‘Het is helemáál nog niet uit mijn lijf, het kriebelt nog elke dag’, bekent de man die zich een paar jaar geleden uit de nationale partijpolitiek terugtrok. Jos Geysels over groen en rood, jezuïeten en kernraketten, dementie en euthanasie. Maar eerst even iets over die heuglijke verkiezingsuitslag in Antwerpen.
gesprekken over de mens
‘Ja, het cordon sanitaire is vandaag sterker dan ooit’, zegt Jos Geysels. ‘Zelfs als de een of andere plattelandsburgemeester alsnog een akkoord met het Vlaams Belang maakt, zal dat geen politieke betekenis hebben. En het belangrijkste argument tégen het cordon is weggevallen. De uitslag in Antwerpen toont aan dat het VB niet noodzakelijkerwijs alleen maar groter wordt dankzij dat cordon. Ook het argument dat we die partij moeten verbranden door ze op te nemen in het bestuur, mag in de prullenmand. Ik vond al die discussies over de verbrandingsstrategie, waar onder meer Siegfried Bracke blijkbaar een voorstander van was, trouwens nogal slordig. (fel) In een democratie is het namelijk niet de bedoeling dat je iemand opneemt in het bestuur om hem te verbranden. En in Oostenrijk is gebleken dat extreemrechts stemmen kan verliezen door te besturen, maar nog altijd meer dan 15 procent behaalt en ondertussen ook flink het maatschappelijk klimaat verziekt.’
Hij grijnst. ‘Er is over dat cordon nogal slordig gepraat en gedacht. Mijn stelling is altijd heel eenvoudig en helder geweest. In 1989 hebben alle democratische partijen een document ondertekend waarin stond dat we nooit met het VB zouden besturen. Niet meer en niet minder. Zodus, tot nog toe heeft dat cordon sanitaire perfect gewerkt. Al mogen we nog niet euforisch zijn. De Antwerpse uitslag gaf mij een goed gevoel, maar het is te vroeg om definitieve conclusies te trekken. Laten we eerst maar eens de volgende verkiezingen afwachten.’
Behalve als een van de vaders van het cordon sanitaire – dat hij altijd onwankelbaar is blijven verdedigen – kent Vlaanderen Jos Geysels als de man die jarenlang het gezicht was van de politieke vleugel van de groene beweging. Nadat zijn partij (Agalev, nu Groen!) drie jaar geleden uit het federale parlement werd geveegd, trok hij zich terug uit de nationale partijpolitiek. Vandaag is hij vooral bijzonder actief in de culturele sector. Hij was onder meer betrokken bij de stichting van een nieuwe schrijversvakbond, is voorzitter van boek.be en vast panellid van Uitgelezen, een boekenprogramma dat maandelijks voor een levend publiek neerstrijkt in de Gentse Vooruit en het Brusselse literatuurhuis Passa Porta.
Maar over kunst zouden we vandaag niet praten. Wel over de wortels van zijn politieke denken, van zijn maatschappelijke engagement. ‘Ik ben een kind van de verlichting’, legt hij uit. ‘Men verwijt de groenen soms dat ze erfgenamen zijn van de romantiek, maar dat klopt niet. Wij zijn geen romantici, geen doemdenkers en geen fundamentalisten. Wij hebben kritiek op de wetenschap, maar dat betekent niet dat we antiwetenschappelijk zijn. Wij hebben kritiek op de verlichting, maar dat betekent niet dat we de verlichting afzweren. Integendeel: kritiek is een essentieel onderdeel van de verlichting. Een mooi voorbeeld om dat aan te tonen, is de auto. Een prachtige uitvinding! Een duidelijke vrucht van onze rationaliteit, want met zo’n ding kunnen we snel van punt a naar punt b. (grijnst) Tenzij iedereen op hetzelfde moment van a naar b wil. Dan staan we namelijk stil en slaat die geweldige rationaliteit om in haar volkomen tegendeel. Als je de grote denkers van de verlichting zou kunnen meenemen naar de files op de Antwerpse Ring, dan kwamen ze volgens mij niet meer bij van het lachen.’
Hoe zou u uw mensbeeld omschrijven?
JOS GEYSELS: Als kind van de verlichting ga ik ervan uit dat de mens met rede begaafd is, dat hij een keuze heeft om het goede of het kwade te doen. De mens staat rechtop, heeft geen sterren of goden of pausen meer nodig om in zijn plaats te beslissen wat er moet gebeuren. Hij kan voor zichzelf beslissen, op basis van die rationaliteit. Filosofisch gesproken zijn er tijdens de verlichting een aantal belangrijke stromingen ontstaan. Het liberalisme, met als trefwoord autonomie. En het socialisme, met als trefwoord solidariteit.
Het ecologische denken is geworteld in die stromingen en vormt er een belangrijke aanvulling en correctie op. Het voegt er iets aan toe, ook ideologisch. De verlichting was bijvoorbeeld nogal antropocentrisch gericht: het ging altijd over de mens. En de aarde? De natuur? In welke mate kunnen of moeten wij de natuur beheersen? En wanneer slaat rationele beheersing om in het tegendeel, zoals met die files? Allemaal cruciale vragen.
Is het groene denken ook niet antropocentrisch? Iedereen roept voortdurend dat de aarde kapotgaat, maar eigenlijk gaat het altijd om de mens.
GEYSELS: De politieke ecologie is inderdaad iets anders dan alleen maar houden van de natuur. Er bestaat een vorm van groen denken dat dogmatisch en fundamentalistisch is – sommige Amerikaanse groenen discussiëren over de waarde van een steen-als-zodanig, of over het oerbos. In die optiek mag de mens vooral niet ingrijpen, en moeten we alles laten zoals het is. Tegen dat soort denken heb ik mij altijd stevig verzet. De esthetiek heeft zijn rechten, een bos kan mooi zijn en rust geven. Maar dat is niet mijn kernpunt. We hebben bossen nodig, of we ze nu graag zien of niet. Voor mij is er een link tussen ecologie en liberalisme, want als de opwarming van de aarde zich doorzet, zullen wij dat lijdzaam moeten ondergaan en dat is een inbreuk op onze autonomie, onze vrije keuzemogelijkheden. Daarom is Kyoto belangrijk. Het groene denken knoopt ook aan bij de solidariteitsgedachte van het socialisme: solidariteit met onze kinderen en kleinkinderen, namelijk.
Is het Kyotoverdrag geen symbolisch achterhoedegevecht, dat toch te laat komt? Kunnen we ons niet beter aanpassen aan de veranderende omstandigheden?
GEYSELS:(fijntjes) Als het al te laat is, waarom zouden we ons dan nog aanpassen? Luister, als de aarde opwarmt, hebben we een job to do. Welke maatregelen we dan moeten nemen, daarover kunnen we discussiëren. Er is een probleem, en er zijn misschien verschillende oplossingen. Sommigen rekenen op de vooruitgang van de wetenschap en de technologie, anderen willen vooral onze economie anders organiseren. Ik wil over beide opties praten, maar dat het klimaatdebat in de kern eigenlijk een economisch debat is, dat staat voor mij wel vast.
Het treft dat u dat zegt: gebruikt men het klimaat eigenlijk niet als een alibi om de organisatie van de wereldeconomie ter discussie te stellen?
GEYSELS:Global warming is geen uitvinding van groene doemdenkers, maar van wetenschappers. En wat die economie betreft: er zijn wel degelijk verbanden tussen global warming en de onrechtvaardige verhouding tussen Noord en Zuid. Als sommige kledingproducenten hun shirts laten maken in Indonesië om ze vervolgens naar de andere kant van de wereld te laten overvliegen, dan heeft dat alles te maken met ongelijkheid en met te lage energieprijzen.
Is kernenergie niet hét middel om de Kyotonormen te halen, zoals nu ook een aantal ecologisten beweren, onder wie zelfs de groene aartsvader James Lovelock?
GEYSELS: Geweldig, toch, dat ze tegenwoordig al groene jongens opvoeren om voor kernenergie te pleiten? Ik bekijk hun argumenten en die vind ik zwak. Zelfs als we ál onze elektriciteit door kerncentrale laten produceren, dan is dat nog maar een klein deel van onze uitstoot. En dan maak ik nog abstractie van het afval. En dan ga ik er nog van uit dat alle kerncentrales veilig zijn. Dat er in Doel nooit iets zal gebeuren. (grijnst) Het valt te hopen, anders zullen er in Antwerpen nooit meer verkiezingen moeten worden georganiseerd.
Zitten we toch niet vast in een aantal groene dogma’s? De klimaatpaniek is nu zó groot dat zelfs Guy Verhofstadt zich als een groene jongen kan presenteren. En de mensen die vraagtekens zetten bij Kyoto, komen haast nergens meer aan bod.
GEYSELS: Over Verhofstadt gesproken, u moet eens vragen of de liberalen bereid zijn om het fiscale gunstregime op bedrijfswagens op te heffen. Ik kan u verzekeren: dat thema is iets tussen volledig onbespreekbaar en volkomen taboe. Luister, ik heb er geen enkel probleem mee dat mensen zoals Björn Lomborg proberen aan te tonen dat sommige milieukreten niet gefundeerd zijn. Maar uiteindelijk worden er beslissingen genomen, niet alleen op basis van rapporten maar ook op basis van ideeën, verwachtingen, op basis van zingeving. Dat is het heerlijke aan de democratie. Die consensus waar u naar verwijst, is trouwens helemaal niet zo groot. De hele wereldeconomie draait op veronderstellingen die nooit worden beargumenteerd. Een consensus over het milieu? Was het maar waar! De wereld wordt gedomineerd door de uitroeptekens van de economie, toch niet door de vraagtekens van de milieubeweging? Anders hadden we allang veel verder gestaan.
Even terug in de tijd. Welk boek heeft u wakker geschud?
GEYSELS:Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon. Vooral die laatste zin: ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’. Dat was een missioneringsgedachte die perfect paste bij het temperament van de zestienjarige scholier die ik was. Later kwam daar de muziek van Bob Dylan bij, de discussie over kernenergie, de strijd tegen apartheid in Zuid-Afrika… En toen ik zestien was, schreven we natuurlijk ook 1968.
Het jaar waarin volgens de meeste conservatieve denkers zowat alles fout is gegaan.
GEYSELS: Ja, die kritiek krijg je tegenwoordig bij bakken. Maar ik voel mij niet aangesproken, hoor. Ik heb de gebeurtenissen van mei ’68 ook nooit verheerlijkt. Maar ze hebben wél een aantal zaken versneld. 1968 was geen breekpunt in de geschiedenis, maar een accelerator. De autonomie van het individu werd bevestigd, de secularisatie werd versneld, een aantal voorbijgestreefde linkse theorieën werd overboord gegooid… Er zijn nieuwe sociale bewegingen ontstaan – een middenveld, als het ware, en daar moeten conservatieve denkers toch blij om zijn. Er zijn nieuwe thema’s ontdekt: apartheid, de derde wereld, dekolonisering, de gelijkheid van man en vrouw enzovoort. Natúúrlijk zijn er negatieve uitschieters geweest, natúúrlijk is een aantal oudstrijders van mei ’68 later rijk geworden – (grijnst) alsof alleen rechtse knuppels geld mogen verdienen… Ik heb vooral de indruk dat conservatieven in een aantal aspecten van 1968 eindelijk iets gevonden hebben waarmee ze het heden te lijf kunnen gaan. Dat vind ik nogal flauw. Hebben die mensen geen betere argumenten?
Bent u iemand die graag betoogt?
GEYSELS: Absoluut, ik vind betogen fantastisch. De eerste keer moet in 1968 geweest zijn, toen ik mij aansloot bij een betoging van Vlaamse studenten in Turnhout. Daarna heb ik nog vaak betoogd. Ik heb onder meer het genoegen gehad om chef van de ordediensten te zijn geweest bij de drie grote vredesbetogingen, in 1981, 1983 en 1985. Er werd toen onder meer betoogd tegen de plaatsing van Amerikaanse kernraketten in Europa.
Als die betogers toen hun slag thuis hadden gehaald, was de Koude Oorlog vandaag misschien nog altijd bezig, niet? Zonder Amerikaanse raketten was de Sovjet-Unie misschien niet ingestort.
GEYSELS: Oké, en dan? Het belangrijkste van die betogingen was de democratisering van het denken over veiligheid en vrede. Een kernoorlog werd toen nog gepercipieerd als een MAD-conflict – mutual assured destruction, wederzijdse vernietiging verzekerd. Achteraf bekeken kun je misschien zeggen dat de wereld toen veiliger was dan nu. Maar toen was een kleine groep politici bezig om Europa uit te leveren aan de puur Amerikaanse beslissing. En dat kan niet zomaar. In die zin waren die vredesbetogingen een feest van de democratie. Premier Wilfried Martens had toestemming gegeven om die raketten te plaatsen. Daar was ik zó kwaad om dat ik toen, in 1985, beslist heb om in de partijpolitiek te gaan. Volgens mij hebben die betogingen trouwens een grote invloed gehad op de Belgische buitenlandse politiek. Ik kan niet aantonen dat er een verband is met de Belgische beslissing om niet mee te gaan naar Irak, maar het heeft zeker een rol gespeeld.
Hoe belangrijk was engagement in uw opvoeding?
GEYSELS: Heel belangrijk. Mijn vader werkte voor de christelijke arbeidersbeweging ACW. Hij was ook lid van alle takken – in die tijd las je dan Het Volk, was je bij de Volksverzekering, had je een aandeel van de BAC… Na zijn uren was hij ook nog eens militant, als wijkmeester van de KWB, de Kristelijke Werknemersbeweging. Dat was een zware gemeenschap, hoor.
En u verzette zich daar niet tegen?
GEYSELS: Mijn ideeën botsten natuurlijk wel met de zijne. Ik zat toch meer in het linkse kamp, wat dat toen ook mocht betekenen – u herinnert zich dat de strijdkreet van de studenten in 1968 ‘Leuven Vlaams!’ was. Ik botste ook met mijn vader omdat ik mij niet in dezelfde richting zag evolueren: het ACW betekende in die tijd natuurlijk ook de CVP. In de Kempen hadden de christendemocraten toen nog meerderheden tot 70 procent. Mij daarbij aansluiten, dat zag ik echt niet zitten.
U was en bent niet gelovig?
GEYSELS: Nee. Ik ben vrijzinnig, of agnosticus – hoe dan ook, ik zit daar niet mee. Alles wat te maken heeft met tempels, spreekt mij niet aan. Ook de vrijmetselarij niet, nee. Ik pas niet in de loge, denk ik. Ik ben nog altijd gesyndiceerd, ik heb onlangs zelfs mijn bronzen medaille gekregen voor mijn 25-jarige lidmaatschap van het ACV. Vergeet ook niet dat ik hier in Turnhout bij de jezuïeten naar school ben geweest. Ik heb daar geen kater aan overgehouden, maar ik heb mij wel gestoord aan het elitaire karakter. Mijn vader trouwens ook. Er werd nogal veel belang gehecht aan het feit dat vooral mensen uit de hogere sociale klassen hun kinderen naar die school stuurden. Ouders die dan met milde hand bijdragen leverden voor de nieuwe turnzaal. Dat sfeertje heeft me vaak gestoord, en mijn vader ook. Ik werd er ook af en toe mee geconfronteerd: ze lieten me verstaan dat mijn vader ‘maar’ een bediende was. Heel beleefd en subtiel, hoor. En altijd met twee woorden. Maar ondertussen had je de boodschap wel begrepen.
Draagt u dat nog mee?
GEYSELS: Ik mag het hopen! Ik vind het heel belangrijk dat mensen nooit naast hun schoenen beginnen te lopen. Ik zal altijd onthouden waar ik vandaan kom. Dat werkt door in de manier waarop ik denk, waarop ik mij gedraag… Dat ik volgens sommigen altijd tot de linkervleugel van de groenen heb behoord. Dat ik het socialisme wel belangrijk vind.
Bent u niet veeleer een socialist dan een groene?
GEYSELS:(lacht) Dat krijg ik voortdurend te horen. Maar het antwoord is: nee, ik ben geen socialist. Tot mijn verrassing merk ik vaak dat heel veel socialisten hun eigen geschiedenis niet meer kennen, wat toch eigenaardig is. Ik wil niet betweterig zijn, maar als je aan politiek doet, zou je dat toch mogen weten. Dat Karl Marx een onverbiddelijke voorstander van een ongebreidelde groei was, bijvoorbeeld. En Lenin nog meer dan Marx.
U hebt nooit met het communisme gedweept?
GEYSELS: Nee, ik had vroeger bij de Amada (Alle Macht Aan De Arbeiders, voorloper van de PVDA, nvdr) vooral veel vijanden. Wat niet betekent dat ik een aantal socialistische waarden heel erg belangrijk vind. Iedereen heeft recht op brood en rozen – bread and roses, om het met de woorden van de Amerikaanse vakbondsleider Joe Hill te zeggen. Ik sta dus wel in die traditie, zoals ik heb uitgelegd. Het liberalisme legt de nadruk op vrijheid, het socialisme op solidariteit. Een debat is pas een echt debat als we in alle vrijheid kunnen debatteren. Als ik de grote baas van een fabriek ben en u bent de portier, dan kunnen we wel discussiëren, maar ik heb iets meer vrije ruimte om te zeggen wat ik wil dan u, natuurlijk. Ben ik nu een socialist als ik dat zo zie?
U lijkt altijd enorm beheerst. Hoe komt dat eigenlijk?
GEYSELS: Dat heeft te maken met mijn opvatting van democratie. Als de tranen van een politicus getoond worden, kan dat heel authentiek zijn. Maar als mandataris vertegenwoordig je een bepaald ideeëngoed, en dat kan alleen als je dat doet met argumenten, die feitelijk en rationeel van aard moeten zijn.
U zult ook nooit met uw privéleven in de media komen.
GEYSELS: Nee. Al ben ik op dat gebied zeer liberaal, hoor. Anderen moeten maar doen wat ze denken te moeten doen. Het is het grondwettelijk recht van Patrick Dewael om op het einde van de zomervakantie zijn politieke rentree te maken in korte broek. Dat is zijn verantwoordelijkheid. Maar ik zou het nooit doen. En het is niet omdat hij een korte broek draagt, dat de journalistiek ook in korte broek moet kunnen. Want zo redeneren journalisten vaak: als de politicus de deur van de slaapkamer op een kier zet, dan heb ik het recht om naar binnen te kijken. Ik vind dat dus niet, hè. Als journalist heb je je eigen deontologie, hou je daar dan ook aan.
Hebt u ooit mediatraining gekregen?
GEYSELS: Absoluut. Ik heb geleerd hoe je je boodschap in negentien seconden kunt verkopen. Maar het is niet omdat je iets in een paar seconden kunt formuleren, dat je niet langer dan een paar seconden moet nadenken. Ik heb ook heel wat boeken van Amerikaanse mediatrainers gelezen. De beste tip vond ik: organiseer uw spontaniteit.
En wat bedoelen ze daarmee?
GEYSELS: Zorg dat je in beeld komt als een spontane gast. Organiseer uw optreden zo goed dat niemand nog ziet dat het georganiseerd is. Heel merkwaardig advies voor politici, niet? Volgens mij is dat namelijk wat acteurs doen.
Is de politiek al uit uw lijf?
GEYSELS: Nee! Helemaal niet! Dat gaat er nooit uit. Het kriebelt nog elke dag. Maar ik heb er geen spijt van dat ik geen mandaat meer heb. Politiek is voor mij ook veel breder dan dat. Deelnemen aan het debat, actie voeren met een vakbond, essays schrijven voor de krant… Dat is óók politiek, dat is mee vormgeven aan de samenleving. Ik hoop dat ik die drang nooit verlies, want ik ben zo opgevoed. Maar kandidaat zijn bij de verkiezingen? Nee, ik heb bij de gemeenteraadsverkiezingen de lijst van Groen! in Turnhout geduwd, maar dat was de laatste keer. Stoppen is stoppen. Ik ben volgend jaar zeker geen kandidaat.
Geen spijt dat u nooit minister bent geworden?
GEYSELS:(lacht) Nee, hoor. Iets anders is of het een goede beslissing was om partijvoorzitter te blijven en niet zelf minister te worden. Dat weet ik niet. Maar spijt? Nee. Waarom is het ministerschap eigenlijk het hoogste goed? Dat heeft mij altijd gefascineerd. Waarom zitten zoveel parlementsleden te wachten op een ministerschap?
Voor die auto met chauffeurs en die talloze jaknikkers?
GEYSELS: U hebt wel een héél negatief mensbeeld. Nee, ik probeer dat iets positiever te bekijken. Een hofhouding kun je in het bedrijfsleven ook vinden, of in de sport… Daarvoor hoef je geen minister te worden. Nee, volgens mij heeft dat verlangen veel te maken met een onderwaardering van het parlement. Misschien voelen veel parlementariërs zich in dat halfrond maar een nummer. Dat zou een verklaring kunnen zijn.
Hebben ze dan geen gelijk? Stelt het parlement nog iets voor?
GEYSELS: De vraag is hoe een parlement in onze moderne samenleving er moet uitzien. En daar ben ik nog niet uit. Moet het parlement bijvoorbeeld nog documenten van duizenden bladzijden goedkeuren? Die teksten bevatten zoveel details dat je drie studiemedewerkers nodig hebt om ze volledig door te nemen. Ik vind dat het parlement minder met details bezig zou moeten zijn, maar wel strenger moet worden op de hoofdlijnen. Nu zijn de grote debatten te vrijblijvend, en de kleine debatten soms te saai. Ik vind niet – in tegenstelling tot zoals sommige journalisten – dat elk debat sexy en dramatisch moet zijn. Maar het mag wel ergens over gaan.
Welk onderwerp is volgens u een groot debat waard?
GEYSELS: Ik vind dat er opnieuw over de staat moet worden gepraat. De staat moet niet alles uit handen geven. Sommige zaken moeten opnieuw collectief georganiseerd worden – misschien niet beheerd, maar wel georganiseerd. Ik las onlangs ergens dat als je de uitdagingen van de toekomst wil kennen, je het gedrag van verzekeringsmaatschappijen moet observeren. Je merkt nu al dat het steeds moeilijker wordt om bepaalde risico’s te laten verzekeren. Dat zal alleen maar erger worden, naarmate we meer zicht krijgen op wat we allemaal genetisch hebben meegekregen. Kinderen zullen straks op jonge leeftijd al een compleet genetisch paspoort kunnen krijgen. Dat zal een ontzaglijke invloed op de sociale zekerheid hebben. Want als je dán de verzekering van sommige risico’s niet collectief organiseert, zullen er mensen uit de boot vallen.
Dat betekent…
GEYSELS:… dat we het belastingdebat opnieuw moeten openen. (lacht) We horen al jaren hetzelfde verhaaltje: ‘minder staat, minder belastingen’. Maar als er iets gebeurt, doen we wel altijd een beroep op de staat. Mensen bouwen een huis op de oevers van een rivier, en rivieren hebben soms de neiging om te overstromen. En die schade moet dan maar betaald worden door het Rampenfonds. Daarom heeft Vera Dua destijds beslist om de watertoets in te voeren, zodat je niet meer zomaar overal kunt bouwen. Maar dat is nog een klein probleem in vergelijking met wat ons allemaal boven het hoofd hangt met dat genetisch paspoort.
Zou u al uw gezondheidsrisico’s willen kennen?
GEYSELS: Er bestaat nog altijd een recht om niet te weten, maar dat zal niet standhouden. Straks zul je gedwongen zijn om te weten wat je risico’s zijn, je zult geen keuze meer hebben. En je zult tegelijk ook weten dat bepaalde risico’s in de privé niet meer verzekerbaar zijn. Ik weet bijvoorbeeld dat ik een verhoogde kans heb om de ziekte van Alzheimer te krijgen. Bij mijn vader is na zijn dood vastgesteld dat hij daaraan leed – hij moet ongeveer 60 geweest zijn toen de eerste symptomen opdoken. Ik weet dat ik een verhoogde kans heb, dat ik binnenkort misschien begin te dementeren. Maar dat mag geen reden zijn om te zeggen dat ik geen recht heb op solidariteit, want ik kan daar niets aan doen.
Zou u in dat geval willen dat euthanasie mogelijk is?
GEYSELS: Ik wil zeker niet sterven zoals mijn vader. Op het einde bleef er echt niets van hem over, hij woog geen 40 kilo meer. Dus ik vind dat euthanasie bij dementerenden zeker bespreekbaar moet zijn. Ik blijf uitgaan van het zelfbeschikkingsrecht, maar we moeten tegelijk natuurlijk altijd helder en zorgvuldig blijven denken. Van tevoren een wilsbeschikking opstellen is één ding, maar wat op het moment zelf, als de betrokkene zelf niet meer in staat is om een beslissing te nemen? Als de geest echt verkruimelt, als de grens van het mensonterende wordt overschreden, zou euthanasie mogelijk moeten zijn. Maar als men de wetgeving aanpast, moet men dat wel zo doen dat misbruiken uitgesloten worden. Ik ga in elk geval zorgen dat ik, voor het bij mij ooit zover zou zijn, een wilsbeschikking heb opgesteld.
Wat is, tot slot, volgens u de zin van het leven?
GEYSELS: Dat is voor mij duidelijk: de zin van het leven is proberen een antwoord te vinden op de vraag naar de zin van het leven. En beseffen dat wie zich die vraag kan stellen, in een luxepositie zit. Als ik nu eten voor mijn gezin aan het zoeken was, dan zou ik mij die vraag niet stellen. In de historische discussie tussen Jean-Paul Sartre en Albert Camus ben ik nogal een aanhanger van die laatste. Sartre vond, als ik het zo even mag samenvatten, dat het doel soms de middelen heiligt. Camus pleitte meer voor voorzichtigheid. Onderweg zijn is ook al belangrijk, vond hij. Dus waartoe dient dit alles? Waarom bestaan wij? Voor mij is dat moeilijk onder woorden te brengen. Maar als ik Camus mag parafraseren, zou ik zeggen: het leven is misschien zinloos, maar let’s do it. En als ik het met de dichter Bart Moeyaert mag zeggen: Bestaan kan iedereen / Er zijn vraagt moed. Dát vind ik een hele mooie zin van het leven.
Een interviewserie waarin prominente stemmen, elk vanuit hun eigen invalshoek, praten over een prominente vraag:
De mens, wie is dat eigenlijk?
Deze week met:
Jos Geysels (54)
Minister van Staat
DOOR JOëL DE CEULAER / FOTO’S CHARLIE DE KEERSMAECKER