Protestzanger? Tolk van een generatie? Ik? Nee. Op zijn zestigste wil Boudewijn de Groot vooral een zanger uit Haarlem zijn.
(foto’s: Patrick De Spiegelaere) ‘Het Eiland in de Verte’ van Boudewijn de Groot, uit bij Universal.
Scène in een Gentse hotelbar, op een aanvaardbare dinsdagochtend.
De zanger ziet er moe uit, maar in de buurt van gelukkig. Hij heeft net een aantal takes gedraaid voor de TV1-reeks Flikken, waarin hij de rol vertolkt van een rechercheur die psychologische portretten van misdadigers schetst . Het viel mee, zegt hij. En hij morrelt wat in een beker hete koffie.
Plots stapt Flikken-regisseur en ex-acteur Ludo Busschots onze tafel voorbij.
– ‘Vertel hem dé waarheid, Boudewijn. Dé waarheid!’
De zanger gniffelt.
– En?
– ‘Tja, de waarheid is dat producer Erwin Provoost me op een dag vroeg of ik zin had om mee in Flikken te spelen. En ik heb ja gezegd. Zo simpel is het gegaan. Ik had wat acteerervaring – onder meer in een paar films en de musical Tsjechov. Maar voor televisie had ik niets gedaan, buiten een miniem rolletje in Baantjer. Ik was dus verrast en tegelijk vereerd door het voorstel van Erwin. Ik vond het best wel spannend.’
– Busschots: ‘Zeg, Boudewijn, ge moet hem zeggen dat ge Flikken fantastisch vindt! Een onvergetelijke ervaring! Schitterend! Geweldig! Nooit meegemaakt!’
De zanger schatert.
– ‘Het is een leuk team. Ik amuseer me rot. Volstaat dat?’ (Busschots af)
Boudewijn de Groot slurpt van zijn beker hete koffie.
Hij heeft – na negen jaar! – nog eens een nieuwe cd gemaakt: Het Eiland in de Verte. Bedoeling was dat het een cd zou worden met nieuwe teksten van Lennaert Nijgh. De legendarische tekstdichter met wie hij Testament, Verdronken Vlinder, Avond en al die onvergetelijke songs gemaakt had. Met wie hij gloriedagen gemeen had.
Maar zoals bekend zit het leven slecht in elkaar. Twee jaar geleden stierf Nijgh, vrij onverwachts. En zo werd de cd alsnog een klein eresaluut voor de tekstdichter. Er staan acht nieuwe Nijgh/De Groot-songs op, maar ook een paar (fantastische) De Groot/De Groot-songs.
‘Nu jij er niet meer kan schrijven/moet ik het zelf maar leren.
Er komen andere tijden/iets anders weet ik niet.
Nu jij niet in de buurt bent/moet ik het zelf proberen.
En onder de groene Hemel/iets anders weet ik niet.
Nu jij voor altijd weg bent/en rust koele meren, denk ik:
Verdronken vlinder/ iets anders weet ik niet.
Dit zijn de blauwe uren.’
(uit: ‘De Blauwe Uren’)
bOUDEWIJN DE GROOT:Bij mijn vorige cd De Nieuwe Herfst had ik al voor teksten moeten knokken, zeuren. Lennaert was niet echt het prototype van de gedreven schrijver. Als het niet per se noodzakelijk was, deed hij niets. Nu was het weer hetzelfde . Hij bleef het maar uitstellen. Ik dacht: hij wil niet meer, maar durft het niet te zeggen. Gaandeweg begon ik te beseffen dat er meer aan de hand was, al liet hij daar nooit iets van doorschemeren. Na zijn dood bleken op een diskette van Haarlems Dagblad – waarvoor hij een column schreef – een aantal tekstaanzetten te staan. Hij was er wel mee bezig, maar durfde niet te zeggen dat het niet meer ging. De ziekte vrat aan hem.
Hij kreeg alleen erkenning via het medium Boudewijn de Groot. Vond hij dat niet frustrerend?
DE GROOT: Dat denk ik niet. Hij heeft meer erkenning gekregen in de popmuziek dan eender welke andere tekstdichter. De mensen zagen ons als een duo.
Jullie waren de Lennon-McCartney van de Nederlandstalige popmuziek. Het botste vaak, maar het leverde ook fantastische songs op. Wat was de magie tussen Nijgh en De Groot?
DE GROOT: (denkt na) We hebben vijf jaar onder hetzelfde dak gewoond. Maar ondanks dat waren we geen intieme vrienden: we gingen nooit samen uit en hadden heel wat geheimen voor elkaar. Ik wist ook nauwelijks wat er in hem omging. De magie tussen ons was dat er geen magie was, maar dat er op een of andere manier wonderlijk mooie dingen ontstonden. We voelden elkaar op een intuïtieve manier aan, zonder dat we vrienden waren. Dat besef ik nu pas. Ik heb voor deze cd met andere tekstdichters gewerkt, zoals Freek de Jonge. En die samenwerking verliep wat moeizamer. Freek schrijft prachtige teksten, maar als er iets veranderd moet worden, doet hij dat liever zelf, zodat het wat langer duurt voor een voor mij bevredigend resultaat bereikt is. Lennaert was daar makkelijker in. Gelukkig zijn de voor mij bruikbare teksten van Freek van Lennaert-achtige kwaliteit.
Een van Lennaerts ontroerendste songs op de plaat heet ‘De Winter’, een tekst over een onbereikbare liefde.
DE GROOT: Die onbereikbare liefde liep zowat als een rode draad door zijn leven. (denkt na) Lennaert had sterk het gevoel: ‘een kunstenaar moet lijden’. Niet dat hij die onbereikbare liefdes leuk vond – natuurlijk niet. Maar eenmaal hij zijn verdriet min of meer verwerkt had, kwam het hem wel goed uit dat hij erover kon schrijven. Aan de andere kant… de kracht van Lennaerts teksten was dat de mensen altijd begrepen wat hij zei, hoe wazig het vaak ook was. Een onbereikbare liefde is iets waar iedereen vroeg of laat mee te maken krijgt: je geeft liefde en je krijgt niets terug. Het komt voor in alle generaties, in alle sociale lagen, in alle leeftijdscategorieën. Lennaert kon die algemene gevoelens in heel persoonlijke beelden, woorden, sferen vatten. Op dat vlak was hij een mens van alle mensen. Daarom gaan zijn teksten al zolang mee, denk ik.
Je hebt zelf twee teksten geschreven voor deze cd. In ‘De Blauwe Uren’ zing je: ‘Duizend melodieën,ik schrijf ze zonder pijn/maar duizend mooie woorden, hoe wijs moet je dan zijn?’Was het zo’n worsteling, het schrijven?
DE GROOT: Nee, omdat ik het nooit tot een worsteling laat komen. Wat dat betreft, ben ik gemakzuchtig. Als het niet onmiddellijk lukt, geef ik het op. Maar misschien heb ik ook te weinig vertrouwen in mezelf. Midden jaren tachtig heb ik het wel eens geprobeerd – voor de plaat Maalstroom. Ik had net een moeilijke periode achter de rug in Amerika. Ik zat in een onwaarschijnlijke relatiecrisis, had geen geld, overleefde hele dagen op rijst en kip. In mijn verbeelding zie ik mij nu nog sigarettenpeuken zoeken op straat. (lacht) Voor Maalstroom wou ik absoluut schrijven over die moeilijke jaren. Ik ging ’s ochtends aan tafel zitten en bleef zitten tot ik een tekst had. Die kwam dan ook wel. Daarna was de noodzaak er minder, de drang al helemaal niet meer. Nu Lennaert er niet meer is, komt die noodzaak misschien terug.
Ik hoor mensen vaak zeggen, ‘de muziek van Boudewijn de Groot is pure nostalgie’. Irriteert je dat niet?
DE GROOT: Nee, maar ik vind het ook geen compliment, want ieder nummer kan nostalgische gevoelens oproepen. Het heeft niets met de kwaliteit te maken. Muziek heeft nu eenmaal de neiging om emoties en situaties te illustreren. Kijk, ik kan tot tranen toe bewogen worden door het nummer Sympathy van Steve Rowland & Family Dogg uit 1970. Toen vond ik het een slecht nummer, maar het werd altijd gedraaid in het café waar ik toen kwam in Dwingeloo. Als ik het nu hoor, moet ik onmiddellijk terugdenken aan dat café, de mensen daar, de wanhoop, de ellende van die tijd… Ik word ontzettend nostalgisch van die song, ook al zou ik hem nog steeds niet kopen.
Je bent zelf een heimwee-mens, hè.
DE GROOT: Onwaarschijnlijk. Op het wanhopige af, zelfs. (lacht) Ik heb enorm veel moeite met de onherroepelijkheid van de dingen, met het feit dat je sommige dingen niet meer kunt herstellen. Ik wil ze altijd weer terughalen. Het is een verwarrende ziekte, hoor: de nostalgitis.
Iets anders. Nederlandstalige rock- en popmuzikanten halen jouw muziek vaak als invloed aan. Ben jij wel eens jaloers op wat anderen doen?
DE GROOT: Ik heb veel respect voor wat Kommil Foo doet. Maar ik heb het toch vooral voor Raymond van het Groenewoud. Hij heeft een beperkte stem, maar doet daar enorm veel mee. Hij legt een woord of een zin in een bepaalde intonatie, waardoor je een steek in je hart krijgt of het plots heel komisch wordt. Die flexibiliteit, daar ben ik stikjaloers op. Ik zou wel wensen dat ik het heb, maar ik heb het dus niet. En Raymond hééft het. Hij is de Jacques Brel van nu.
Raymond is 54. En de Kommil Foo’s zijn ook de veertig gepasseerd. De nieuwe generatie zingt niet in het Nederlands. Lig je daar wakker van?
DE GROOT: Mja, misschien is dat in Vlaanderen zo, maar bij ons in Nederland zingen er heel wat jonge bands in het Nederlands. En eigenlijk interesseert het mij niet. Leeftijd, taal… daar draait het niet om. Wat je brengt, moet geloofwaardig zijn, dat is het enige wat telt.
Heb je‘Idool’ gevolgd?
DE GROOT: Flarden. Ik heb mij meer geërgerd aan de vakjury dan aan de kandidaten. Die mensen spelen vooral jury. Ze proberen krampachtig aan een reputatie te voldoen. Dat was zo karikaturaal. Een zielige vertoning. Aapjes kijken.
Zou de 22-jarige Boudewijn de Groot meegedaan hebben aan‘Idool’?
DE GROOT: Goh, ik denk het niet. Die zou zich daar veel te onzeker voor gevoeld hebben. Los van het feit dat ik die nitwits aan de andere kant van de tafel de lol niet zou willen gunnen om mezelf daar in m’n nakie te zien staan. Het ergert me ook dat de producenten van dat programma bijna incest plegen op die gasten die in de finale van zo’n wedstrijd komen. De ene wordt overgeleverd aan een brillenfabriek, de andere aan een Mars-fabrikant. Die gasten worden zo idolaat gemaakt van zichzelf, dat ze iedere greep op de werkelijkheid verliezen. Het programma zou beter Idolaat heten. Het is de misvatting van de marionet, die denkt zelf de touwtjes in handen te hebben in plaats van de man daarboven.
Oké, maar herken je die drang om erkend te worden niet? In de hoesnota’s van de retrospectieve ‘Wonderkind aan het strand’ schrijf je dat je eerste songs uit 1964 bedoeld waren ‘als hits die tevens het begin moesten vormen van een glansrijke carrière in de Nederlandse lichte muziek’.
DE GROOT: (lacht) Tja, ik wilde altijd beroemd worden. Niet dat ik ambitieus was of zo. Ik was onwaarschijnlijk verlegen. Nee, het speelde zich allemaal af in mijn hoofd. Mijn grote droom was: filmster worden in Hollywood. Al vroeg besefte ik dat het allemaal niet zonder inspanning zou gaan en dat had ik er natuurlijk niet voor over. (grijns) Maar het beeld om beroemd te worden, bleef me ongelofelijk aanspreken. Later verkleinde die droom tot Nederland. Als ik artiesten op televisie zag, begin jaren zestig, dacht ik altijd: wauw, die hebben tenminste een spannend leven. En ja, op een dag rolde ik er gewoon in. Ik weet nog goed dat de leraar op een dag in de school vroeg wat we later wilden worden. Een jongen achter me zei: ‘Ik ga naar de filmacademie’. Dat klonk spannend, dus dat zei ik ook maar. Hij is nooit naar de filmacademie gegaan, ik wel. Op de filmacademie zong ik een paar nummers voor een filmpje. NOS-journaal-lezer Ed Lautenschlager zag toevallig dat filmpje. Hij raadde ons aan een bandje op te nemen, dat hij onder de aandacht van een platenfirma bracht. En toen die platenfirma me even later vroeg om op te treden, dééd ik dat. Mijn gehoorzaamheid won het steeds weer van mijn verlegenheid.
En op het podium bleek de verlegen jongen plots extravert te zijn.
DE GROOT: Het is een clichébeeld, ik weet het. Al verliep de confrontatie met het publiek in die beginjaren bijzonder stroef. Mijn eerste songs had ik van de platenfirma met orkest moeten opnemen. Maar live wou ik absoluut alleen met gitaar optreden. Ik was in die tijd nogal een purist. (grijns) Het publiek reageerde natuurlijk ontgoocheld. Maar ik putte moed uit de attitude van iemand als Bob Dylan. Die trad toen ook akoestisch op en had zo’n arrogante houding over zich. Zo van: ook al vinden ze het mooi, ik doe toch mijn zin. De rauwe realiteit was natuurlijk dat het publiek geen enkele boodschap had aan mij als Bob Dylan .
Net als Dylan kreeg je al snel het label ‘protestzanger’ opgekleefd.
DE GROOT: Tja, onterecht, natuurlijk. Ik had wel een paar protestsongs zoals Welterusten, Mijnheer de President. Maar daarom ben je nog geen protestzanger. Bestaat dat trouwens, een protestzanger? Geen enkele zanger maakt alleen maar protestsongs. Zelfs Armand heeft love-songs en niemendalletjes. En dan nog: als ik destijds Welterusten, Mijnheer de President zong, dan dacht de hele zaal er nét zo over. Dan is het begrip ‘protestzanger’ wel heel relatief .
Maar je was toch de tolk van een generatie.
DE GROOT:(zucht) Ach, komaan. In die tijd werd je liever met de provo’s geassocieerd, dan met het klootjesvolk. Maar ik was absoluut géén voorganger in die hele provo-beweging. Dat léék alleen maar zo, omdat ik een bekende zanger was die liedjes zong die overeenkwamen met de tijdsgeest. Maar ik volgde vooral. Het was een spannende en fascinerende periode, maar eigenlijk wisten we amper waar het over ging. Lennaert en ik, wij kwamen uit de villawijk van Haarlem, hè. Ik was nogal gezagstrouw.
Meen je dat nu?
DE GROOT: O, absoluut. Ouderlijk gezag, de agent op straat, mensen die het beter wistenà Ik was van jongsaf aan geïmponeerd door gezag.
Is dat nog altijd zo?
DE GROOT: Laten we zeggen dat het afgezwakt is tot normale proporties. (gniffelt)
Straks vertrek je maandenlang op tournee. Heb je nooit gevreesd ingehaald te worden door de mode?
DE GROOT: Nee, maar de meeste mensen komen niet naar mijn optredens omdat ik zo ongelofelijk trendy ben. (lacht) Als je de mode niet volgt, kan je ook niet ingehaald worden door de mode . Ik kijk er ongelofelijk naar uit, naar die nieuwe tournee. Om de zoveel jaar voel ik het weer knagen, wil ik het allemaal weer eens opnieuw beleven. Ik hou van het publiek: dat ene moment dat je op het podium staat, dat je hun enthousiasme ziet. Ik heb wel eens in grote hallen gestaan. Dat was soms leuk, maar meestal niet. Als ik de keuze heb tussen vier volle Sportpaleizen of een theater, dan weet ik het wel. Ik wil mensen meenemen in wat ik te vertellen heb. En dat lukt toch beter op zo’n plaats. ’t Begint al als ik zo’n theater binnenkom. Ik zie de achterkant van het podium: de touwen, de spots, de rotzooi, de dingen die er nog van vroeger hangen… Och, ’t is allemaal nostalgitis. Altijd weer nostalgitis.
Op straat worden we aangeklampt door een vrouw. Of dat Boudewijn de Groot was, waarmee we zonet aan het praten waren?
-”t Is niet waar.’
Ze vertelt over hoe ze, lang geleden op kot in Gent, zijn plaat Voor de overlevenden grijs draaide. En hoe die plaat destijds de zonden van de tijd toedekte.
– ‘Euh, maakt hij eigenlijk nog muziek?’
Meer dan ooit, mevrouw. De tijden zijn wél degelijk veranderd.
Stijn Tormans