele Liekens interviewt Luk Alloo… en intussen verveelt iedereen zich steendood.
Misschien redeneerden die tv-bonzen als volgt: ‘schrijvers = strontvervelende televisie’.
VITALSKI: Ik heb ook lang gedacht dat Vlaamse schrijvers getourmenteerde mensen waren, gefrustreerd over de lage verkoopcijfers. Maar toen ik onlangs een talkshow had op de Boekenbeurs, merkte ik dat dat eigenlijk allemaal ambitieuze, goedgemutste mensen waren. Ze wachten niet meer op de nieuwe gitaarheld of de nieuwe balletdanser… iedereen zit te wachten op de nieuwe smoel van de literatuur. En vooral: ze durven weer te vechten. Alleen jammer dat dat nooit in het openbaar gebeurt. Christophe Vekeman kotst van Dimitri Verhulst, maar dat lees je niet in zijn geschriften. In de jaren zeventig vielen Paul Snoek en Hugo Claus elkaar tenminste nog aan. Nu gaat het er allemaal heel hypocriet aan toe: op dat vlak leven we weer in de victoriaanse tijd.
Hoe komt dat?
VITALSKI: Ik weet dat niet. Ik vind dat polemiek een vorm van letterkunde is. Maar zelfs columnisten durven niet meer. Toen ze mij als columnist buitensmeten bij de krant, verweten ze mij dat ik ’te persoonlijk’ werd. Terwijl een column niet persoonlijk genoeg kan zijn. Natuurlijk moet je niet schoppen om te schoppen. Maar als je het gevoel hebt dat die persoon jou en de maatschappij schade berokkent, moet je het slechtste uit jezelf halen. Kijk, ik vind de boeken van Hugo Claus – zoals bijna iedereen van mijn generatie – pure rommel. Maar wie durft dat nog zeggen? In dat opzicht stelt iemand als Herman Brusselmans mij zeer teleur. Ik vind hem overgewaardeerd: die man is rijk geworden door mensen aan te vallen. Alleen heeft hij altijd zwakke vijanden gekozen. Hij heeft het nooit opgenomen tegen een machtig iemand. Altijd tegen arme drommels, die de kans niet hadden om zich te verdedigen. Toen ik hem daar op aanviel, draaide hij gewoon zijn rug naar me toe. Heel onsportief. Ik dacht dat Brusselmans een polemist was, maar zelfs dat is hij niet.
Terwijl hij vandaag vergeleken wordt met Louis Paul Boon…
VITALSKI: Ik huiver als ik zoiets lees. Wat is dat trouwens: een geëngageerde schrijver? Kijk, ik heb geen boeken geschreven over de Antwerpse moslimgemeenschap in de jaren negentig. Niet alleen omdat ik daar niet veel over weet, maar ook omdat ik vind dat engagement nooit zo opzichtig moet zijn. Wat Deng nu doet – stickers van Filip Dewinter in pisbakken hangen – dat verergert de zaak alleen maar. Maar tezelfdertijd ben ik misschien wel meer geëngageerd dan Tom Naegels en Tom Lanoye samen. Ik heb een enorm verantwoordelijkheidsgevoel. In mijn vorige boek stond één komma verkeerd gedrukt. Wel, al die boeken zijn naar de snippermachine moeten gaan… Dat betekent dus: opnieuw centjes sparen, een jaar wachten om alles uit te brengen. (fel) Ik vind het van een verregaand engagement getuigen om in deze tijden van deprimerende rommel en rotzooi te roepen: ‘deze komma staat verkeerd. Stop wereld met draaien!’.
Hij drinkt van de whisky, zegt ‘er is iets mee’ en wandelt naar buiten met een banaan in zijn hand. In het deurgat blijft hij staan.
-‘Zeg,’ vraagt hij, terwijl hij de banaan pelt, ‘wanneer gaat het interview verschijnen?’
-Na Kerstmis. Is dat belangrijk?
-‘Mmm, het interview is een belangrijk literair genre aan het worden. Neem Lanoye. Die is beter in zijn interviews dan in zijn boeken – wat ook een verdienste is. Aan de andere kant wil ik niet te veel aandacht krijgen. Ik wil geen tweede Herman Brusselmans worden. Het mysterie dat rond hem zweefde, is voorgoed verdwenen. Zijn imago is zo vlak als een doos cornflakes. De kikkers moeten natuurlijk iets hebben om over te kwaken…. maar de kunst is om het mysterie zo lang mogelijk te behouden.’
-Voor altijd?
Hij zwijgt even, peinst, en zegt dan ‘ja’. ‘Ik fantaseer vaak over hoe mijn begrafenis eruit zal zien. In de Kathedraal, dat spreekt, met een dreunend orgel en veel bombast. Daarna stapt de massa naar het Schoonselhof. En dan plots: een plof in de grond. Stilte. Aan de rand vergapen mensen zich aan het eeuwige mysterie.’
Hij zwijgt even. ‘Hier,’ zegt hij, ‘neem mijn banaan mee naar huis. Dat is voedzaam.’ En hij steekt zijn hand omhoog.
Een paar weken later. Een kort bericht in de Gazet van Antwerpen: ‘Vitalski is met spoed en helse pijnen opgenomen in het ziekenhuis. Het is een mysterie: de dokters weten niet wat er aan de hand is.’
STIJN TORMANS