Niels Albert begon met een verpletterend overwicht aan het veldritseizoen. Als de wereldkampioen de voeten op de grond houdt, is hij begonnen aan een lange regeerperiode.

Sinds twee maanden woont Niels Albert in een nieuw huis, aan de rand van Tremelo en vlak bij het Pater Damiaanmuseum. ‘Jij bent de eerste journalist die hier binnenkomt’, zegt hij. Warme houttinten overheersen het interieur, waar niets verwijst naar de carrière van een wielrenner. Albert voelt zich goed sinds hij helemaal op eigen benen staat. Het verhoogt zijn verantwoordelijkheidsgevoel, het stimuleert hem naar nog meer. ‘Door de sport heb ik op mijn 23e dit huis kunnen bouwen, dat doet me elke dag weer beseffen dat ik absoluut niet mag verslappen, dat ik anders deze levensstandaard niet kan behouden.’

Na een seizoen waarin hij na een val in Asper-Gavere met een gescheurde milt anderhalve maand out was, pakte Niels Albert in het Nederlandse Hoogerheide de wereldtitel en verblufte iedereen. Hij hoorde vooraf niet bij de favorieten, verstopte zich tijdens wedstrijden, ging wel voluit op training en zette met één demarrage in de tweede ronde iedereen schaakmat. Dat hoort bij Albert, die al bij de beloften een natuurlijke flair etaleerde en niet bang was om tegen heilige huisjes te schoppen.

Met de wereldtitel van Niels Albert kwam het tot een aflossing van de wacht. Meer dan tien jaar lang werd het cyclocrossen gedomineerd door Alberts streekgenoot Sven Nys, de apostel van het professionalisme wiens ingetogenheid en sérieux fel contrasteren met het meer flamboyante karakter van Albert. Nu is de troonswissel dus in de maak.

Albert begon als een TGV aan dit seizoen. Hij won vijf veldritten op rij, telkens volgens hetzelfde recept: met een vroege aanval schudde hij iedereen uit het wiel en hij maakte er in zijn elegante stijl een onemanshow van. Tot hij in Ruddervoorde, in de eerste wedstrijd om de Superprestige, werd geklopt door Sven Nys.

Die nederlaag bleek voor hem een bevrijding, al bleef Albert nadien op zijn elan doorgaan.

NielsAlbert: Als je telkens weer wint, blijven ze je opjagen, dan wordt het een beetje een zottekesspel. Daarom was ik blij dat ik na Ruddervoorde van dat gezaag af was. Je verliest natuurlijk niet graag, maar ik kon die nederlaag wel plaatsen: de dag voordien won ik een zware cross op de Naamse Citadel, ik had mijn benen een beetje opgeblazen. Normaal raak ik na een veldrit moeilijk in slaap, de adrenaline stroomt nog door mijn lichaam, maar nu was ik zo uitgeput dat ik geen seconde wakker lag.

Toen ik in Ruddervoorde aan de start stond, voelde ik meteen: dit wordt niets. Ik vertrok volle bak, in de hoop dat ik erdoor zou komen, maar ik had de inspanningen niet verteerd. Je begint te schuiven, je maakt stuurfoutjes – een teken van vermoeidheid. Ik ben puur op karakter tweede geworden. Het is te begrijpen: mijn lichaam is nog niet zo sterk dat ik twee zware crossen na elkaar verteer. Wat dat betreft staat iemand als Sven Nys, die tien jaar ouder is, veel verder.

Heeft die wereldtitel van jou een andere veldrijder gemaakt?

Albert: Ik ben sindsdien nog ernstiger met mijn vak bezig. Ik let meer op mijn voeding, ik laat de snoep die in de kast ligt onaangeroerd. En vooral: ik drink geen cola meer. Vroeger goot ik gemakkelijk anderhalve liter cola per dag naar binnen. Nu blijf ik daar probleemloos af. Het verstand komt niet voor de jaren, zeker? Ik ga nu ook op tijd slapen, na de training rust ik. Het zijn kleine dingen, maar het komt me ten goede.

Het feit dat ik nu alleen woon, betekent ook dat ik het allemaal goed kan organiseren. Ik hoef met niemand rekening te houden. Pas op, ik ben graag onder de mensen, ik babbel graag. En als ik zie dat een paar van mijn kameraden tijdens het weekend op stap kunnen gaan terwijl ik altijd maar weer met het veldrijden bezig moet zijn, doet dat weleens pijn.

Van de andere kant geeft deze sport me zoveel voldoening, ik zit gewoon heel graag op de fiets. En ik vind het schitterend om naar een wedstrijd toe te leven, om te zien hoe ik dan verander. Vanaf het moment dat ik een rugnummer opspeld, is het net alsof er in mijn hoofd een knop wordt omgedraaid. Dan sluit ik me helemaal af, dan ben ik zo gefixeerd, dan hoor ik niet meer wat ze zeggen. Als er dan privé iets minder gaat, bestaat dat voor mij op dat moment niet meer. Als de start wordt gegeven, is dat telkens een ontlading.

Je bent wel heel vroeg in vorm. Valt dat een heel seizoen vol te houden?

Albert: Dat zal moeten blijken. Ik heb gewoon hetzelfde voorbereidingsprogramma afgewerkt als anders. Het was alleen wat lastiger omdat ik een paar zwaardere rittenkoersen heb gereden. In principe moet dat me sterker maken en ik voel dat ook: ik verteer de inspanningen gemakkelijker, ik recupereer beter in de koers, ik kan rapper het verschil maken. Dat lijkt me niet onlogisch: mijn lichaam zit nog in volle ontwikkeling.

Dat ik sterker werd, dat heb ik vorige zomer vooral in de Ronde van België gevoeld. In die rit door de Ardennen kon ik mee de koers maken. Terwijl ik vorig jaar bij wijze van spreken al blij was dat ik kon volgen. Maar je weet nooit of je dat niveau een hele winter kunt volhouden. Dat is het moeilijke aan deze discipline, kijk maar eens hoeveel veldrijders er zijn die elk jaar andere accenten leggen in hun voorbereiding. Ik heb op dit moment niet het gevoel dat ik aan mijn maximum zit. Ik heb nog veel reserves, ik trainde bijvoorbeeld nauwelijks op weerstand. Het zal er gewoon op aankomen me niet te vergalopperen en op tijd wat gas terug te nemen.

Dat is iets wat jij niet echt doet. Je lijkt met je krachten te woekeren en vliegt er al van de eerste ronde in. Terwijl je toch veel langer zou kunnen wachten.

Albert: Ik denk dat zo’n vroege aanval juist mijn sterkste wapen is. Ik ben geen explosief type, ik kan in korte tijd geen grote kloof slaan. Dus probeer ik zó’n hoog tempo te ontwikkelen dat iedereen in mijn wiel sterft, tot ik iedereen versmacht. Ik koers niet tactisch, ik doe eigenlijk altijd hetzelfde. Ik kan een uur lang hetzelfde ritme aanhouden, ik recupereer goed, dus probeer ik zo snel mogelijk de koers hard te maken. En ik merk dat de voorsprong vergroot. Terwijl mijn tegenstanders toch ook voluit gaan, ze leveren binnen hun mogelijkheden dezelfde inspanning. In die zin is er voor mij geen verschil of ik nu in de eerste ronde aanval of in de laatste. Ik rij gewoon zo hard als ik kan. Een vol uur lang. Los daarvan: alleen voorop rijden geeft me een goed gevoel. Je kunt dan al eens een foutje maken of je mindere punten camoufleren.

Hoe bedoel je?

Albert: Ik ben technisch natuurlijk niet de beste veldrijder. Zeker niet als je dat vergelijkt met Sven Nys. Als ik zie hoe die sommige bochten kan aansnijden, hoe hij bergaf rijdt, dat is net een tikkeltje rapper dan wij. Ik vind Sven Nys echt technisch volmaakt. Hij heeft ook meer explosiviteit dan ik. Dat komt ook met de jaren, ik denk dat Nys op zijn 23e niet dezelfde power uitstraalde als nu. Ik kan zeker nog veel progressie boeken. In de manier waarop ik op en af de fiets spring, bijvoorbeeld. Wat niet betekent dat ik technisch zwak ben.

Sterker zelfs: kenners vinden je sterkste punt als veldrijder dat je geen zwak punt hebt.

Albert: Dat lees ik ook, ja. Ik vind dat mijn sprint wel beter kan. Misschien dat ik daarom liefst alleen arriveer, als spurter heb ik geen vertrouwen. Ik probeer natuurlijk altijd nog beter te worden. Samen met Christoph Roothoofd, mijn manager. Die vertrouw ik blindelings. Ik weet dat sommigen daar vragen bij hebben, maar ik weet heel goed dat ik altijd op hem kan terugvallen. Ik heb zo iemand nodig. We vormen een perfect team. Christoph heeft ook aan veldrijden gedaan, hij moest heel hard trainen want hij had geen talent. Maar hij hield zijn oefenschema bij. En hij zei me altijd: als je met jouw talent mijn trainingen volgt, dan word je een topper.

Train je nog vaak met Eric De Vlaeminck?

Albert: Minder en minder. Ik denk dat ik op dit moment wel weet hoeveel ik moet trainen en wat de beste positie is op de fiets. Je hebt alles al uitgeprobeerd. Al heb ik van De Vlaeminck natuurlijk veel geleerd: hij heeft mijn techniek verfijnd, bracht me de kneepjes van het vak bij.

Vaak hoor je: het valt te hopen dat Albert niet naast zijn schoenen gaat lopen, de verlokkingen zijn groot in het leven.

Albert: Kennelijk heb ik een beetje het imago van een flierefluiter. Ik lach graag, ik maak al eens een grapje. Maar ik sta echt wel met de beide voeten op de grond. Meer zelfs: ik ben gehard door het leven, ik sta mentaal sterk. Anders was ik vorig seizoen niet teruggekomen na die lange inactiviteit, dat was verschrikkelijk afzien. Eerst die val zelf, een bloeding in de milt, naar het ziekenhuis, twee gebroken ribben bleek ook nog eens later, weken platliggen, dan mag je je toch niet laten gaan.

Als ze zeggen dat je acht weken out bent, is het net alsof ze met een hamer op je hoofd slaan. Want ik reed op dat moment heel goed. Ik heb toen ongelooflijk afgezien, telkens als ik inademde was het alsof ze met naalden in mijn rug prikten. Ik kan wel wat pijn verbijten, er zijn van die dagen dat ik denk: die mag nog zo hard rijden als hij wil, hij rijdt me niet los. Maar dit was iets anders. En dan de revalidatie. Uren en uren heb ik op de rollen getraind, helemaal alleen, tot ik er bijna af viel. Maar ik beet door. Ook toen ik op de weg ging trainen: in de regen, in de vrieskou, ik kwam soms verkleumd thuis. Maar ik heb nooit geklaagd.

Je kunt incasseren.

Albert: Dat durf ik wel te zeggen, ja. En dat heeft met mijn jeugd te maken. Mijn ouders zijn vroeg gescheiden, ik heb veel gezien, veel meegemaakt. Dat was niet altijd even leuk maar het vormt wel je karakter, ik kan tegen een stootje. Het klinkt misschien raar maar ik denk dat ik een zeer volwassen kijk op het leven heb. Ik kan met iedere situatie omgaan. Ik ben een jaar of zes geleden eens acht maanden out geweest door klierkoorts. Als je dan geen wilskracht hebt, ga je onderuit. Toen ik weer fit was, moest ik van onder nul opnieuw beginnen. Het seizoen daarna werd ik wereldkampioen bij de junioren. Dat is eigenlijk het begin geweest.

Je bent vroeg zelfstandig geworden.

Albert: Dat is zo. Ik heb vaak voor mezelf moeten opkomen. Daarom vind ik het nu ook zo belangrijk om een goede entourage te hebben. Ik koester die mensen ook, alleen sta je nergens.

Heb je bepaalde doelen dit seizoen?

Albert: Ik probeer het zo goed mogelijk te doen. En ik wil fietsen, in de natuur, me amuseren. Als ik arbeider was geweest, zou ik ook zoveel mogelijk fietsen. Mijn geluk is: ik fiets graag en ik kan toevallig ook rap rijden. Natuurlijk wil je dan ook winnen, maar dat is geen obsessie, ik zit al die klassementen echt niet uit te pluizen. Ik weet dat ik alles voor mijn vak doe. En dat ik mezelf niets te verwijten heb. Als ik me minder voel, steek ik nog een tandje bij.

Het is niet zo dat je zegt: ‘Ik wil weer wereldkampioen worden.’

Albert: Daar ben ik niet mee bezig. Ook omdat het niet gemakkelijk zal zijn. Het WK wordt in Tsjechië gereden, dat lijkt me iets voor de thuisrijders.

Anderhalve week geleden won je in Pilzen, na een demonstratie.

Albert: Dat is niet te vergelijken. Het WK is in Tabor, en in het hartje van de winter. Veel kans dat er sneeuw ligt. Dat is niet in mijn voordeel, maar wel in dat van de Tsjechen. Het zal er gegarandeerd barkoud zijn, en een harde vriesgrond ligt de thuisrijders heel goed. Zdenek Stybar voorop, die kan ongelooflijk goed over ijzel rijden. Hij is zo gevormd. Aan de andere kant heeft hij dan wel proble-men in het zand. Daar ben ik dan weer goed in.

Daarom denk ik dat ik meer kans heb om Belgisch kampioen te worden in Oostmalle, ik heb daar al verscheidene keren gewonnen. Ik rij graag in de Kempen, op een zanderig parcours. Veel liever dan bijvoorbeeld in Ruddervoorde. Een omloop met veel korte bochten is mijn ding niet.

Gaat de evolutie van het veldrijden de goede richting uit? Oud-renners vinden dat de nadruk te veel op snelheid ligt, dat je tegenwoordig te weinig van de fiets moet.

Albert: Dat vind ik niet. Je kunt erover discussiëren dat er geen kunstmatige hindernissen meer zijn, dat ze bijvoorbeeld een zandbak vervangen door kasseien, maar ik denk niet dat het zo’n grote invloed heeft op het koersverloop. Ik hou van snelle crossen, met een hoge intensiteit. Daarvoor moet je over een goed recuperatievermogen beschikken. Je koerst dan constant op interval. Uiteindelijk is een wedstrijd een aaneenschakeling van demarrages. Dat ligt me. Ik moet trouwens zeggen dat het niveau heel hoog ligt in het veldrijden. Velen verkijken zich daarop. Er wordt dikwijls naar vroeger verwezen, naar de tijd dat Roland Liboton eens 32 crossen op 33 won. Dat is nu echt niet meer mogelijk. De concurrentie is veel zwaarder.

Het belet je niet om telkens weer met voorsprong te winnen.

Albert: Weet je wat daar het nadeel van is? Als je heel snel alleen rijdt en je vergroot je voorsprong, ben je aan de meet eigenlijk niet euforisch. Je weet dan al te lang dat je zult winnen. Het geeft veel meer voldoening als je in de sprint wint. Zoals deze zomer, in een wegwedstrijd in Dentergem. Ik reed voorop met Nick Nuyens en Bert De Waele, ik dacht dat ik geen enkele kans maakte. Maar ik won met een half wiel verschil, vóór Nuyens. Om eerlijk te zijn: ik ben zelden zo blij geweest als toen.

DOOR JACQUES SYS

‘Als je telkens wint, blijven ze je opjagen. Daarom was ik na mijn nederlaag in Ruddervoorde blij dat ik van dat gezaag af was.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content