Op zijn eerste Afrikareis als minister van Ontwikkelingssamenwerking bezondigde Marc Verwilghen zich wel aan enkele beginnersfoutjes, maar de wil om er iets van te maken, is groot.
Foto’s: Wim Van Cappellen/Reporters
De Afrika-ervaring van kersvers minister van Ontwikkelingssamenwerking Marc Verwilghen (VLD) beperkte zich tot enkele surfvakanties op de Kaapverdische Eilanden, waar hij wel vaststelde dat de opmars van het toerisme hand in hand ging met de afname van het kreeftenbestand.
Dat Verwilghen en zijn kabinet groentjes zijn in het ontwikkelingswerk kwam tijdens hun eerste échte reis (naar Congo, Uganda, Rwanda en Burundi) af en toe tot uiting. Op de oorspronkelijke lijst van te bezoeken steden prijkte de naam Kagame – Paul Kagame is al tien jaar de sterke man van Rwanda.
Onderweg versprak Verwilghen zich weleens, maar dat kan de vermoeidheid geweest zijn, want reizen met minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR) put een mens uit. Zo bestempelde hij Burundi als een koninkrijk en bewees hij dat hij zijn verleden nog niet helemaal van zich heeft afgeschud door zijn Rwandese collega van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid Justitie aan te meten.
Maar de wil om er iets van te maken, is groot. Verwilghen trok een half-Congolese woordvoerster met vedettepotentieel aan, die het ‘gezicht’ van de ontwikkelingssamenwerking moet worden. Premier Guy Verhofstadt (VLD) zadelde hem met zijn Afrika-expert Walter Stevens als kabinetschef op, om voor het broodnodige politieke inzicht te zorgen, en desgewenst voor een doortastende tussenkomst.
Net als zijn delegatie raakte Verwilghen in de greep van het drama en de vreugde van vooral de Congolezen. Zijn kabinet dook collectief in de zakdoeken toen een blinde jongen zijn dank uitsprak omdat met Belgische hulp het dak van zijn school was hersteld. En de wat stijve minister kwam helemaal los toen hij mocht meedrummen met de bekende tamboers van Burundi.
De reis was uw eerste contact met Centraal-Afrika, waarop u uw beleid wilt focussen. U vindt dat nog altijd een goed idee?
MARC VERWILGHEN: Meer dan ooit. Mijn voornaamste indruk is dat in deze landen nog bijna alles moet gebeuren. Ik begrijp nu beter waarom we 0,7 procent van ons bruto binnenlands product aan ontwikkelingssamenwerking moeten besteden. Zelfs dat is een klein bedrag.
In België kwam er kritiek op het feit dat u de Congolezen geld wilt toestoppen, terwijl bij Ford Genk duizenden jobs verdwijnen.
VERWILGHEN: Ik geef toe dat ik er even aan gedacht heb de reis uit te stellen, omdat het moment niet gunstig was. De Belgische publieke opinie was te veel met zichzelf bezig, wat in deze context begrijpbaar is. Maar ik besefte dat we nooit mogen toegeven aan dit soort druk, want anders zullen we nooit iets voor de derde wereld doen. En er zijn fenomenen die erop wijzen dat het aan zijn lot overlaten van de derde wereld problematisch kan zijn.
In de zin van?
VERWILGHEN: Het kan aanleiding geven tot extremistische standpunten en zelfs tot terrorisme.
Congolezen staan niet echt te boek als extremisten of terroristen.
VERWILGHEN: De keuze die ik voor de drie partnerlanden Congo, Rwanda en Burundi heb gemaakt, heeft deels met hun geschiedenis als kolonie en mandaatgebied te maken. Veel Belgen hebben er gewerkt, en veel mensen van ginder hebben bij ons gestudeerd. Die permanente wisselwerking heeft een band gecreëerd. Het is zelfs mijn persoonlijke overtuiging dat we ons beter op een tiental landen zouden concentreren, in plaats van op achttien zoals nu op regeringsniveau is afgesproken.
Geen van uw drie partnerlanden staat bekend om zijn open beleid.
VERWILGHEN: Op dat vlak zitten we inderdaad minder goed. Geen van deze landen heeft een niveau van bestuur gehaald dat overeenkomt met wat wij inzake democratische instellingen vragen. Maar wij hebben er zelf ook lang over gedaan om zover te komen. Nog na de Tweede Wereldoorlog hebben wij het bewijs geleverd dat ook wij in staat zijn elkaar uit te moorden. Er is niet met een vingerknip van een totalitair regime naar een democratie over te stappen.
De volkenmoord in Rwanda is nog geen tien jaar oud.
VERWILGHEN: Na de Tweede Wereldoorlog zeiden we bij ons: nooit meer oorlog. Nu zeggen ze hier: zo’n zinloos geweld willen we niet meer. Terwijl we zouden moeten zeggen: als we eens allemaal voor permanente vrede gingen.
Misschien is de mens een te wrede soort om dat te willen.
VERWILGHEN: Dat weet ik niet. Ik weet wel dat hoe dichter mensen bij elkaar leven, hoe groter de problemen zijn – een stelling die niet iedereen hardop wil zeggen. Onderweg naar de Congolese hoofdstad Kinshasa reden we door het vreemdste decor dat ik ooit heb gezien: een veertig kilometer lange vierrijstrokenweg met aan weerskanten een massa mensen voor vervallen gebouwen. Als we die mensen geen uitzicht op iets beters bieden, kunnen we ook niet verwachten dat ze vredevol leven. In het binnenland reden we door een primitieve levensgemeenschap om dan ineens in Kisangani te komen, een havenstad met faciliteiten die nog niet zo lang geleden gefunctioneerd moeten hebben. Dat geeft me het gevoel: ik kan en ik wil hier iets aan doen. Maar het bezorgt me tegelijk een gevoel van machteloosheid, waar ik niet aan mag toegeven. Want dan kom je weer in de fase dat je zegt: jongens, lost uwen bazaar zelf op.
Sommigen van uw voorgangers weigerden pertinent om met uw partnerlanden in zee te gaan.
VERWILGHEN: Ik kan begrip opbrengen voor hun standpunt. Ze werkten in een schandaalsfeer, waarin onder meer de Zaïrese leider Mobutu zich schaamteloos verrijkte op de rug van de Belgische samenwerking. Iedereen weet dat zulke regimes corrupt zijn. Anderzijds zie je onmiddellijk de gevolgen van het stoppen met hulp verlenen. In tien jaar tijd is de slaapziekte in Congo opnieuw tot op haar ergste niveau gestegen, terwijl we ze niet zo lang geleden onder controle hadden.
De Congolezen koppelen hun vraag om hulp aan het succes van verkiezingen. Kunnen wij ons maatschappelijk model aan die mensen opdringen?
VERWILGHEN: Ik ben daar gereserveerd in. Het is niet goed hulp conditioneel te maken, in de zin van: je krijgt alleen hulp als je onze staatsvorm aanvaardt. Het grootste slachtoffer daarvan zal de bevolking zijn, die al monddood is gemaakt. We moeten deze problematiek met de nodige zin voor realiteit benaderen. Eerlijkheidshalve moet ik wel zeggen dat, als ik de vergelijking maak tussen de vier landen die we bezochten, Rwanda en Uganda het beste gestructureerd lijken, hoewel ik me niet geroepen voel ze als democratieën te bestempelen. Sommigen zeggen me dat hun leiders eerder een militaire aanpak hanteren.
Is dat dan per definitie slechter?
VERWILGHEN: Ik voel mij slecht geplaatst om daar in de plaats van een Rwandees of een Ugandees over te oordelen. Misschien wensen die mensen voor een stuk zo’n regime. Ik zou liever waken over universele rechten dan over staatsvormen. Hoewel ik sterk geloof in democratie – in democratieën blijkt bijvoorbeeld bijna nooit hongersnood voor te komen – bestaan er waarden en rechten die me meer zeggen dan een staatsvorm.
Zo’n reis door vier landen is een dure onderneming waarbij u zapt langs projecten. Is dat nuttig?
VERWILGHEN: We wilden vooral een krachtig signaal sturen dat de Belgische regering opnieuw bilateraal wil investeren in deze landen. Alle terreinbezoek is nuttig, hoewel een minister van Ontwikkelingssamenwerking meer zou moeten stilstaan bij projecten die hij wil doen dan bij projecten die al goed lopen. Ik heb wel geleerd dat het nuttig kan zijn de keuzes te heroriënteren. In Congo zijn we goed bezig, maar in Rwanda vernam ik dat we meer hulp moeten bieden in de sectoren landbouw en energie.
En onze inbreng in justitie afbouwen?
VERWILGHEN: Oh nee, dat loopt goed. We zullen blijven investeren in de gerechtelijke macht. Meer dan de helft van onze hulp in Rwanda gaat nu naar gezondheidszorg, met speciale aandacht voor de strijd tegen aids, waarbij ik er zorgvuldig over zal waken dat preventie, genezing en stervensbegeleiding evenredig aan bod komen. Ik wens me ook toe te spitsen op de kwetsbare groep van vrouwen en ongeboren kinderen. Met zoveel aidsslachtoffers kunnen we niet iedereen verzorgen. Maar misschien moeten we meer investeren in een sector die 90 procent van de mensen aanbelangt, namelijk de landbouw. In de Congolese stad Lubumbashi bezocht ik een viskweekproject, waarbij de mest van varkens het voedsel voor de vissen verschafte, zodat vijfhonderd mensen ervan konden leven.
Beseft u dat dat viskweekproject nodig is, omdat er als gevolg van vervuiling door de mijnen bijna geen vis meer in de rivieren zit?
VERWILGHEN: Ik ben niet van alle lokale problemen op de hoogte. Ik weet wel dat er in de grote Congolese meren nog veel vis zit, die alleen op artisanale wijze gevangen wordt. Als de mensen vis kweken omdat er niets meer in de rivieren zit, bewijst dat dat er niet op duurzame wijze met hun milieu werd omgesprongen. Ik kan het belang van duurzame ontwikkeling alleen maar onderschrijven.
U bezocht in Lubumbashi ook een choleraziekenhuis, maar er werd met geen woord gerept over het mislukken van een Belgisch project rond watervoorziening. En cholera is een ziekte verbonden aan het drinken van vuil water.
VERWILGHEN: Het bezoek aan dat ziekenhuis was niet voorzien. Onze delegatie werd er letterlijk gekaapt door de burgemeester die als een machtspotentaat wilde tonen dat hij in staat was zuiver water naar de kliniek te leiden. Terwijl hij beter in watervoorziening van de wijk had geïnvesteerd, zodat de mensen niet meer ziek zouden worden. Een typisch voorbeeld van iemand die niet duurzaam redeneert, die aan symptoombestrijding doet zonder de oorzaak weg te nemen.
Misschien rekende die man erop dat het Belgische waterproject succesvol zou zijn.
VERWILGHEN: Ik kan daar niet op antwoorden, want ik ken dat project niet. Maar ik kan u wel zeggen dat, telkens als ik het woord water hoor, ik de spontane reactie krijg: dat is de basis van het leven. Toen 11.11.11 van water het hoofdthema van zijn volgende campagne wilde maken, hoorde je dikwijls de reactie: wat heeft dat met ontwikkelingssamenwerking te maken? Wij hebben namelijk te veel water en morsen ermee. Projecten voor drinkbaar water hebben voor mij een absolute prioriteit, naast initiatieven in verband met voedselvoorziening, elementaire vorming en basisgezondheidszorg. Soms vragen mensen mijn aandacht voor de genderproblematiek of andere sectoriële thema’s. Maar zo dreig je de kar te overladen.
U reageerde nochtans enthousiast toen een Congolese zuster u vroeg maatregelen te nemen om vrouwen meer toegang tot ontwikkelingsprojecten te verschaffen.
VERWILGHEN: Ik focus daar in die zin op, dat gelijke kansen voor mannen en vrouwen in elk samenwerkingsakkoord aan bod moeten komen, en niet uitsluitend als een vormvoorwaarde. Hetzelfde geldt voor rechten van kinderen, en eventueel iets dat in deze context nog niet genoeg geëvolueerd is: sociale rechten met betrekking tot arbeid. We willen geen kinderarbeid en geen slavernij.
Vlak voor het bezoek aan het project rond kindsoldaten van Els De Temmerman in Uganda haakte u af om een visverwerkingsbedrijf van een Belg te bekijken. Was dat omdat de ambassade negatief had geadviseerd voor het bezoek aan De Temmerman?
VERWILGHEN: Nee, dat was een gevolg van mijn gesprek met de Ugandese president Yoweri Museveni, die me gewezen had op een delicaat thema in de ontwikkelingssamenwerking, namelijk haar rol in het op gang trekken van de economie. We moeten onze bedrijven stimuleren om in deze regio te investeren en er mensen tewerk te stellen. Het visverwerkingsbedrijf van die Belg was een mooi voorbeeld van zo’n sociaal-economische onderneming.
Het paste in uw voornemen om Belgische bedrijven in te schakelen in ontwikkelingssamenwerking?
VERWILGHEN: Ik heb daar veel kritiek op gekregen. Maar het is niet de bedoeling dat ik Belgische bedrijven in het buitenland ga promoten. Als er vanuit een land een vraag komt, en een Belgisch bedrijf kan daar een antwoord op bieden, kan ik de contacten natuurlijk wel faciliteren.
Wat betekent dat concreet?
VERWILGHEN: Ik zou bedrijven kunnen opzoeken en vragen of ze niet geïnteresseerd zijn om in het kader van een eerlijke handel, en met een kleinere winstmarge dan normaal, in een ontwikkelingsland te investeren. Ik heb de eerste voorzichtige contacten terzake al gelegd. Een aantal bedrijven, waarvan ik de namen niet kan noemen voor er iets is afgesproken, denkt daar nu over na. Ik zie ook niet in waarom iemand me zou beletten om een reis voor bedrijven naar een ontwikkelingsland te organiseren, die ze zelf zouden betalen, maar waar wij wel de contacten zouden verzorgen. Ik wil de lessen uit het verleden niet vergeten, en wil ontwikkelingshulp zeker niet opnieuw koppelen aan Belgische bedrijven, maar ik wil evenmin toegeven aan een soort complex dat er niet met Belgische bedrijven mag worden gewerkt.
Zou u anders wel naar het project van De Temmerman gegaan zijn?
VERWILGHEN: Ik ben bereid elke actie te steunen in de strijd tegen kindsoldaten, op voorwaarde dat ze beantwoordt aan de normen.
Het gerucht dat u volgend jaar plaats moet ruimen voor De Temmermans partner Johan Van Hecke had niets te maken met uw afhaken?
VERWILGHEN: Het is de eerste keer dat ik dat hoor. Ik wil mij daar niet mee inlaten.
Bent u bereid te investeren in het behoud van het regenwoud, zodat mensen die ervan afhankelijk zijn kunnen overleven?
VERWILGHEN: Ja hoor, ik heb in dit gesprek het woord duurzaamheid al een paar keer gebruikt. Duurzaamheid is nu eenmaal de natuur. Elk project dat wij evalueren, wordt getoetst op zijn duurzaamheid en zijn milieuvriendelijkheid. Investeringen in landbouw hebben in deze landen nog meer dan bij ons nood aan maatregelen om te voorkomen dat de bodem verzuurt en de oogsten niet kunnen rijpen. Als er niemand is om de mensen hier te behoeden voor het uitputten van hun natuurlijke rijkdommen, schieten we tekort.
Hebt u ook aandacht voor ecologie losgekoppeld van economie?
VERWILGHEN: Natuurlijk. Toen we naar Kisangani reisden, vlogen we over iets dat naar een tropisch woud toe gaat, hoewel het nog geen woud is zoals in Brazilië…
Het Congolese regenwoud is nochtans een van de weinige ongerepte gebieden ter wereld.
VERWILGHEN: En daarom zou het totaal onrealistisch zijn de economie er zomaar in los te laten, en het ecologische aspect kapot te laten gaan. De groene long van Afrika mag niet vernietigd worden. Ik zal zulke projecten even graag steunen als landbouw- en viskweekprojecten.
Uw voorgangers hadden de reputatie bevlogen mensen te zijn, u bent een koele liberaal.
VERWILGHEN: Stijl heeft veel met persoonlijkheid te maken. Ik zou niet durven te zeggen dat ik een koele liberaal ben. Ik geloof wel in de principes van de vrijemarkteconomie, maar ook in het samengaan van ecologie en economie, waarbij soms de ene en soms de andere de bovenhand zal halen. Ik heb wetenschappers om me daarin te begeleiden. Ik heb het al eens gezegd: onze aarde is niet voor niets een blauwe planeet.
Hoe zou u als minister van Ontwikkelingssamenwerking herinnerd willen worden?
VERWILGHEN: Ik zou mijn mandaat als geslaagd beschouwen als er bij de volgende regeringsvorming voor de post van Ontwikkelingssamenwerking gevochten wordt.
U hebt er zelf ook niet voor gevochten.
VERWILGHEN: Nee, maar ik was wel aangenaam verrast toen ik te horen kreeg dat het dit zou worden. En ik weet al dat de aantrekkelijkheidsgraad van deze sector nog aangezwengeld kan worden. Ik heb ooit voor iets gevochten, en toen ik het kreeg, zijn het niet echt mijn vier vrolijkste jaren geworden, hoewel ik er veel uit geleerd heb: ik ben er meer politicus door geworden dan ik ooit had gewild. Ik zat echt op mijn paard toen men mijn nieuwe mandaat als een degradatie afdeed. Hoe kun je justitie nu met ontwikkelingssamenwerking vergelijken?
U bent nu net de geschikte man om dat te doen.
VERWILGHEN: Het zal hard klinken, maar ik heb al geleerd dat als magistraten over slechts een honderdste van de dynamiek en motivering van ontwikkelingswerkers zouden beschikken, hun sector stukken beter zou draaien. Nu zijn ze dikwijls deel van het probleem, terwijl ontwikkelingswerkers bijdragen tot het oplossen, of op zijn minst het verlichten van een probleem. Dat is een wezenlijk verschil.
Dirk Draulans
‘Magistraten hebben niet de dynamiek van ontwikkelingswerkers.’
‘Onze aarde is niet voor niets een blauwe planeet.’