Jan De Cock is een beeldhouwer, ook al maakt hij foto’s. Hij gelooft nog in de kunst, ook al vernietigt hij al zijn werken. Hij heeft zijn eigen atelier, maar ook sponsors. Hij mag als eerste Belg een solotentoonstelling maken in het Museum of Modern Art in New York, het belangrijkste museum ter wereld. En dat is groot nieuws. Daarom kreeg hij ook de cover van deze Knack. Mét tekst en uitleg.
Jan De Cock (1976) interviewen, is geen lachertje. De Brusselaar weet heel goed wat hij wil en hij neemt met minder geen genoegen. Voor de cover van deze Knack kreeg hij carte blanche en voor dit gesprek wil hij niet alleen antwoorden geven, maar zelf ook vragen stellen. En één ding moet vooraf duidelijk zijn: één vraag mag niet worden gesteld. ‘Wat bedoelt u met uw werk, meneer De Cock?’ Daar sta je dan als interviewer. ‘Ik heb een bloedhekel aan kunstenaars – ik noem geen namen – die voortdurend hun werk willen uitleggen. In de krant, op televisie, tot in tv-quizzen toe.’
Vreemd. Je zou toch verwachten van een jonge kunstenaar dat hij luidkeels en met alle truken van de foor reclame zou maken voor zijn oeuvre. Het is nog niet ingeburgerd en de toeschouwer heeft nood aan houvast, probeer ik. ‘Ik doe dat niet’, klinkt het resoluut. ‘Dat is geen valse bescheidenheid of arrogantie. Dat is de kern van mijn oeuvre. Ik wil het over alle randfenomenen van mijn praktijk hebben, maar vraag mij niet om aan de mensen te zeggen wat ze moeten zien en denken. Ik wil de kijker niet muilkorven en hem dwingen de dingen te zien zoals ik ze zie. De vorm spreekt voor zich.’
Ziedaar het programma van Jan De Cock. Al vijftien jaar maakt hij kunst. Meestal gaat het om monumentale werken in spaanplaat. Die fotografeert hij dan, en nadien slaat hij ze aan gruzelementen. Zijn grote doorbraak kwam er toen hij in 2004 de Gentse Boekentoren van Henry Van de Velde onder handen nam. Binnen in de toren vertimmerde hij de hele ruimte, zodat er een totaal nieuwe ruimte ontstond. Dat is meteen ook het beproefde Jan De Cockrecept. Wie een beetje doordenkt op de titel van zijn werken (die heten allemaal Denkmal, gevolgd door het huisnummer van het adres waar het werk werd uitgevoerd), komt al dicht bij de kern. Denkmal staat voor het Duitse ‘monument’ én bevat de Nederlandse woorden ‘denk’ en ‘mal’. Kortom: De Cock maakt een mal voor ons denken, wil door kleine aanpassingen (‘ la petite différence’) van de werkelijkheid aantonen dat er een andere werkelijkheid mogelijk is. Zo wil hij ons ervan bewust maken dat ons kijken en denken geconditioneerd zijn. Hokjesdenken. Denken in een mal. Of hoe ogenschijnlijk erg cerebrale en minimalistische kunst plots een snoeiharde politieke betekenis kan krijgen. De Cock beeldt de wereld niet af, maar dat maakt hem nog niet wereldvreemd. Integendeel, hij reproduceert hem.
De Cock maakt zijn beeldhouwwerken met het oog van een fotograaf -‘de erfgenaam van de beeldhouwkunst’, heet het. Niet om snapshots te maken, maar om te focussen op bepaalde elementen uit een beeld en die weer samen te brengen in een montage in tijd en ruimte. Zo ontstaat een nieuwe, gemonteerde werkelijkheid.
Klinkt wat theoretisch? Cue naar café Au Dépannage, waar het interview werd afgenomen. Rechtover het café ligt het NMBS-station Bordet in Evere. ‘Kijk eens naar buiten’, zegt De Cock. ‘Zie je de B, boven het naambordje Bordet, van de Belgische spoorwegen? En hier vlak voor onze neus staat een Peugeot geparkeerd – zie je dat leeuwtje op de wieldoppen? Wel, als ik hier een foto van zou maken, dan zou ik focussen op de B en op het leeuwtje. Geen hond die dan nog weet dat deze foto’s in Evere zijn genomen. Door twee abstracte logo’s naast elkaar te plaatsen, ontstaat een heel veld van betekenissen. Dat leeuwtje doet me onwillekeurig denken aan de leeuwenvlaggen op het overwinningsfeest van Yves Leterme. En de B verwijst naar het oude België. Iedereen kan dat voor zichzelf invullen.’
WEGZAPPEN OF KIJKEN
Geniaal of gratuit? Jan De Cock ligt er niet wakker van. ‘Ik maak geen onderscheid tussen hoge of lage cultuur, of tussen domme en slimme mensen. Ik zeg gewoon dat er iets in mijn werk zit: een klein verschil dat tot nadenken aanzet. Iedereen is vrij om te kijken en de informatie eruit te halen die erin zit. Ieder binnen zijn eigen referentiekader. Ik wil daar geen uitleg bij geven. Het stoort me niet als mensen me een schrijnwerker noemen. Ik minacht ze niet omdat ze het niet begrijpen. Nóg niet begrijpen. Centraal in mijn werk staat het thema “tijd”. Ook al ben ik nog maar 31, je kunt bij mij al van een oeuvre spreken. Ik doe altijd hetzelfde en beschouw dat als een compliment. Mensen die nu nog zeggen dat ik een schrijnwerker ben en geen kunstenaar, zullen misschien over tien jaar begrijpen dat ik beetje bij beetje de maatschappij aan het veranderen ben.
‘Eigenlijk kun je kunst vergelijken met een reclameblok. Reclameblokken die programma’s of films onderbreken, veranderen iets aan de manier waarop we die programma’s en films bekijken en interpreteren. Kunst doet eigenlijk hetzelfde. Je kunt er op twee manieren op reageren: wegzappen of blijven kijken. En áls je blijft kijken, dan verandert het kunstwerk onherroepelijk je kijk op de wereld. Een kunstenaar kan niet in het midden staan. Kunst is de periferie van ons alledaagse denken. De meeste kunstenaars kunnen niet verdragen dat ze weggezapt worden of dat ze niet in het middelpunt van de belangstelling mogen staan. Als ze iets maken wat niet aanslaat, gaan ze op zoek naar een nieuwe hype. Maar de drang naar succes kan nooit de motor zijn. De pure vorm is het doel.’
Anno 2007 is Jan De Cock een atypische kunstenaar. Misschien wel een ouderwetse. Hij gelooft namelijk nog in de kunst. Zoals de modernistische architecten à la Van de Velde geloofden dat iemand die in een modernistisch huis woonde ook beter zou gaan leven, zo is hij ervan doordrongen dat hij met zijn kunst mensen aan het denken kan zetten. Hen overtuigen dat een andere wereld mogelijk is.
‘Een modernistische architect had de ambitie om mensen wakker te schudden. Wie zijn modernistische huis zou verlaten om in een fermette onder de eiken balken te gaan logeren, zou de waarde van de zuiverheid kunnen ervaren. Een modernistisch huis is vaak kleiner en heeft geen veranda met pvc-ramen, maar toch is het er beter wonen omdat je het gevoel hebt in een ruimere woning te leven’, zegt De Cock.
Traditie is een sleutelbegrip in zijn werk. Steevast verwijst hij naar het verleden van de beeldhouwkunst en de architectuur. Van Mies van der Rohe en Henry Van de Velde, maar ook – zoals op de cover van deze Knack – de negentiende-eeuwse geëngageerde beeldhouwer Constantin Meunier. Het maakt hem atypisch in een tijd die doordrongen lijkt van het jeunisme en van de punkidealen. Zingen en dromen van een nieuwe gemeenschap betekent niet noodzakelijk ‘weg met de oude’.
‘Ik behoor niet tot die generatie kunstenaars die zeggen dat je moet breken met de traditie, en die precies die breuk tot kunst verheffen. In mijn oeuvre ligt de nadruk op artistieke continuïteit. Ik wil op de schouders van mijn voorgangers gaan staan. Mijn generatie heeft geen geloof meer in de geschiedenis en de traditie, terwijl de positieve herwaardering van die traditie een van de kernbegrippen van mijn oeuvre is.’
Allemaal goed, maar wélke traditie? Wie in de Vlaamse huiskamers kijkt, ziet dat de utopische modernistische traditie het niet gehaald heeft. Het stilleven, het dorpsgezicht en het haast fotografisch gelijkende portret blijven triomferen. Sentimentaliteit ook. De modernistische avant-garde waar De Cock op voortbouwt, liep dood in een cynisch postmodernisme dat de kunst begraven heeft en enkel nog spreekt van postkunst, terwijl de kassa rinkelt. De droom om met kunst de wereld te veranderen is al helemaal begraven. Kunstenaars zijn geldmachines die hun werken laten gebruiken als beleggingsobject voor investeerders met veel zwart geld.
WIE HET VERSCHIL BEGRIJPT, KAN HET VERSCHIL MAKEN
‘Het heeft allemaal met binnenwegen te maken, met shortcuts’, zegt De Cock. ‘Kijk naar de rechtse populisten. Die hebben het bij de verkiezingen gehaald met slogans. “De doppers zijn profiteurs”, zeiden ze. De mensen kijken niet naar de realiteit en naar de complexiteit ervan. Ze volgen de slogan die op zich een banale vertaling is van een simpele waarheid, maar zelf geen waarheid meer bevat. Ik doe daar niet aan mee. Ik wil nadenken over die slogan. Ik wil een reclameblok zijn dat de realiteit ervoor en erna belicht, weerspiegelt of doorprikt. Wie het verschil begrijpt, kan het verschil maken.
‘De mensen krijgen voortdurend te horen dat ze niet hoeven te denken. Het cliché wil dat Verhofstadt de Franstaligen alle macht wil geven. Mensen geloven dat. Je zou Verhofstadt kunnen omschrijven als een vrij intelligente kunstenaar, die de wil heeft om te veranderen, vooruit te plannen. Als je een project wilt doen slagen, moet je op lange termijn kunnen werken en dromen. Maar de kiezer denkt dat hij door te stemmen op ‘vernieuwing’, op rechtse populisten, de canon van onze politieke geschiedenis kan veranderen. De Belgische kiezers moeten zich afvragen of er meer verandering of vernieuwing zal komen door elk jaar een nieuwe regering te kiezen of door Verhofstadt tien jaar consequent voort te laten werken.
‘Er zijn ook kunstenaars die niet willen dat de mensen voor zichzelf denken. Ze maken shortcuts voor de toeschouwer. Als je dat niet doet, maak je duizend vijanden en twee vrienden. Dat is niet zo erg, want een échte kunstenaar heeft meer tijd dan een premier. Die heeft maar vier of acht jaar, terwijl een kunstenaar zijn hele leven heeft om mensen te overtuigen. Tegen die tijd zijn alle charlatans allang vergeten. Je hebt in de kunst innovatoren, imitatoren en imbecielen. Ik wil niet tot de laatste twee behoren.’
Terug naar het begin. De Cock noemt zich een kunstenaar. Maar wat betekent dat nog? Een BV is ook maar een BV omdat hij bekend is en Vlaming.
De Cock: ‘Als ik mij vandaag als kunstenaar wil profileren, dan zou ik moeten meedoen aan een quiz als De slimste mens. Daar krijg ik vijftien seconden in een programma van 50 minuten om iets te kunnen zeggen over mijn werk. Ik kan kiezen: deelnemen of wegblijven. Ik blijf weg omdat ik niet denk dat mensen beter gaan begrijpen wat ik doe als ze mijn kop sympathiek zouden vinden.’
‘Ik werk liever jaren aan mijn oeuvre tot de mensen la petite différence zien, dan telkens iets anders te proberen wat meteen opvalt maar niets wezenlijks toevoegt aan de traditie en aan de canon. Ik gelóóf in de canon van de geschiedenis. Die is ontstaan omdat enkelingen het verschil maakten en bleven geloven in hun grote gelijk. Luister naar jazzpianist Thelonious Monk. Zijn vroege bewerkingen van Duke Ellington werden weggelachen omdat ze zo houterig en dissonant waren. Maar zijn aanpak is wél de norm geworden. Foute noten kunnen ook net de goeie zijn.’
Het brengt ons bij de aanleiding voor dit gesprek én voor deze Knack-cover. Jan De Cock is nieuws. Hij is de eerste Belg ooit die een solotentoonstelling mag maken in het belangrijkste museum voor hedendaagse kunst ter wereld, het MoMA. ‘Peter Galassi, de man die al 30 jaar curator is van de fotografieafdeling van het MoMA, heeft met alle grote namen gewerkt’, vertelt De Cock. ‘Nu willen hij en zijn collega-curatrice, Roxana Marcoci, met mensen van mijn generatie werken. Die man heeft van mij geen uitleg gekregen. Ik heb hem mijn cv niet opgestuurd en ik ben mezelf niet gaan verkopen. Er is geen galeriehouder die mij heeft ingekocht in het museum. Die man is mij op het spoor gekomen. Ik had in eigen beheer een onmogelijk irritant kunstboek uitgegeven, en had het voorgesteld in de VS. Het is zo’n boek waarvan men soms zegt: “Is dat niet te vroeg? Hij leeft toch nog?” Blijkbaar heeft hij daar bepaalde gevoeligheden in teruggevonden die verwijzen naar het verleden. Galassi is een enkeling maar als hij dit ziet en oppikt, dan wil dat zeggen dat mijn langetermijnpolitiek vruchten kan afwerpen.’
‘KUNST IS ECONOMIE’
Maar misschien is het wel veel simpeler, zullen criticasters opwerpen. Akkoord, Jan De Cock is een onafhankelijke kunstenaar. Hij heeft in Anderlecht in een oude papierschepperij een atelier gemaakt dat werkt zoals dat van Rubens. Hij heeft vakmannen en assistenten die hem bijstaan om zijn werk te creëren. Hij houdt alle touwtjes in handen: museumdirecteuren of tentoonstellingsmakers moeten hem carte blanche geven. Maar is het niet naïef te denken dat een machtig man als Peter Galassi als bij toeval op deze jonge Belg botst? Zou het niet kunnen dat verzamelaars die werk van De Cock hebben gekocht, zoals de Belgische verzamelaar-mecenas Anton Herbert, hun netwerk hebben ingeschakeld om hem op te stuwen in de vaart der volkeren? Hoe beroemder De Cock, hoe meer hun collectie waard is. Dan toch kassa, kassa? Of is dat een al te cynische analyse van een achterdochtige prinzipienreiter?
‘Je kunt geen kunst maken die buiten de economie staat’, antwoordt De Cock beslist. ‘Kunst is economie en dat is het altijd geweest. Als Picasso vroeger met vrienden uitging, wist hij heel goed dat zijn werk een economische waarde had. Na een avondje tafelen zei hij dat hij geen geld had om de gepeperde rekening te betalen. In plaats daarvan kribbelde hij een tekening op een bierviltje. Toen de patron hem vroeg om dat kaartje ook te signeren, antwoordde hij: “Mijn beste, ik wil mijn rekening betalen. Ik wil je zaak niet overnemen”.
‘Ik ben een zelfstandige. Ik leid mijn atelier als een non-profitorganisatie. Dat wil niet zeggen dat ik geen winst maak, maar die winst dient om opnieuw te investeren. Winstmaximalisatie is niet mijn doel. Door mijn economische activiteiten kan ik in alle artistieke onafhankelijkheid werken. Het is letterlijk een beschutte werkplaats.
‘Ik heb destijds de tentoonstelling in de Boekentoren zelf betaald, zelf geconcipieerd en zelf gebouwd. Anton Herbert en Nicholas Serota van het Tate Modern in Londen zijn komen kijken. Waarom? Omdat ik een sterke tentoonstelling had gemaakt. Omdat ik mijn kaarten op tafel had gelegd. En enkele jaren later kreeg ik een uitnodiging om een tentoonstelling te maken voor het Tate Modern.
‘Het is een illusie te denken dat kunst buiten de samenleving en de economie kan staan. Wie zijn onafhankelijkheid krijgt dankzij subsidies en denkt dat kunst een vrijplaats is waar je kunt werken met je rug naar de maatschappij, vergist zich. Zo word je geen goeie kunstenaar.’
België kampt met een knoert van een paradox. Ons land telt zowat de hoogste concentratie kunstverzamelaars, galeries en galeriebezoekers ter wereld – vaak mensen met toonaangevende functies in de samenleving. En toch loopt de publieke opinie niet hoog op met kunst.
De Cock: ‘België is een land waar kunst zich in de coulissen verschuilt. Dat heeft ook voordelen, omdat je vanuit de marge op een veel doordachtere manier kunt opereren. Als kunst te veel in de schijnwerpers en op de voorpagina’s staat, wordt ze het slachtoffer van overmediatisering. Mensen die er geen verstand van hebben, gaan zich ermee bemoeien en dat speelt in de kaart van kunstenaars die puur commercieel denken. Het is een spanningsveld: kunst maken die relevant is, maar die toch niet in de val van het populisme of de commercie trapt.’
Volgende maand vertrekt Jan De Cock naar New York. Daar zal hij in het Museum of Modern Art alle voorbereidselen treffen voor zijn solotentoonstelling, die in 2008 opengaat (zie kader blz. 77). De laatste vraag kan alleen maar een cliché zijn: wat gaat hij in godsnaam nog doen ná het MoMA?
‘Daar lig ik helemaal niet wakker van. Op dit moment loopt er van mij een tentoonstelling in mijn oude school (Sint-Lucas in Schaarbeek, nvdr) .Mijn volgende expo is in het MoMA. Kijk, mensen beweren toch dat ik maar een eenvoudige timmerman ben? Wel, de vader van Jezus was dat ook. Misschien krijg ik wel een audiëntietentoonstelling in het Vaticaan? (lacht) Weet je, misschien keer ik nadien gewoon terug naar Schaarbeek.’
DOOR KARL VAN DEN BROECK/foto’s stephan vanfleteren