Zijn nieuwe roman ‘Boze Tongen’ is het sluitstuk van de ‘Monstertrilogie’. En van tien jaar literaire seismografie. Tom Lanoye over politieke correctheid, vastgoed en wat te doen in tijden van morele crisis.
Wie had dat nog ooit gedacht: Tom Lanoye die voorleest onder de IJzertoren. ‘Ze hebben me gevraagd om volgend jaar, bij de tweede editie van het multiculturele festival Ten Vrede, een paar gedichten uit Niemands Land voor te dragen’, zegt hij. ‘En dat wil ik absoluut doen, de paar blunders in het museum van de IJzertoren ten spijt: ik wil Albert Einstein en Cyriel Verschaeve niet op dezelfde lijn zien staan. Maar soit, een uitgestoken hand sla ik niet af. Ons collectieve geheugen van de Eerste Wereldoorlog is zuiver nationalistisch, en daarop wil ik een correctie aanbrengen. Het lijkt op den duur bijna erger dat je in het Frans de dood werd ingedreven dan dat je, als jonge pee van het platteland, überhaupt de dood werd ingedreven. We weten ondertussen trouwens dat de realiteit anders was dan de mythe: de bevelen werden met fluitsignalen gegeven, en je moet eens proberen om in het Frans te fluiten.’ Lachend: ‘Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, maar toch niet in de loopgraven, nietwaar?’
Men kan Lanoye van veel verdenken, maar niet van gebrek aan ijver, te weinig ambitie of valse bescheidenheid. Met Niemands Land, zijn bewerkingen van gedichten uit de Groote Oorlog, wilde hij voor Vlaanderen alsnog een ‘literair geheugen’ aan de loopgraven creëren. Met zijn columns wil hij ‘de mensen schoppen tot ze een geweten krijgen’. Zijn Monstertrilogie moet, zegt hij, ‘een ijkpunt’ worden voor zijn generatiegenoten. Onlangs verscheen het derde deel, Boze Tongen.
‘Eigenlijk ben ik al tien jaar met hetzelfde bezig’, legt hij uit. ‘ De Monstertrilogie, Ten oorlog en mijn columnboeken passen allemaal in één groot project, dat iets wil zeggen over de tijd waarin we leven. Net zoals Louis Paul Boon probeer ik een seismograaf te zijn. Je kan kritiek hebben op die ambitie, of op de uitwerking ervan, maar dan kom je natuurlijk terecht in de oude discussie over l’art pour l’art en de ‘autonomie’ van het kunstwerk. Mijn houding is duidelijk: ik wil met mijn poten in de modder gaan staan en de tussenschotten tussen werkelijkheid en kunst opblazen. Als je echt gaat geloven dat kunst een soort vervangingsgodsdienst is, die aan het werkelijke leven voorafgaat, heb je volgens mij een probleem. Het is juist andersom natuurlijk.’
Er bestaat een foto, uit 1986, waarop een literair viergeslacht vereeuwigd is: Gerard Walschap, Hugo Claus, Walter van den Broeck en Tom Lanoye. De toen 27-jarige jongeling voelde enige gêne in dat gezelschap. Vandaag is dat over. ‘Mijn ambitie – of zo u wilt, mijn pretentie – was een boek te schrijven dat in de traditie staat van een aantal grote Vlaamse werken: De familie Roothooft van Walschap, Het beleg van Laken van Van den Broeck, Het verdriet van België van Claus… Het boekblik waarin mijn trilogie verkocht wordt, is natuurlijk een eerbetoon aan Van den Broecks Brief aan Boudewijn, voor de kenners onder ons. Ik wil mezelf niet vergelijken met mijn voorgangers, maar het waren stuk voor stuk sterke individuen die op dezelfde plek schreven waar ik nu schrijf, en voor dezelfde gemeenschap.’
Welk boek heeft de schrijver in u wakker gemaakt?
TOM LANOYE: Ik wist al dat ik een schrijver was nog voor ik kon lezen, bij wijze van spreken. Ik vind het nog altijd curieus dat voor veel hetero’s van mijn generatie De avonden van Gerard Reve de grote openbaring was, terwijl het voor mij De Oostakkerse gedichten van Hugo Claus waren. Toen ontdekte ik ineens wat je met taal allemaal kunt doen.
Drie jaar geleden zei u dat de Vlaamse literatuur op apegapen lag. Vindt u dat nog altijd?
LANOYE: Ik ben daar nu veel minder somber over. Op iemand als Peter Verhelst kan ik dodelijk jaloers zijn – zijn Sprookjesbordeel is zo’n geniaal idee, dat zou echt de hele wereld moeten rondgaan. Ik wou dat ik het bedacht had. Christophe Vekeman, Dimitri Verhulst, Jeroen Olyslaegers, Paul Mennes… Er is een hele sterke literaire generatie opgestaan.
U bent intussen een gearriveerd auteur. Hoe lang kan het nog duren voor die nieuwe generatie tegen u aan begint te schoppen?
LANOYE: Laten we geen slapende puppies wakker maken! Ik weet wel dat ik een oude zak aan het worden ben, en vroeg of laat zullen ze mij dat ook wel inpeperen. Dat hoort ook zo. Aan de andere kant heb ik het gevoel dat schrijvers minder ambras maken dan vroeger, omdat ze zich niet meer verenigen in schrijversclubs met eigen blaadjes en literaire dogma’s. Iedereen zapt maar wat rond, ideologisch-programmatische discussies zijn niet meer van deze tijd.
Moeten schrijvers gesubsidieerd worden?
LANOYE: Jazeker. Al zou het natuurlijk een schandaal zijn als ik gesubsidieerd zou worden.
In ‘NV Lanoye’ schreef Bart Vanegeren dat uw inkomen op een bepaald moment ‘provocerende proporties’ begon aan te nemen. Is het echt zo erg?
LANOYE: Reken maar! Gek genoeg is dat, naar goede oude volkstraditie, de enige manier om respect te krijgen van Vlamingen. Dat je hen kunt platslaan met de mededeling dat je leeft van je pen, dat je een huis in Kaapstad hebt, een appartement en een studio in Antwerpen, en dan nog een Alfa Romeo! En dat allemaal door boekjes te schrijven: ik vind dat een zeer mooi opvoedkundig project, het moeten niet altijd bouwfraude of zwijnenstallen zijn.
Maar u gunt andere schrijvers wel een subsidie.
LANOYE: Het is niet omdat ik het zonder kan rooien dat een dichter als Leonard Nolens er geen recht op heeft. Ik behoor niet tot de doemdenkers, en ik weet ook wel dat er nog altijd veel boeken gekocht en gelezen worden. Maar hoeveel toneelteksten worden er nog uitgegeven op een behoorlijke oplage? Het probleem is dat, net zoals in de sport alle aandacht naar het voetbal gaat, de roman en vooral de thriller alle andere literaire genres wegdrukken. Ik wens iemand als Pieter Aspe alle goeds toe, maar ik vind het niet normaal dat zijn thrillers kritiekloos geplugd worden door de media, terwijl die arme Jef Geeraerts altijd écht gerecenseerd is geweest.
Er zit een citaat van Dante in ‘Boze Tongen’: ‘De heetste plaatsen in de hel worden gereserveerd voor wie, in tijden van morele crisis, hun onpartijdigheid bewaren.’ Is dat een sleutelzin?
LANOYE: Die hebt u er goed uitgehaald. Wat ik plezant vind, is dat mensen hun schouders ophalen als ik dat schrijf, maar twee keer langer kauwen als Dante dat blijkt te hebben geschreven.
Is het citaat bedoeld voor uw collega-kunstenaars?
LANOYE: Wel, wat mij choqueert, is de reële dosis antipolitiek die je in intellectuele kringen soms te horen krijgt: politiek is het smerigste van het smerigste en leidt per definitie naar corruptie en verloedering. Dat is de gemakkelijkheidsopstelling die je ook gewoon aan de toog hoort. Maar dan ga je het centrale dilemma van Ten oorlog uit de weg, te weten: geen maatschappij zonder gestructureerde machtsuitoefening, en bij machtsuitoefening hoort het gevaar van machtsmisbruik. Dat maakt het net zo interessant. Ik snap niet waarom veel collega’s zo’n kapitaal aan menselijke drama’s, aan instrumenten om de menselijke natuur te doorgronden, gewoon links laten liggen. Ik zou mezelf castreren mocht ik dat materiaal niet gebruiken.
Er zitten in uw boek echo’s van het bezoek van Jean-Marie Dedecker aan Marc Dutroux, het faillissement van Lernout & Hauspie, de rel rond Johan Sauwens en het Sint-Maartensfonds, en ga zo maar door. Toch hebt u niet graag dat critici het een sleutelroman noemen. Of erger nog: een persoverzicht.
LANOYE: Als er kritiek op mijn boek is, is het vaak kritiek op het genre. Wij zijn hier niet zo vertrouwd met faction, de vermenging van fictie en realiteit, terwijl dat in het thrillergenre en in de Amerikaanse literatuur tout court de normaalste zaak van de wereld is. Dat heeft te maken met de invloed van films en tv, die daar veel groter is. Als John Travolta in Primary Colors Bill Clinton speelt, of als Anthony Hopkins in de film van Oliver Stone in de huid van Nixon kruipt, gaat iedereen daarin mee. De enige vraag die mij interesseert is: is het goed uitgevoerd, wat ik doe? Slaag ik erin met de feiten die als wrakhout aanspoelen een parallel, maar fictief universum te creëren en op die manier toch dichter bij de waarheid te komen? Want de waarheid bestaat niet uit anekdotes, maar uit structuren, stemmingen, grotere verbanden waar mensen onder zuchten. Voor mij zijn al die feiten alleen maar de arena waarin mijn personages zich bevinden, als in een grote tragiekmachine. Zodat je het boek op een aantal niveaus kunt lezen, ook alleen maar het verhaaltje aan de bovenkant.
De waarheid is onkenbaar: dat noemt u ‘de grondstelling’ van het boek. Heeft de zaak-Dutroux van u een complotdenker gemaakt?
LANOYE: Nee, ik zie ook wel hoe makkelijk je complotten, en zelfs de werkelijkheid, kunt construeren. De overspannen relatie tussen constructie en werkelijkheid is een van de grote lijnen van het boek. Waar ik schrijvenderwijs meer en meer van overtuigd ben geraakt, is dat er een verlangen bestaat naar complotten, vooral met hooggeplaatsten, omdat het ons behoedt voor de banaliteit en herkenbaarheid van het monsterlijke in Dutroux: er moeten wel magistraten, politici en zelfs mensen van het hof bij betrokken zijn, opdat zo iemand zo lang straffeloos zijn gang heeft kunnen gaan. We accepteren niet dat amateurisme, knulligheid, pure onnozelheid en toeval een belangrijke rol hebben gespeeld. Dutroux werd ook onmiddellijk gezien als een mannelijk monster, en zeker niet als een huisvader die zelf ook kinderen heeft en samen met zijn vrouw kinderen misbruikt. Die familievader-kant is voor de publieke opinie allang weggedeemsterd. Michèle Martin is ‘de arme sloor die willoos haar man gevolgd heeft’. Ik zeg niet dat het zo is, maar het verlangen om haar zo te zien, bestaat al voor haar berechting. Daarom is Medea zo’n interessant stuk: een moeder die haar eigen kinderen vermoordt in een liefdesspel tegenover haar man, dat is van een gruwelijkheid die mensen meer willen verdringen dan de monsterlijkheid van Richard III, die zijn neefjes om zeep helpt. Er zijn veel Richards, maar niemand noemt zijn dochter Medea. Dat zou toch een beetje te omineus zijn.
Zijn de filmrechten van uw ‘Monstertrilogie’ eigenlijk al verkocht?
LANOYE: Het moet een tv-serie worden, vind ik. Als ze willen, zet ik meteen alles opzij om mee te werken aan het scenario. Die trilogie, dat is toch Twin Peaks meets The Sopranos meets Terug naar Oosterdonk. Ik wil absoluut voor film en televisie gaan schrijven. Het is toch niet normaal dat onze grote auteurs geen plaats hebben in het dominante cultuurmedium van deze tijd. Pieter Aspe en Jef Geeraerts worden verfilmd op televisie, prima – maar men zoekt niet naar wezenlijk ánder drama, series over de pijnpunten in de Belgische geschiedenis van de afgelopen vijftig jaar. Waarom bestaan die plannen niet? Wij weten meer af van de Vietnamoorlog dan van de repressie in eigen land. Wij hebben Nixon gezien, maar waarom wordt er geen film gemaakt over Wilfried Martens, bijvoorbeeld? Maar ik heb plannen zat, hoor. Writer’s block is niet aan mij besteed. Ik werk nu met een aantal jonge acteurs aan een toneelstuk. En ik zou nog een Belgische theatertrilogie willen schrijven, over respectievelijk Lumumba, misschien over Van Rossem, en zeker over Vanden Boeynants. Dat stuk over VDB begint met een persconferentie: VDB die zegt dat hij dood is – ‘Je suis mort, zu duud as ne peer’.
België is écht uw ‘writer’s goldmine’.
LANOYE: Absoluut. Stel: je komt van Mars en je wil over het Westen en over deze tijd een faction-boek schrijven. Dan doe je dat niet over Amsterdam en Nederland, maar over Brussel en België. Niet zozeer omdat het hier zo’n apenland zou zijn, maar omdat je met een aantal interessante schaalverschillen zit: een piepklein land met zes parlementen dat tegelijk de drager moet zijn van ambassades, Europese instellingen, de NAVO… België lijkt in dat opzicht op mijn hoofdpersonage Katrien Deschryver, die alle rollen moet vervullen die iedereen haar oplegt, maar dat niet kan – en daar komen rampen van. Voor een schrijver is het een zegen om hier te wonen. Al maken mijn Nederlandse vrienden nu natuurlijk ook stormen mee die ze nooit hadden verwacht, omdat ze dachten dat ze voorop waren. Terwijl ze wakker zijn geworden in een provincialistisch, een beetje achteroplopend land, waar de schandalen hen nu rond de oren spuiten en waar de grote discussies nog moeten beginnen, over structuren, over justitie en noem maar op.
Is de nachtmerrie niet afgelopen, met de val van het kabinet-Balkenende?
LANOYE: Veel Nederlandse commentatoren gaan daar wel van uit – Hèhe, back to normal! Ik vrees juist dat het onbehagen ondergronds zal gaan en nog groter wordt. De LPF’ers werden allang niet meer gezien als de pleegkinderen van Heilige Pim, maar als het ergste slag verraders: het waren jandorie politici geworden! De volkse teneur luidt nu des te meer: zie je wel, dat alle politiek vuiligheid en geknoei is? Ik zie een parallel met de zwartgalligheid na de Witte Mars: de verzuring, de voortdurende kloof met de burger, de analyses van Mark Elchardus… Die zal onze noorderbuur nu pas echt leren kennen. Hij zal ze alleen niet aan ons komen vragen, want dan zou hij moeten erkennen dat Nederland, bouwfraudes inbegrepen, écht in een soort van België is veranderd. Dat is nog niet doorgedrongen. Daarom vergelijkt Nederland Volkert van der G. nooit met Dutroux. Terwijl ze nu toch complotdenkers genoeg hebben, er zijn er zelfs die denken dat al-Qaeda achter de moord zat. Mijn stelling is: het gaat alleen om die Volkert van der G., en het zegt veel over Nederland dat uitgerekend iemand als hij de moord pleegt en nog altijd zwijgt. Met hem vergeleken was Fortuyn meer een anekdote, weliswaar heel sappig en geweldig interessant…
U mocht hem wel.
LANOYE: Fortuyn was gewoon een kitscherige, nichterige versie van Heer Bommel, die in de modernste Nederlandse traditie joints paft en darkrooms bezoekt. Heer Bommel in de darkroom! Iemand die tegen zijn butler zegt: ‘Schat, leg je collega’s nog eens op.’ Het Slavenkoor uit Aïda! Hij was een man met een soort humor, extravagantie en rijkdom die alleen maar in Nederland kan, als je uit Rotterdam komt en van Lee Towers houdt. En dat soort Nederlanderdom wordt dan neergeschoten door de tegenkant van het Nederlanderdom, door iemand die de regeltjes wil volgen, maar tegelijk ook actie wil voeren, iemand die het burgerdom en de vrijheidsstrijder in zich verenigt. Maar als ik ook eens wat kritiek op Fortuyn mag hebben: ik snap niet dat een jeanet zegt, als hij het over allochtonen heeft, dat mensen moeten buigen voor de dominante cultuur. Vijftig jaar geleden zou hij niet eens een lijst hebben kunnen trekken! Als flikkers nog altijd zouden buigen voor de dominante cultuur, zou hij dat nog altijd niet kunnen. Er is trouwens maar één dominante cultuur, en dat is de grondwet.
U staat te boek als ‘politiek correct’. Vindt u dat een belediging?
LANOYE: Nee, voor mij is het een geuzennaam. Ik laat mij niet intimideren door conservatieven die te lui zijn om te discussiëren en dus exact datgene doen wat ze de politiek correcten verwijten, namelijk met één woord de discussie uit de weg gaan. Wie is tegenwoordig politiek correct? Iedereen die het niet eens is met Ward Beysen, Hugo Coveliers en de andere misdienaars van de zwarte kerk, toch? Wel, dan ben ik het dus. Mensen die het als een scheldwoord gebruiken, bedoelen eigenlijk: we moeten heilige huisjes durven aanvallen, en dus is af en toe wat racisme lang niet zo slecht. Eigenlijk bedoelt men dát. Allochtonen, dat is een codewoord geworden voor Marokkanen. En we kunnen over die groep mensen best zeggen dat ze het ons toch lastig maken, want ‘ze’ zijn lastig op de werkvloer en ‘ze’ pikken onze velo’s. En dat mogen we nu eindelijk eens zeggen, zie, dankzij Pim Fortuyn! Want dat hadden we al veel langer willen doen. En we moeten ‘ons gedacht’ op elk moment kunnen zeggen, over elk onderwerp. Behálve als we Abou Jahjah heten. Dan vragen Rambo Coveliers en Filip Dewinter – pas du tout étonnés de se retrouver ensemble – om de opheffing van zijn nationaliteit.
U pleit voor een Waarheids- en Verzoeningscommissie, naar Zuid-Afrikaans model.
LANOYE: Dat is wat Tarik Fraihi en Mohamed Talhaoui voorstellen en ik vind het echt een zinnig plan. Laten we alles eens op een rij zetten. Is er een integratiebeleid gevoerd? En zo ja, is het mislukt? Of is het slecht gevoerd? Dat zijn toch de wezenlijke vragen van deze tijd. In zo’n commissie kan een aantal mensen getuigenis afleggen: laat een jonge gast eens komen uitleggen wat hij allemaal meemaakt als hij gaat solliciteren.
Dan moeten er ook werkgevers komen getuigen, over de problemen die zij hebben ondervonden.
LANOYE: Absoluut. Maar ook werkgevers die heel tevreden zijn over hun allochtone werknemers. Dat is nu net waar het om draait: we moeten laten zien dat het om individuen gaat, en niet om etnisch-religieuze eenheidsworst. Het lijkt me niet slecht als ook Abou Jahjah dat leert zien. Dus je nodigt ook liberale Turkse en Marokkaanse winkeliers uit die komen zeggen: ik heb een zaak, ik verdien goed en als de anderen dat ook willen, dat ze dan maar harder werken! In Zuid-Afrika heb ik al gemerkt dat de meest conservatieve liberalen de zwarten zijn die het gemaakt hebben. De stelling van Bas Heijne, een goede vriend van mij, is: een goede migrant is rechts. Want hij wil werken, zo snel mogelijk geld verdienen en carrière maken, en hij vindt het sorteren van afval eigenlijk heel vervelend. Hij is dus al geïntegreerd nog voor hij arriveert. De grote vraag op dit moment is voor mij dan ook: waarom heeft de VLD geen enkele migrant van enige importantie op zijn lijsten staan?
Misschien omdat ze geen stemmen willen verliezen aan het Vlaams Blok?
LANOYE: Dat is nog zoiets: ik begrijp niet waarom Beysen en Coveliers, die hun ethische discours willen vastritsen aan dat van het Blok, nog altijd niet hebben begrepen waaraan Pim Fortuyn zijn succes echt te danken had. Wat het Blok doet, is op dit moment tegen de keer. Het Blok is erin geslaagd om nieuw rechts en oud rechts te verenigen in één electoraat. En ik geloof niet dat het één electoraat is. Ik denk dat er ruimte is voor een Pim Fortuyn op z’n Antwerps. Iemand die naast Filip Dewinter gaat staan en zegt: jongen, gij zijt eenseut, wat is dat toch met die vondelingenschuif en uw verzet tegen het jeanettenhuwelijk! Want de kiezers van het Blok staan niet achter het grootste deel van het programma van het Blok. Dus wat de VLD nodig heeft, is een rechtse libertaire klootzak die het Blok op zijn zwakke punten pakt, iemand die zegt: jongens, sekst zoveel als ge wilt, blowt en spuit u verloren voor mijn part, maar we gaan wel van die migranten eisen dat ze zich inburgeren, en we gaan minder belastingen betalen en met 160 per uur over de autosnelweg rijden!
U wil dat Jean-Marie Dedecker naar Antwerpen komt.
LANOYE: Het moet wel iemand zijn met hersens, natuurlijk. Nee, het profiel dat ik beschrijf, zo iemand heeft de VLD niet in huis. Waarom zouden ze mij trouwens niet eens vragen? Ze halen tegenwoordig iederéén binnen. En ik ben een bedrijfsleider die zowat in z’n eentje bewijst dat je zélfs met literatuur geld kunt verdienen.
Staat u in 2006 niet opnieuw op een Agalev-lijst in Antwerpen?
LANOYE: Ik zeg niet nee, maar het hoeft niet noodzakelijk bij Agalev te zijn. Ik was onafhankelijk en dat ben ik nog altijd.
Als Filip Dewinter burgemeester wordt, is dat voor u dan het sein om definitief naar Kaapstad te verhuizen?
LANOYE: Nee, ik blijf ook in Antwerpen wonen. Ik ga ervan uit dat Dewinter de burgemeesterverkiezingen wint. Dat zal voor mij het sein zijn om opnieuw met columns te beginnen.
Moet er vroeg of laat met het Vlaams Blok worden gepraat?
LANOYE: Maar we praten er toch mee! Ik betaal godverdomme belastingen om hen in onze structuren te krijgen, waar met hen rekening wordt gehouden, waar ze kunnen stemmen en interpelleren. Dat ze nog nergens in het bestuur zitten, is hun eigen schuld. Kijk naar Gianfranco Fini in Italië en Jörg Haider in Oostenrijk, die zijn er wél in geslaagd. Dat ze hun naam veranderen en hun programma afzwakken, al was het maar qua retoriek. Dan zal niets Ward Beysen en anderen nog beletten om te zeggen: voilà, ze hebben de stap gezet, dus we kunnen samen een coalitie vormen. En als het Blok vindt dat ze met 33 procent van de stemmen in het bestuur móéten zitten, dan blijf ik zeggen: koop een rekenmachine, de meerderheid is 50 plus 1. Het Blok moet zich leren integreren in de politieke mores en het politieke spel. Als je ziet dat het op deze manier niet lukt, wees dan handiger. Verwijt je eigen onhandigheid niet aan de anderen.
Iets anders: u bent boos op SP.A-voorzitter Patrick Janssens, die vindt dat Het Toneelhuis iets moet doen aan de ‘sociale mix’ van zijn publiek.
LANOYE: Janssens misbruikt de kunst. Dat hebben sociaal-democraten altijd gedaan. Als ze in de oppositie zitten, vallen alle kunstenaars onder de moederkerk van de progressiviteit waarop zij het alleenrecht hebben. De kunstenaar moet dan die oppositiestem vormgeven. Maar zodra ze in de regering zitten, eisen ze nooit de portefeuille Cultuur op. Vervolgens gebruiken ze zo vaak mogelijk het woord ‘elitair’ als het over kunst of over intellectuelen gaat. Let op mijn woorden en turf hoe vaak Janssens dat woord in de aanloop naar de verkiezingen van 2003 nog zal gebruiken. Zo probeert hij drie keer winst binnen te rijven. Hij komt aan bod op een terrein waar weinig politici zich begeven – zo zat hij onlangs met Luc Perceval bij Jan Leyers in Nachtwacht. Dat is een extra uurtje tv. In een goede casting bovendien, tweede winstpunt, want hij zit tegenover de ‘elitaire’ kunst. De derde manier waarop Janssens winst maakt, is dat hij de kunst gebruikt om zijn eigen imago uit te drijven: hij is niet bepaald een ploegbaas uit de metallurgie, nietwaar? Hij is wel een uitgekookte marketeer. Zo heeft hij ook ooit letterlijk gezegd: over het stemrecht voor migranten communiceer ik alleen in De Morgen en niet in Gazet van Antwerpen. Dan gaat de spin doctoring voor mij echt te ver. Al heb ik wel bewondering voor het feit dat Janssens, in een tijd van ‘morele crisis’, een schitterende carrière in de privésector liet staan om zich te engageren in de politiek.
Hoe zit het overigens met de sociale mix van uw lezers?
LANOYE: Wel, daarvoor ga ik dus naar de Boekenbeurs. Kom maar eens kijken, ik kan u verzekeren dat mijn sociale mix veel beter is dan die van de SP.A-top.
Joël De Ceulaer Piet Piryns
Tom Lanoye, ‘Niemands Land’, Prometheus, Amsterdam, 92 pag., a 25 Tom Lanoye, ‘Boze Tongen’, Prometheus, Amsterdam, 437 pag., a 19,95
‘Voor mij is “politiek correctô een geuzennaam.’
‘Wij weten meer af van de Vietnamoorlog dan van de repressie in eigen land.’